• No results found

Voorwaarden habitattypen en soorten 1 Voorwaarden habitattypen

5. Voorwaarden, uitgangssituatie en trends natuur 1 Inleiding

5.2. Voorwaarden habitattypen en soorten 1 Voorwaarden habitattypen

H1310A Zilte pionierbegroeiingen, zeekraal

Als voorwaarden voor de instandhouding van behoud van het habitattype Zilte pionierbegroeiingen, zee- kraal (H1310, subtype A) gelden:

- Voldoende toevoer van zoute kwel behouden tot in het maaiveld, waardoor de standplaats voch- tig tot nat blijft en zilt.

- Verzoeting tegengegaan (in het groeiseizoen). - Gericht beheer (voornamelijk begrazing).

- Maximale ammoniakdepositie van 1643 mol N/ha/jr (Van Dobben et al, 2012).

- Langdurige ’s winterse overstromingen (Van der Goes en de Groot, 2016 en vernattingspilot HZL) De voorwaarden voor instandhouding van het habitattype Zilte pionierbegroeiingen, zeekraal, zijn opgeno- men in Figuur 10 (Ministerie van LNV, 2008).

Figuur 10 Abiotische randvoorwaarden H1310A, Groen = kernbereik, oranje = aanvullend bereik (Profielendocument, Ministerie van LNV, 2008)

In Tabel 3 is voor het habitattype Zilte pionierbegroeiingen de huidige situatie afgezet tegen de hiervoor aangegeven abiotische randvoorwaarden.

Tabel 3 Huidige situatie afgezet tegen abiotische randvoorwaarden habitattype Zilte pionierbegroeiingen (op basis van Profielendocument, Ministerie van LNV, 2008)

Abiotische rand- voorwaarde Kernbereik Aanvullend bereik Huidige situa- tie Afwijking

Zuurgraad Basisch Neutraal tot

basisch

Abiotische rand- voorwaarde Kernbereik Aanvullend bereik Huidige situa- tie Afwijking Vochttoestand Ondiep droog-

vallend water / ’s winters inun- derend / zeer nat / nat Streefpeil NAP --1,50 m (zui- delijk deel Yerseke Moer NAP - 1,70 m) Geen

Zoutgehalte Sterk brak tot zout

Matig brak Matig tot sterk brak

Geen Voedselrijkdom Zeer voedsel-

rijk / uiterst voedselrijk

Matig tot zeer voedselrijk Geen Overstromingstole- rantie Dagelijks lang / dagelijks kort Regelmatig / incidenteel Incidentele wa- terberging (< 10%, tot op heden nog niet) Geen Stikstof 1.643 mol/ha/jr <1.643 mol/ha/jr Geen

Zuurgraad Basisch Neutraal tot

basisch

Geen

Uit de vergelijking tussen de huidige situatie en de abiotische randvoorwaarden voor habitattype Zilte pio- nierbegroeiingen komen geen afwijkingen naar voren.

H1330B Schorren en zilte graslanden, binnendijks

Als voorwaarden voor de instandhouding van behoud van het habitattype Schorren en zilte graslanden binnendijks (H1330, subtype B) gelden:

- Voldoende toevoer van zoute kwel behouden tot in het maaiveld. - Verzoeting tegengegaan, half zout tot zout is een voorwaarde. - Gericht beheer (voornamelijk begrazing).

- Maximale ammoniakdepositie is 1.571 mol N/ha/jaar (Van Dobben et al, 2012).

De voorwaarden voor instandhouding van het habitattype Schorren en zilte graslanden, binnendijks, zijn opgenomen in Figuur 11 (Ministerie van LNV, 2008).

Figuur 11 Abiotische randvoorwaarden H1330B, Groen = kernbereik, oranje = aanvullend bereik (Profielendocument, Ministerie van LNV, 2008)

In Tabel 4 is voor het habitattype Schorren en zilte graslanden de huidige situatie afgezet tegen de hier- voor aangegeven abiotische randvoorwaarden.

Tabel 4 Huidige situatie afgezet tegen abiotische randvoorwaarden habitattype Schorren en zilte graslan- den (op basis van Profielendocument, Ministerie van LNV, 2008)

Abiotische rand- voorwaarde Kernbereik Aanvullend bereik Huidige situa- tie Afwijking Zuurgraad Basisch / neu-

traal-a / neu- traal-b

Neutraal tot basisch

Geen

Vochttoestand Zeer nat / nat / zeer vochtig ’s Winters in- underend / vochtig Streefpeil NAP -1,50 m (zuide- lijk deel Yerseke Moer NAP – 1,70 m) Geen

Zoutgehalte Licht brak / matig brak / Sterk brak tot zout

Matig tot sterk brak

Geen

Voedselrijkdom Matig voedsel- rijk a / matig voedselrijk b / zeer voedsel- rijk / uiterst voedselrijk

Matig tot zeer voedselrijk Geen Overstromingstole- rantie Incidenteel / niet Incidentele wa- terberging (< 10%; tot op heden nog niet) Geen Stikstof 1.571 mol/ha/jr. <1.571 mol/ha/jr Geen

Uit de vergelijking tussen de huidige situatie en de abiotische randvoorwaarden voor habitattype Schorren en zilte graslanden komen geen afwijkingen naar voren.

5.2.2. Voorwaarden kolgans

Het gebied heeft voor de kolgans een belangrijke functie als foerageergebied. De aantallen kolganzen in het gebied namen tot in de jaren negentig toe, maar na 2000 is sprake van een afname. Verschillende oor- zaken spelen hierbij een rol. De afname in Yerseke en Kapelse Moer komt niet overeen met het landelijke beeld en provinciale beeld: de provinciale, landelijke en ook de internationale populatie neemt nog steeds toe (zie verder ook paragraaf 5.3.5). De landelijke staat van instandhouding is gunstig. De ecologische vereisten van de kolgans zijn samengevat in Tabel 5.

Tabel 5 Ecologische vereisten kolgans (Profielendocument, Ministerie van LNV, 2008)

Aspect Ecologische vereiste Afwijking

Leefgebied Open landschappen in het agrarisch gebied Geen Rustige en roofdiervrije slaapplaatsen op grotere wateren

en terreinen met voldoende voedselaanbod binnen maxi- maal 20 km (meestal <10 km) rond de slaapplaatsen

Geen

Voedsel Planteneter, diverse planten, zaden en wortels, vooral grassen, incidenteel ingezaaid wintergraan, vaak tijdens vorst, oogstresten van suikerbiet (laatste in november-de- cember)

Geen

Foerageert vanwege hogere biomassaproductie vooral in cultuurgrasland en in veel mindere mate in extensief be- heerde graslandreservaten

Extensief be- heerd grasland- reservaat Rust Voorkeur voor overwegend open landschap Geen

Gevoelig voor verdichting van het landschap door wegen, bebouwing en beplantingen (verstorings-effecten bij wind- molens op 400-600 m, bij wegen op 80-600 m, bij bebou- wing op 100-600 m)

Geen

Gevoelig voor verstoring door landbouw-werkzaamhe- den, vliegverkeer (laag vliegende vliegtuigen en helikop- ters) en jacht, en plaatselijk ook voor recreatie zoals los- lopende honden

Geen

Gevoelig voor barrières (windmolenparken en hoogspan- ningsleidingen tussen voedselterrein en slaapplaats)

Geen

Mogelijk is sprake van een afwijking tussen de huidige situatie en de ecologische vereisten ten aanzien van voedsel. De Yerseke en Kapelse Moer is een extensief beheerd graslandreservaat. Bekend is dat bij extensivering van graslandpercelen het aantal kolganzen kan afnemen. Deze percelen vormen een minder optimaal voedselgebied, door minder bemesting en ze bevatten veel vezelige grassoorten en kruiden. Daarom zijn ze minder aantrekkelijk voor de soort dan intensief bemest agrarisch grasland. Het Zeeuwse Landschap geeft in haar beheerplan voor de Yerseke Moer voor de beheerperiode 2015-2026 ook aan dat de soort eerder een voorkeur had voor de oude graslanden, maar tegenwoordig meer in het agrarisch ge- bied buiten het Natura 2000-gebied voorkomt. De graslanden in de Yerseke Moer zullen niet echt ver- schralen, omdat hier van nature vrij productieve graslanden aanwezig zijn. Door de kwel worden telkens stikstof en fosfaat vanuit de veenlaag in de wortelzone gebracht. Overigens is het ganzenrustgebied (Fi- guur 9) groter dan het Natura 2000-gebied en liggen hierin ook intensief bemeste agrarische graslanden. Voorwaarden om aan de instandhoudingsdoelstelling van de kolgans voor Yerseke en Kapelse Moer te voldoen zijn:

- Behoud van de functie als rust- en foerageergebied. - Behoud van openheid van het landschap.

- Grasland dient kort en niet verruigd het winterseizoen in te gaan.

- Geen verstoring door faunabeheer middels afschot in de periode tussen 1 november en 1 april. - Geen betreding en excursies in het foerageergebied (uitgezonderd op vrij toegankelijke wegen) in

de periode tussen 1 november en 1 april.

- Geen overlast door geluid, beweging en verlichting in de periode tussen 1 november en 1 april. 5.2.3. Voorwaarden smient

Het gebied heeft voor de smient een belangrijke functie als foerageergebied. De aantallen smienten in het gebied zijn in de afgelopen decennia fors toegenomen, ook recentelijk (vanaf 2010) is weer een duidelijk toename van de aantallen smienten zichtbaar. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. Landelijk neemt de populatie echter wel af, internationaal gezien (op flyway niveau) blijft die constant (zie verder ook paragraaf 5.3.6). De soort doet het in de Yerseke Moer beter dan de landelijke trend (Calle & Jacobusse, 2015). De ecologische vereisten van de smient zijn samengevat in Tabel 6.

Tabel 6 Ecologische vereisten smient (Profielendocument, Ministerie van LNV, 2008)

Aspect Ecologische vereiste Afwijking

Leefgebied Estuaria, wetlands en graslanden in de nabijheid van vaarten, plassen en meren

Geen Open agrarisch gebied; gefoerageerd wordt ’s nachts

op cultuurgrasland, op 10 km afstand van de rustplaat- sen

Geen

Voedsel Planteneter, die op een grote variatie aan planten, za- den en wortels foerageert. In het binnenland met name gras.

Geen

In het binnenland een voorkeur voor eiwitrijke en goed verteerbare grassoorten (of jonge scheuten), op voch- tige of deels geïnundeerde graslanden.

Extensief beheerd grasland-reservaat. Rust Directe verstoring van overdag rustende smienten

treedt op door wandelaars op 90 m en door waterspor- ters op meer dan 100 m.

Potentieel mogelijk, maar in de winter zijn er weinig wan- delaars dus een ge- ringe verstoring. Extensivering van graslandbeheer en/of betere draine-

ring van natte graslanden werken negatief door in de draagkracht van een gebied.

Extensief beheerd graslandreservaat windturbines en hoogspanningsleidingen kunnen het

pendelen (connectiviteit) tussen voedselgebied en slaapplaats belemmeren of een deel van het voedsel- gebied vanwege storende werking (verstoringsafstand 400 m) ongeschikt maken.

Geen

De Yerseke en Kapelse Moer is een extensief beheerd graslandreservaat. Bekend is dat bij extensivering van graslandpercelen het aantal smienten kan afnemen. Zulke percelen vormen een minder optimaal voedselgebied. Daarom zijn ze minder aantrekkelijk voor de soort dan intensief bemest agrarisch gras- land. Hiervan is echter geen sprake in de Yerseke en Kapelse Moer, waar de aantallen van de smient toe- nemen. De graslanden in de Yerseke Moer zullen niet echt verschralen, omdat hier van nature vrij produc- tieve graslanden aanwezig zijn. Door de kwel worden telkens stikstof en fosfaat vanuit de veenlaag in de wortelzone gebracht.

De voorwaarden om aan de instandhoudingsdoelstelling voor de smient te voldoen, zijn hetzelfde als bij de kolgans.