• No results found

3. Kenia

3.1 Wat voorafging

Voor een goed begrip van wat er in Kenia sinds de herinvoering van een meerpartijensysteem in 1992 gebeurde en waarom, is het zaak een aantal ontwikkelingen in de Keniaanse samenleving in kaart te brengen die reeds lang daarvoor in gang gezet waren.82 Het politieke systeem in Kenia ontwikkelde zich na de onafhankelijkheid onder de eerste president Kenyatta al snel, zoals in vele Afrikaanse landen, tot één waar de president het geheel voor het zeggen had. De eerste jaren na de onafhankelijkheid werden gekenmerkt door een grote mate van politieke stabiliteit. Die berustte op de politiek van de president om belangrijke delen van de politieke elites zoveel mogelijk aan zich te binden, de ‘vruchten van de onafhankelijkheid’ veilig te stellen en natuurlijk op de persoonlijkheid en reputatie van Kenyatta zelf als vader van de natie. Hij maakte daarbij vooral gebruik van op patronage leest geschoeide etnische netwerken binnen en buiten zijn eigen etnische groep en zijn controle over de ambtenarij en vooral het provinciale bestuur. De aansluiting na de onafhankelijkheid van de Kenya African Democratic Union (KADU), de partij die de belangen van de 82Ten behoeve van dit overzicht is onder andere van de volgende publicaties gebruik gemaakt: B. Berman, J. Lonsdale,

Unhappy valley. Conflict in Kenya & Africa (Oxford, 1992); D. Branch, Kenya between hope and despair, 1963-2011

(New Haven, 2011); Decolonization and independence in Kenya 1940-1993, B. Ogot, W. Ochieng (eds.) (Londen, 1995); J. Karimi, P. Ochieng, The Kenyatta succession (1980, Nairobi); D. Throup, C. Hornsby, Multi-party politics in Kenya. The

Kenyatta and Moi states & the triumph of the system in the 1992 election (Oxford, 1998); Our turn to eat: politics in Kenya since 1950, Africa studies 34, D. Branch, N. Cheeseman, L. Gardner (eds.) (Berlijn, 2010).

kleinere etnische groepen vertegenwoordigde, bij de Kenya Africa National Union (KANU), de grootste en nationalistische partij onder leiding van Kenyatta, vergemakkelijkte dit streven naar relatieve inclusiviteit.

Afbeelding 3–1: Jomo Keyatta

Bron: en.wikipedia.org

Dat betekende niet dat iedere etnische groep, en meer in het bijzonder de lokale Big Men, gelijkelijk kon meedelen in de opbrengsten die de macht opleverde. In de eerste plaats zorgde Kenyatta ervoor verzekerd te zijn van steun van zijn eigen etnische groep, de Kikuyu, die overigens zelf ook geen homogene groep vormde. Hoewel zijn kitchen cabinet vooral bestond uit lieden uit zijn geboortestreek, de Kiambu maffia, zag hij er op toe dat ook andere Kikuyu facties zich ook aan hem gebonden voelden. Een treffend voorbeeld hiervan was de oprichting van de Gikuyu Embu Meru

Association (GEMA) in 1973, een samenwerkingsverband van de Kikuyu en aanverwante etnische

groepen, de Embu en de Meru, om zodoende de etnische basis van zijn bewind te versterken. Dat daarmee de overheersende positie in het staatsbestel van zijn eigen achterban wel heel zichtbaar werd, nam hij voor lief. Om toch zoveel mogelijk andere etnische groepen aan zich te binden en de legitimiteit van zijn regiem te versterken, zorgde hij er wel voor dat deze ook zoveel als mogelijk onderdeel vormden van zijn patronage systeem. Hij gaf politieke steun aan lokale leiders die hem persoonlijk trouw verschuldigd waren. Tegelijkertijd isoleerde hij systematisch tegenstanders van hem of zijn protegés. Zij waren niet alleen verstoken van enige vorm van patronage, maar ook werd hun handelingsvrijheid aan banden gelegd. Voorbeeld hiervan was de behandeling die de oppositiepartij Kenya People’s Union (KPU) onder leiding van Oginga Odinga (de vader van voormalig premier Raila Odinga) ten deel viel, die een veel linksere koers voor Kenia bepleitte.83

In de tweede helft van de jaren zeventig was Kenyatta, die in de tachtig was, niet meer in staat het ‘schip van staat’ aan te sturen zoals in het verleden. Rivaliserende facties probeerden het vacuüm te vullen. Er was een poging van een aantal Kikuyu politici om te voorkomen dat Moi als vicepresident bij het overlijden van Kenyatta het presidentschap zou kunnen overnemen voor de door de grondwet 83 G. Muigai, ‘Jomo Kenyatta & the rise of the ethno-nationalist state in Kenya’, in: Ethnicity & democracy in Africa, B.

bepaalde periode van negentig dagen. Dit initiatief om de grondwet te veranderen faalde echter door de inspanningen van andere Kikuyu leiders zoals de toenmalige minister van Financiën Mwai Kibaki, de machtige Attorney General Charles Njonjo en waarschijnlijk Kenyatta zelf. Mede dankzij de hoge prijzen voor belangrijke export producten zoals koffie en thee en een bloeiende toeristenindustrie was het ondanks alle politieke onzekerheid een periode van economische voorspoed voor Kenia.

Als gevolg van onenigheid tussen de verschillende Kikuyu facties over wie de volgende president zou moeten worden en onderschatting van zijn politieke kwaliteiten door zijn rivalen, lukte het Daniel Arap Moi Kenyatta na zijn dood in 1978 op te volgen.84 Aanvankelijk consolideerde Moi zijn positie door enerzijds een alliantie aan te gaan met Kibaki en Njonjo (beiden geen deel uitmakend van de vooral uit Kiambu afkomstige Kenyatta coterie) en anderzijds zijn positie in zijn thuisbasis, de Kalenjin in de Rift Valley, te versterken. Moi maakte dus slim gebruik van de spanningen tussen de verschillende Kikuyu facties. Langzaam maar zeker begon hij hun macht af te breken door bijvoorbeeld het verbieden van tribale organisaties, met als belangrijkste doel de machtige Kikuyu organisatie GEMA uit te schakelen. Ook werden geleidelijk de Kikuyu door leden van andere etnische groepen bij de ambtenarij, staatsondernemingen en leger en politie vervangen. In tegenstelling tot Kenyatta, die alleen intervenieerde wanneer dat economisch noodzakelijk en politiek wenselijk werd geacht, werd nu de politieke macht verder gecentraliseerd. Terwijl Kenyatta, vast in het zadel, zich kon permitteren om als een benevolent dictator te opereren en ‘op afstand’ te regeren, was de nieuwe president bepaald minder zeker van zijn zaak.

Tegelijkertijd kampte het Moi regiem, na de economische voorspoed ten tijde van Kenyatta, met tal van economische problemen: sterk stijgende olieprijzen, terwijl die van de belangrijkste exportproducten (koffie en thee) daalden, terugval van het toerisme en niet te vergeten de schaarste aan landbouwgrond als gevolg van demografische druk en land grabbing door de politieke elites. Tegen deze achtergrond had de reorganisatie van de ‘politieke economie’ een prijs. De Kikuyu vormen de meest productieve en best opgeleide bevolkingsgroep in de Keniaanse maatschappij. De onder de vorige president opgebouwde stabiele patronagenetwerken werden ontmanteld. De koffiegebieden, voornamelijk gelegen in Kikuyu gebied, werden verwaarloosd en de in deze sector opererende staatsondernemingen uitgehold. Die vormden een economische machtsbasis en dus een politiek gevaar. De Kikuyu waren immers de belangrijkste tegenstanders van het regime. Ondanks alle tegenwerking waren zij nog steeds een economische factor van belang, zij het nu vaak met een ‘vernislaagje’ van Kalenjin en Indische zakenmensen. Het bewind kon op steeds minder steun rekenen in de economisch belangrijkste gebieden in Kenia: Central Province (de thuisbasis van de Kikuyu) en Nairobi.

Het ontbrak Moi bovendien aan het charisma waarover Kenyatta in zo ruime mate had beschikt. Tegen de achtergrond van toenemende politieke onzekerheid als gevolg van de mislukte militaire coup in 1982 en de genoemde afname van patronagemiddelen ging Moi al dan niet noodgedwongen meer en meer over tot een verdeel- en- heers politiek: de verschillende groepen werden tegen elkaar uitgespeeld. Maar om te kunnen uitdelen moest hij eerst wegnemen. Afgezien van een aantal vaste vrienden van de president werd elite rotatie tot norm verheven voor het politieke bedrijf zoals Moi 84Zie voor persoonlijke geschiedenis van Moi: G. Lynch, ‘Moi: the making of an African big man’, in: Journal of Eastern

dat voor ogen stond. Met als algemene trend: vervanging van Kikuyu op belangrijke overheids- en semi-overheidsposities door zijn eigen, vaak niet-gekwalificeerde Kalenjin. Hetzelfde gebeurde op economisch terrein. Was ten tijde van Kenyatta Kenia al de facto een eenpartijstaat, onder Moi werd dit in 1982 geformaliseerd: KANU was de enige toegestane partij. De repressie en corruptie namen toe. Het wegvallen van consensus onder de elites versterkte de roep om afschaffing van de eenpartijstaat en om politieke liberalisering.

Naast de geschetste langere termijn ontwikkelingen waren er ook meer specifieke gebeurtenissen die aanleiding gaven tot openlijke oppositie: de massale protesten in Oost Europa tegen de communistische dictatuur, de onregelmatigheden rond de verkiezingen van 1988 en het opschorten van de internationale hulp. Aanvankelijk werd nog geprobeerd deze roep met bruut geweld te onderdrukken. De auteur van deze studie had het twijfelachtige genoegen om van dichtbij getuige te zijn van de gewelddadige repressie van de massale protesten na de arrestatie van de belangrijke oppositieleiders op dat moment, Matiba en Rubia (in Kenia bekend geworden als saba saba). In 1991 gaf Moi toe aan de binnen- en buitenlandse druk en kondigde hij de terugkeer van een meerpartijensysteem aan.

3.2 De verkiezingen