• No results found

5. Conclusies en discussie

5.1 Voorspellingen van het EPPM

Na de data screening is er eerst een correlatieanalyse uitgevoerd om na te gaan hoe de verschillende variabelen van het huidige onderzoek zich tot elkaar verhouden. Zo correleerden perceived severity en perceived susceptibility positief met elkaar. Hetzelfde geldt voor perceived response efficacy en perceived self-efficacy. Daarnaast bleek dat perceived efficacy middelmatig positief correleert met zowel attitude als gedragsintentie. Perceived threat en fear tonen beide een zwak/matig positieve samenhang met gedragsintentie, maar geen correlatie met attitude. De positieve correlaties van perceived threat en perceived efficacy met de danger control variabele(n) komen overeen met de voorspellingen van het EPPM. Witte (1992) stelt dat als perceived threat én perceived efficacy hoog zijn, ontvangers van fear appeals vaak kiezen voor de danger control route en dat hoge scores op attitude en gedragsintentie volgen. Dit zien we ook terug in de gemiddelde waarden van perceived threat, perceived efficacy en de danger control variabelen, aangezien deze allemaal boven het schaalmidden uitkomen. De resultaten uit de correlatieanalyse geven aan dat hoe hoger perceived threat en perceived efficacy zijn, des te hoger de respondenten scoren op attitude en gedragsintentie.

In overeenkomst met de resultaten van Ooms et al. (accepted) en de meta-analyse naar fear appeals van Ruiter, Kessels, Peters en Kok (2014), kan door de lineaire regressieanalyse in het huidige onderzoek (met perceived threat en perceived efficacy als voorspeller en attitude en gedragsintentie als afhankelijke variabelen) ook geconcludeerd worden dat perceived efficacy belangrijker is dan perceived threat als het gaat om de danger control reactie van de respondenten, aangezien perceived efficacy een sterkere voorspeller is van gedragsintentie dan perceived threat en perceived threat geen voorspeller is van attitude, terwijl perceived efficacy dit wel is.

Aan de hand van deze resultaten kunnen we vaststellen dat de respondenten van het huidige onderzoek meer waarde hechtten aan de gegeven maatregel in de fear appeal dan de dreiging die er in zat, als het gaat om de danger control reactie.

Het laatste opvallende resultaat uit de correlatieanalyse is dat de variabele fear alleen een positief significante correlatie heeft met gedragsintentie, maar niet – zoals verwacht – met de variabele perceived threat of een van de sub-variabelen van perceived threat. Ook dit is in overeenkomst met de resultaten van Ooms et al. (accepted). Volgens het EPPM leidt een hogere mate van perceived threat tot een hogere mate van fear, maar de correlatie tussen deze twee variabelen is in het huidige onderzoek niet significant.

40

5.2 Propositie 7

Aan de hand van mediatieanalyses met SPSS Process is propositie 7 van het EPPM getoetst. Propositie 7 voorspelt dat als perceived efficacy hoog is, fear een indirect effect heeft op de danger control variabelen, dat gemedieerd wordt door perceived threat (Witte, 1998).

Voor de mediatieanalyses tussen fear en attitude, met (onderdelen van) perceived threat als mediator geldt dat er geen enkel significant effect gevonden is. Bij de mediatieanalyses tussen fear en gedragsintentie, met (onderdelen van) perceived threat als mediator is er wel een significant positief totaaleffect gevonden. Dit totaaleffect is te verklaren door een significant positief direct effect van fear op gedragsintentie. Ook deze resultaten komen overeen met de resultaten van Ooms et al. (accepted).

De resultaten van het huidige onderzoek steunen propositie 7 van het EPPM niet. Fear heeft wel een positieve invloed op de danger control variabele gedragsintentie, maar dit effect is direct en niet indirect via perceived threat. Dit wordt ook onderstreept door de resultaten uit de correlatieanalyse, waarbij fear alleen significant positief correleert met gedragsintentie.

Deze resultaten spreken echter wel in het voordeel van de effectiviteit van fear appeals, ondanks het feit dat propositie 7 van het EPPM niet bevestigd kan worden in het huidige onderzoek.

5.3 Propositie 8

Door middel van SEM met SPSS Amos is getracht om propositie 8 van het EPPM te toetsen. Propositie 8 voorspelt dat er onder de conditie van een hoge perceived efficacy, een wederkerige relatie is tussen perceived threat en fear (Witte, 1998). Uit de SEM-analyse blijkt ten eerste dat het voorgestelde model, waarbij de items in relatie stonden met de variabelen die ze zouden moeten meten (perceived severity, perceived susceptibility en fear), goed bij de data past. Dit versterkt de betrouwbaarheid van het huidige onderzoek. De items in de gebruikte vragenlijst hebben ook acceptabele Cronbach’s alpha waarden, waardoor we kunnen concluderen dat de gebruikte items de variabelen goed gemeten hebben.

De belangrijkste conclusie is echter dat de wederkerige relatie tussen perceived threat en fear niet te toetsen is in het huidige onderzoek. Perceived threat en fear hebben geen voorspellende variabelen, waardoor er niet voldaan wordt aan de order en rank condition. Dit zorgt ervoor dat het te toetsen model niet geïdentificeerd kan worden met SPSS Amos. En zonder identificatie is de analyse onmogelijk. Er is echter een mogelijke oplossing gevonden voor het toetsen van propositie 8.

Mogelijke voorspellende variabelen voor perceived threat en fear

Om de feedbackloop toch te kunnen meten, zullen er voorspellende variabelen moeten komen voor perceived threat en fear. Deze zitten niet in het EPPM, waardoor er een andere oplossing moet komen.

Allereerst de voorspellende variabele voor fear. Witte (1998: 435) stelt dat er misschien andere manieren moeten komen om fear te meten, naast het zelfmeten via stellingen/vragen in vragenlijsten. Er is echter ook een andere manier om fear vast te leggen, namelijk aan de hand van fysieke veranderingen in het menselijk lichaam. Voorbeelden van deze fysieke veranderingen zijn een verhoogde hartslag en huidgeleiding (wat te maken heeft met de toestand van de zweetklieren, die een vorm van angst kunnen aangeven). Mewborn en Rogers (1979) vonden een positieve correlatie tussen fysieke- en zelfmetingen van fear. Als fear op de fysieke- en zelfmetende manier wordt vastgelegd, dan kan de fysieke meting eventueel optreden als voorspellende variabele in het te toetsen nonrecursive model met SEM.

41 Dan blijft er echter nog het probleem dat perceived threat geen voorspellende variabele heeft in het EPPM. Maar ook hier is een mogelijke oplossing voor. Het model in figuur 14 (pagina 35) laat zien dat als perceived threat voorspellende variabelen krijgt in het nonrecursive model, perceived threat zelf ook gemeten moet worden aan de hand van items. Als dit gedaan wordt, dan bestaat perceived threat niet uit een samenvoeging van perceived severity en perceived susceptibility, zoals gebruikelijk is bij EPPM gerelateerde onderzoeken. En aangezien perceived threat dan niet bestaat uit de beide sub-variabelen, kunnen perceived severity en perceived susceptibility als voorspellende variabelen optreden voor perceived threat. Dan moeten er echter wel nieuwe/andere items gebruikt worden dan in het huidige onderzoek, zodat perceived severity, perceived susceptibility en perceived threat alle drie apart en betrouwbaar gemeten worden.

Het te toetsen nonrecursive model met SPSS Amos ziet er dan als volgt uit (het aantal items per variabele is niet per se vastgelegd op drie):

Figuur 17: Mogelijke oplossing voor het toetsen van propositie 8 van het EPPM.

Of dit model inderdaad de oplossing is om propositie 8 van het EPPM te toetsen, zal in vervolgonderzoek duidelijk moeten worden. Het voldoet in ieder geval aan de order en rank conditions, waardoor identificatie geen probleem is. Het knelpunt bij het toetsen van het model in figuur 17 zal zeer waarschijnlijk liggen bij de fysieke metingen van fear. Ten eerste omdat het erg tijd consumerend is om bij minimaal 100 respondenten – het aantal respondenten dat nodig is voor een adequate SEM-analyse – fear op fysieke manier te meten. Daarnaast vereist deze meting van fear

42 ook sensitieve en geavanceerde apparatuur. Het toetsen van propositie 8 van het EPPM lijkt dus niet geheel onmogelijk, maar zal wel een zeer grote uitdaging zijn.