• No results found

Gent, 17.6. '86. Waarde Heer Verwey,

Ik dank U zeer voor de ontvangst van een exemplaar Nieuwe Gids, jongste afl.; en ben met Homunculus1

in de war, jegens wien ik niet recht weet hoe ik mij best erkentelijk toonen kan. En toch heb ik daartoe reden, allereerst om zijne vrijmoedigheid in het afkeuren, waarvoor toch niemand zoo heel gaarne dankbaar is. Hem danken voor Zijnen lof is iets vrij bedenkelijk; het zou kunnen schijnen, alsof ik dien aanzien kon als een louter gunst, als een blijk van verdachte toegevendheid. En welke schrijver denkt niet volop, als eene schuld, al den lof te verdienen, welken men hem toedient? Iemand zeggen: ik dank u, omdat ge mij hebt geprezen; dat gaat nu toch niet. Neen, Homs. valt mij mede, omdat hij te mijnen opzichte zoo vriendelijk waarheidslievend blijkt.

En zie, het is hierom wellicht vooral dat het mij wat hard was hem van ‘heel wat slecht gecomponeerde, ook slecht geschreven hoofdstukken’2

te zien gewagen, zonder even deze te willen aanduiden of eenige reden van dien veroordeeling te geven... Ik blijf ook in 't onzekere, waarom de drie verzen, welke hij uitkipte, mooier zijn dan de meeste andere, vooral uit Natuur, Van den vulkaan,3

en dergelijke. Een wenk ware wellicht voldoende geweest om mij van de begoocheling te verlossen, waarin ik wegens de betrekkelijke hoedanigheden of gebreken dezer stukken gevangen zit.

Daarbij, oprecht gesproken, oncritisch kwam de zet mij voor: ‘Ik heb nooit gehoord dat hij al die groote liefde goed te zeggen wist’.4

Wat kon het Homunc. schelen wat hij ervan gehoord had of niet? Hij heeft een

zelfstandig oordeel genoeg. Hij herinnerde zich misschien het artikel van Mr. Van Hall in De Gids5

en heeft Max Rooses' art. in zijn Derde Schetsenboek6

niet gelezen (namelijk aangaande mijn In de

natuur).

Kortom, de losse Phantazij van Homunculus heeft, - als een vlugge zwaluw het spiegelvlak van den plas, - met hare vlerkpunten lichtjes, in 't zweven, de opperlaag mijner poëzie eens aangetikt, om verder in heur lieve lentelucht op en weg te tuimelen. Belangstellend en benieuwd volgt mijn blik de grillige buitelingen, de stoute vleugelstreken, scherend langs het gras of - om de torentoppen wiegend.

Hoogachtend en hartelijk Uw dienstw. dnr

D Am. de Vos.

Eindnoten:

1 Homunculus [A. Verwey], ‘Twee boeken van Wazenaar’ [A. de Vos]. In: De nieuwe gids 1 (1885-1886), deelII, p. 363-367.

2 Ibidem, p. 364.

3 Wazenaar [A. de Vos], In de natuur. Gent 1884 en Van den vulkaan. Gent z.j. 4 ‘Twee boeken van Wazenaar’, p. 365.

5 N.N. [J.N. van Hall], recensie over Wazenaar, In de natuur. In: De gids 48 (1884), deelII, p. 197-198. 6 Max Rooses, ‘In de natuur’. In: In de natuur. Derde schetsenboek. Haarlem 1886, p. 317-328.

A. Verwey aan F.W. van Eeden [20?.6.86]

1

Zondagmiddag Beste Free,

Ik heb een paar verdrietige dagen gehad. Mijn broêr2

kwam Woensdagavond thuis - had een bloedspuwing gehad en kreeg thuis nóg een. Ik had het lang verwacht, maar het was zoo verdrietig hem te zien met zijn bleeke teêre lichaam van nog-geen-twintig-jarigen teringlijder. Er is een dokter bij - Dr Langelaan, ik ken den man niet - en hij heeft sints dien avond niet meer opgegeven; wel kucht hij soms nog. Nu wou ik je allerlei raad vragen.

Kleine tusschenruimte. In dien tijd ben ik naar de huiskamer gegaan. Mijn broer is voor 't eerst op en zit naast me, poor boy.

Groote, erg vervelende tusschenruimte. Een reeks visites van ooms, tantes en geloovers in den Heer. - Hoe die ziekte kan dienstbaar worden gemaakt ter verheerlijking van Zijnen naam - dat het patient wel spijten zal de Kerk te hebben moeten verzuimen - godbeter't, patient, en ik ook, had wel aan wat anders te denken dan aan een kerk en een god, die Zijn Naam moet verheerlijken met ziekten.

Wat mag hij eten? Wat is de beste levenswijs voor hem? Als hij weer loopen kan, namelijk. De dokter - Dr Langelaan - zei dat hij naar 't Gooi moest, een maandje, om te wandelen. Is dat goed? Hoe duur is een tweetal kamers, met kost etc. Wil je dat eens informeeren? Misschien weet je 't al door je ijverige bemoeiingen in zake Sam.

Misschien kan je me van die dokters dingen niets nieuws zeggen omdat er weinig te zeggen is van die ziekte en nog minder van een patient die je niet gezien hebt.

Maar schrijf me toch maar, het kan me niet schelen wat, en laat Martha er de groeten onderbij zetten en schrijf wat goed is voor mijn broer net zoò als je schrijven zou wat goed is voor mij. Jullie Vriend

Albert. V

Eindnoten:

1 Datering op grond vanA.VERWEY AAN F.W.VAN EEDEN[na 23.6.86] en de eeuwigdurende kalender: de aan de 23e voorafgaande zondag is 20 juni 1886.

2 Chris Verwey.

W. Doorenbos aan A. Verwey 22.6.86

Brussel-Elzene 22 Juni 1886 rue st George 3 Amice!

Gij deed mij genoegen met uwen brief en ik dank u voor de felicitatie. Ik ben te weinig bekend met hetgeen in tijdschriften en dagbladen van ons land geschreven wordt, om te weten in hoeverre de Julia-quaestie de gemoederen beroert. Het was mij dus aangenaam daar iets van te hooren. Wijl ik u van harte een goeden uitslag bij uwe litteraire ondernemingen toewensch, is het geen wonder dat ik mij soms er zeer bekommerd over maak, dat de krachten, waarover gij beschikken kunt of waarop, gij u verlaat, onvoldoende zullen blijken te wezen. De oude Gids had veel meer steun in den beginne. Thorbecke, Geel, Bake, Weyers en zooveel andere kundige en scherpziende mannen leverden er stukken.

Daarenboven waren de Letteroefeningen, die men zocht te dooden - dat gelukte - veel lager gezonken dan het standpunt van de oude Gids, die nu niet meer achteruitgaat.

Wat uwe brochure aangaat, dan denk ik dikwijls Overwinnen kunnen zij maar van de overwinning een goed gebruik maken verstaan zij nog niet. Gij deed als Achilles die Hektors lichaam driemalen om de muren van Troje sleepte.1

verslagen, slechts gewone soldaten, en de manieren van kannibalen bevallen niet meer. Zelfs de goden hadden ook toen medelijden en hielden zijn lijk gaaf.2

Denk er om, de lezers zullen met uwe slachtoffers medelijden krijgen en dit u wijten.

De wijze waarop gij Holda, die, getuige iemand die haar bezocht tijdens Julia haar in handen kwam, zeer verlegen was met het geschenk, er in hebt laten loopen en de Indiaansche wijze, waarop gij haar daarna scalpeerdet, vindt weinig of geen goedkeuring. Dergelijke manieren worden gemeenlijk door dezelfde manieren gevolgd en niemand heeft er bate bij. Uw stuk over: Toen de Gids enz. wordt meer gelezen en geprezen wegens de overtuiging, die er in doorstraalt en om de geestdrift, die er zich in uit, dan om het onderwerp zelve, dat weinigen belang in boezemt. Die het onderwerp wezenlijk willen kennen, kijken zelf.

Gaarne had ik gezien dat in de N.G. weer eens flinke recenzien geplaatst werden. Geen der tijdschriften of bladen levert ze, al has ik in de Tijdspiegel het beste stuk over de Canzonen van Bohl3

en vroeger iets uitstekends van te Winkel.4

In de Oude Gids gaf Dr. Wolff in der tijd voortreffelijke beoordeelingen.5

Doch dit is thans uit. De gewone manier schijnt te wezen: Een boek bevalt mij of bevalt mij niet. In beide gevallen zoek ik een paar argumenten om den lezer bekend te maken met de redenen waarom ik zoo of zoo gestemd ben. Menigmaal zou iemand, die op die wijze handelt en oprecht wilde zijn, moeten zeggen: Het bevalt mij niet omdat mijne digestie slecht was.

Gij schijnt een geloof aangenomen te hebben stemmingskunst, temperament, herediteit enz. zijn de slagwoorden van uwe dogmatiek. Het wordt weer de leer der erfzonde en het gevoel beslist als bij de kerkelijken het testimonium Spiritus Sancti6

en dan wordt het mihi constat van prof. Doedes7

een bewijs

Zonderlinge dingen laat gij ook den Tijdgeest doen. Wezenlijk begin ik te begrijpen waarom overal de orthodoxie zoo toeneemt. Het is de hartstocht, die voor honderd jaar de gruwelen der Fransche revolutie maar ook hare goede vruchten bracht.

Intusschen ben ik bang dat de dieren ons hun eerelidmaatschap zullen aanbieden, nu er tusschen redelijke en redelooze schepselen geen onderscheid meer gemaakt wordt.

Ik heb v. Deyssel contra Netscher8

gelezen. Wat een zwakhoofd en warhoofd is die v.D. al heeft hij nog zoovele en nog zoo hooge aspiratiën. Ik kreeg waarlijk medelijden met hem, want hij schijnt het goed te meenen met onze litteratuur.

Het spijt mij dat B.H.9

dood is, ook voor de N. Gidsianen; want hij joeg de charitinnen10

niet weg, maar liet ze steeds, als van ouds, de Muzen

begeleiden. Gijl. schijnt meer v. Vloten in dit opzicht te volgen en uw toon herinnert aan de blauwboekjes11

van vroeger eeuwen.

Wat de firma Zola en Comp. betreft, de N. Gids schijnt er een succursale van te worden en de noodige reclame ontbreekt niet.

Ik meen nog altijd dat de zoogenaamde naturalisten dienaren van Hermes, niet van Apollo,12

zijn. Handigheid is de hoofdzaak, veelvlugheid van taal polulalie13

is de hoofdzaak. Weinig zeggen en veel praten. In der tijd noemde ik Cats onze Ned. Zola van de 17de eeuw. Ik geloof het nog. Het platte en nuttige verrukt den gemeenen burger. Mij wasemt uit hun boeken éen te scherpe hospitaals-geur tegen, een reuk, die dikwijls uit de zaal der venerische zieken alleen voortkomt: voor een medicus, voor een rechter van instructie, voor een commissaris van politie, voor een ernstigen philanthroop zijn de onderzoekingen van sociale ziekten noodig en nuttig. Ik hou niet van hospitalen en ga liever op de bergen en in de boschen. Dit is een quaestie van temperament zult gij zeggen, al verklaart zoon woord nog niets, maar ik las dezer dagen in de couranten van een man, die de lijken van jonge meisjes op de kerkhoven stal en er zijn lust op boette. De man staat thans te recht en naar de berichten, -beroept hij zich op zijn temperament.

Hoe het zij, gij ziet dat ik nog niet bekeerd ben en naar hetgeen ik er van gelezen heb, niet belust het oog te slaan in de handigheden van Netscher of van Coopland. Het spijt mij echter dat die jongelui in geen beter gezelschap verkeeren, want ik geloof gaarne dat er dan wat van komen konde. Zeg niet de kunst blijft hetzelfde. Tot een schurkenstreek behoort soms meer talent dan tot een edele daad en toch houd ik het met den 2en.

Doch genoeg. Ik meende u eens oprecht te schrijven hoe ik thans de litteraire beweging bij u en ook hier, La Jeune Belgique, gevoel en waarom ik ze voor kortstondig houd. Mocht het niet zoo zijn, het zou mij van de schoonheid, waarin ik mij verheug, spijten.

Met de beste wenschen tt. W. D

Eindnoten:

1 Toespeling op Homerus, IliasXXII395 e.v., enXXIV14 e.v. 2 Ibid.XXIV33 e.v.

3 Audifax, ‘Adelaar of kikvorsch. Eene leeken-critiek (mr. Joan Bohl, “Canzonen”)’. In: De tijdspiegel 42 (1885), deel

IIp. 72-85.

4 Vermoedelijk: N.N., ‘Nieuwe uitgaven en vertalingen’ [over: Dr. Jan ten Brink, Onze hedendaagsche letterkundigen: N. Beets]. In: De tijdspiegel 40 (1883), deelIII, p. 83-84.

5 Deze verschenen van 1859 tot 1884 in De gids. 6 Getuigenis van de Heilige Geest.

7 Berucht geworden uitspraak van de theoloog J.I. Doedes in zijn inaugurele oratie. In De gids van 1859 had Allard Pierson ‘Mihi constat’ (voor mij staat vast) ‘professoraal-aanmatigend’ genoemd en De Génestet wijdde er enkele van zijn ‘lekedichtjes’ aan, waaronder nr.XXIXmet de titel ‘Mihi constat’.

8 Over literatuur. (de heer F. Netscher). 9 Conrad Busken Huet.

10 De gratiën (Chariten).

11 Volksleesboekjes (16e-18e eeuw) met blauw omslag. 12 Hermes: god van de handel; Apollo: god van de kunst. 13 Het verschijnsel van veel praten.

A. Verwey aan M.J.F.P.H. Erens 22.6.86

1 Nassaukade 74

22 Juni '86. Amice,

Ik had je graag nog eens opgezocht, maar deed het niet omdat je voor je examen zit. Daarom stuur ik je nu schriftelijk mijn beste wenschen voor je wèlslagen: ik hoop dat je er komen zult. Begin maar met te gelooven aan je succes - zul je? Kun je me nog even schrijven op welken dag het examen bepaald is - dan zul je me een groot genoegen doen.

Geloof me tot ziens Yours truly

Albert Verwey

Eindnoten:

1 Afgedrukt naar getypt afschrift; origineel niet ter beschikking.

G.L. Kepper aan A. Verwey 23.6.86

Den welEd Heer Albert Verwey Amsterdam

Naarden 23 Juni '86. WelEd Heer!

In antwoord op Uw geacht schrijven heb ik het genoegen, U mede te deelen, dat ik voorzeker prijs stel op Uwe medewerking;1

wanneer U de goedheid mocht willen hebben, de financiëele krachten eener nog jeugdige onderneming in aanmerking te nemen. De onmisbare rubrieken verslinden een aanzienlijk deel van het budget en het is mij thans nog niet bekend, in hoeverre op uitbreiding daarvan door mij kan worden aangedrongen.

De omvang van iedere causerie zou al niet meer dan een half vel druks kunnen bedragen. Gelieve mij te melden, welk honorarium door U zou verlangd worden. Ik zoude zoo gaarne ‘de Salon’ maken, wat zij wezen moet; maar ons landje is zoo klein en de concurrentie ten onzent zoo groot.

Vooral de weinige plaatsruimte belemmert zeer terwijl de kleine platen het allereerst om verbetering smeeken.

Ik gevoelde mij genoopt om openhartig aan te voeren de eenigste bezwaren, die voor het oogenblik mij zouden kunnen beletten, van Uwe vriendelijke offerte gebruik te maken.

Wil U alsnog nader met mij in correspondentie treden, dan zal mij dit bijzonder aangenaam zijn. Hoogachtend

Uw zeer dienstwillige George Kepper

Eindnoten:

1 Kepper sprak met Verwey af dat deze eer reeks van zes artikelen zou schrijven voor De salon. Verwey wilde per se onder pseudoniem schrijven, Kepper zag dat liever niet; niettemin verschenen de artikelen onder de naam A. de Mare: ‘Literatuur en kritiek’ (6 delen). In: De salon 2 (1886-1887), p. 60-66, 250-256, 505-511, 768-774; en jaargang 3 (1887-1888), p. 63-69 en 242-246.

A. Verwey aan F.W. van Eeden [na 23.6.86]

1

Beste Free,

Ik heb wel niet veel te schrijven, maar ik zal toch maar een brief beginnen. Met mijn broêr gaat het voorloopig hetzelfde. Hij eet goed, heeft goeden afgang, staat twee maal per dag op, blijft een paar uur in de huiskamer slaapt overdag een beetje en 's nachts geregeld zes uur (juist den tijd, waaraan hij gewend is) en kucht nu en dan, gisteren vrij veel, vandaag weinig. Hij heeft tegen den hoest roode poeders in plaats van de witte, die hij eerst had. Ik hoorde, tot mijn verwondering, deze week, dat Dr. Langelaan hem den eersten keer al onderzocht had, maar zooals hij, de dr mij zelf zei, zeer

oppervlakkig, en zonder percussiehamer. Hij was van plan het dezer dagen weer te doen. Hij zei ook, dat Chris best zou doen niet meer te gaan werken als hij beter wordt.

Met verhuizen zullen wij kunnen wachten tot 8 Juli als dat noodig is. Maar dan moeten we weg. Koorts heeft Chris niet of niet noemenswaard. Minder dan de eerste dagen.

Ik ben dezer dagen veel thuis en ga de Letteroefeningen te lijf, als een monster dat onder de knie moet. Ik moet 40 jaargangen = 80 deelen excerpeeren eer Juli half uit is.2

Ik heb nooit zo'n weet-woede gehad.

Ik heb Kepper in Naarden geschreven of hij mijn medewerking wil hebben voor de Salon. Hij heeft geantwoord en schijnt er wel aan te willen, als ik niet te veel honoraire vraag.

Netscher heeft zijn stuk3

gestuurd. Het heeft veel goeds maar hier en daar stukken, die eruit moeten. Kun je wat verzen schrijven voor het Aug. nummer?4

We hebben niets meer. Ik zie nog geen duim van Demeter klaar. En kloos - misschien? - We hebben Dinsdag een vrij goeden Flanoravond gehad. Er waren: Rodenburgh, Goes, Chap, Kloos, Binger, Boeken, Gorter, Erens, Sam en ik.

Chap las zijn Aristophanische Comedie,5

van vroeger, voor. Goes een stuk tegen de Rechters van D. Nieuwenhuis, waarvan hij een brochure6

wil maken. Van dat stuk namelijk. Het is een knap stuk, lijkt me.

We hebben nu van al de menschen brieven gehad - Huets en Bosboom7

bedoel ik.

Wanneer krijg ik eens een brief van jou? Je vergeet me toch niet door je drukke praktijk? Gedraagt Malmijn8

zich wan en moet ze haast weg? Dag Martha - ik bedoel dag Free Albert.

Brief is een dag in mijn zak gebleven. Nog niets van jou gehoord. Broer weer iets beter - geen koorts - lust om op te zijn - door 't gebruik van kersen een paar maal dunnere ontlasting gehad - eet goed. tt.

Eindnoten:

1 Datering op grond van Nijland-Verwey 1958 deelI, gegevens uit het Notulenboek van Flanor over de vergadering van 22 juni 1886 en ten slotte de hieraan voorafgaande briefG.L.KEPPER AAN A.VERWEY23.6.86.

2 Ten behoeve van het derde deel van ‘Toen de Gids werd opgericht...’

3 Frans Netscher, ‘Het daghet uyt den oosten’. In: De nieuwe gids 1 (1885-1886), deelII, p. 333-361. 4 Frederik van Eeden, ‘Stemming’. Ibid., p. 478.

5 C.M. van Deventer, Tramaanleg in enkelblik. Een satire. Niet bewaard gebleven (Flanor-archief,UBA). 6 F. van der Goes, Majesteits-schennis. (Het geding tegen den heer F. Domela Nieuwenhuis). Amsterdam 1886. 7 Reacties van mevrouw Busken Huet en haar zoon en van J. Bosboom naar aanleiding van het in De nieuwe gids

verschenen ‘In memoriam Busken Huet’ en het ‘In memoriam Bosboom-Toussaint’. 8 Konijn van F.W. van Eeden (mondelinge mededeling van Jan Fontijn).

A. Verwey aan G.L. Kepper [na 23.6.86]

1

Weledele Heer,

Uw schrijven van den 23sten dezer heb ik met genoegen gelezen en ben zoo vrij U in antwoord daarop het volgende voor te stellen.

Te beginnen met 1oOctr, (of vroeger, al naar U verlangt), begin ik met het bijdragen van stukjes van, door elkaar, een half vel druks groot.

Liefst zou ik, indien gij U daarmee kunt vereenigen tien stukjes bijdragen voor de 12 afleveringen; als honorarium zou ik u willen voorstellen ƒ 15, - per artikel, d.i. indien ge tien opneemt, ƒ 150, - per jaar.

Kunnen wij op den hier aangegeven grondslag een overeenkomst treffen, dan zal ik gaarne alles doen wat in mijn vermogen is om de belangen van de Salon te bevorderen.

In afwachting

blijf ik hoogachtend Uw dw dierAlbert Verwey

A.S.C. Opzoomer aan A. Verwey [25.6.86]

1 Waarde Heer!

Onze stad is op dit oogenblik geheel vervuld van de feesten ter eere van 't 250 jarig bestaan der akademie,2

en ofschoon ik zelf daaraan maar zeer matig deelneem, zoo zijn deze dagen toch druk, te druk althans om uw brief naar eisch te beantwoorden. Ik stel te veel belang in de vraagstukken, die gij daarin aanroert, om er niet gaarne uitvoeriger over te willen schrijven, dan ik nu kan doen. Waarschijnlijk ga ik achter in de volgende week voor eenige dagen naar Velp, en dan hoop ik u spoedig te schrijven. Wil mij dit uitstel ten goede houden. Met vriendschappelijken groet, noem ik mij:

Uw dw. A.O.

Eindnoten:

1 Briefkaart; datum ontleend aan poststempel. 2 De Utrechtse universiteit.

F.W. van Eeden aan A. Verwey [30.6.86]

1

Als je mij nog helpen wil aan den proef - kom dan zo gauw als je kunt. Ik heb de revisie nog hier. Wij kunnen dan ook eens kijken naar een mogelijk verblijf voor je broer hier, als hij wat beter is.

tt Fré

Als je niet kunt komen schrijf dan, dan stuur ik je nog een proef.

Eindnoten:

1 Briefkaart; datum ontleend aan poststempel.

A.S.C. Opzoomer aan A. Verwey 2.7.[86]

1

Velp. 2 Juli Waarde Heer!

De Utrechtsche feestdrukte2

is voorbij, en ik bevind mij in 't rustige Velp, waar zomergroen en