• No results found

1691.

1 lett. hij die de/zijn vader bemint; op blz.56 van de roman licht de auteur de naam van zijn hoofdpersoon toe. Zijn vader gaf hem die naam omdat hij verwachtte dat hij nog op hoge ouderdom steun en een ‘regte Vader liever’ aan zijn zoon zou hebben en omdat hij hoopte zijn zoon, als die ouder was, ermee te manen ‘alles wat vaderlijck, en

regt oorspronckelijck was eeniglijck en alleen te beminnen’. Philopater betekent hier dus ook: hij die met zijn

vader, diens beginselen in ere houdt.

Met die naam koos Duijkerius een al vaak gebruikt pseudoniem in de pamfletliteratuur. Zo gebruikte de Zeeuw Ewoud Teelinck (1570-1629) het pseudoniem Alexus Philopater voor een reeks godsdienstige traktaten waarin hij aandrong op vrede in de kerk; de Engelse pamflettist Charles Blount hanteerde het pseudoniem Theophilus Philopatris voor zijn politieke pamfletten, bijv.: A just vindication of learning: or, an humble adress to the High Court of

Parliament in behalf of the liberty of the press. London 1679. Philopater was ook in de achttiende eeuw een

veelgebruikt pseudoniem, o.a. in de robinsonade De Walcherse Robinson (Rotterdam 1752) waarin een Zwitserse scheepspredikant met die naam voorkomt

2 opgewiegt: grootgebracht, opgevoed

3 Voetiaensche talmeryen: talmeryen: gezeur, gezanik Voetiaensche: naar: Gisbertus Voetius; zie inl. p.19 en 20. De

negentiende eeuwse historicus Schotel kent deze uitdrukking nog; over de Voetiaensche catechismussen meldt hij dat ze opvielen "door hunnen scholastieken vorm, langdradigheid, spitsvondigheid en beuzelgeest. De Coccejanen noemden ze ‘voetiaansche talmerijen’ (Schotel 1863, p.267) Elders vermeldt hij het spotten van Coccejanen met ‘de Voetiaensche talmeryen’ (Schotel 1906, p.187)

4 Verborgentheden: geheimen, mysteriën

5 Coccejanen: volgelingen van Johannes Coccejus; zie inl. p.19

6 zie inl. p.26

Voorreden.

Men moest, soo men niet zien kon dat byna de geheele wereld door opinien1

geregeerd word, Seeckerlijck weynig oordeels en de oogen verkeert in het voorhooft geplaetst hebben. Geen Sociteyten2 van menschen vindmen, of se volgen meerder op3

Hun aengeboorne waenen, dan 't geen se in haar selven4

door het ingeschaepen ligt als eeuwigduurende Demonstratien5

gedicteert vinden. De gevoelens, in de eerste kindsheyt met de pap ingeslurpt, blijven de mannelijcke jaeren soo digt aen de ribben gegroejt, dat s'er onmooglijck door het subtylste anatomie gereedschap zijn uyt te snyden. Hier van daen alle die woeste brabbelingen onder allerhande slag van menschen, soo wel hooge als laege Stants Persoonen rigten na desen lyn hun geheele Levens cours. De eens Geconcipieerde6

gedagten moeten opgevolgd worden, al souw het Vaertuyg waer aen ieders behoudenisse gelegen is, sig te barsten en aen splinteren stooten. De Vorsten zijn 't die hier op hun ambitie funderen en vryelijck hun Conquesten7 durven uytbreyden. Den Adel braveert8

met dese waepenen voorsien de sulcke welckers affairen9 in Koophandel te dryven bestaen; en dese wederom die geene welcke sy van minder Conditien10

waenen te weesen. Maer wat wonder Capitoliums11

Beursen, Winckels en Burgerwooningen, met dit quaet

overlaeden te sien. De Tempelen en Oeffenplaetsen, tot den H. Godsdienst ingeweyt zijn'er niet vry van. Die lieve sindelijcke en net12

gebaeckerde pop13

, van ouds met de naem van OPINIE gedoopt, vind men allerwegen in deselve op het hooge autaer staen. Ieder soort van Priesteren bid na de gewoontens sijns Lands en opvoedinge dit aerdige wigt aen; Ja tragten na vermogen selfs de redenlose14 dingen te bewegen met hun sulcks van gelijcken te doen. Elck, als of hy met sijn kruyn aen de starren gestooten en de Godspraecken15

in geheele volumens van den hoogen Hemel gehaeld had, roept en sweert dat hy het waere heeft; dat hier aen te twyffelen, is sijn igheyt versuymen en sig in de helle nederstorten. Dit souw men waer 't mooglijck met Mirakelen bevestigen, dog by gebreck van dese, gebruyckt men dat doodelyk en twesnydende lit, de Tonge, hier klieft men de lugt

1 opinien: vooroordelen (vgl.: opinieus: koppig aan zijn mening vasthoudend)

2 Sociteyten: maatschappijvormen

3 volgen meerder op: volgen meer

4 haar selven: zichzelf

5 Demonstratien: bewijzen; Spinoza ontwikkelt m.n. in zijn Tractatus de emendatione intellectus een methode om

het eeuwige, onveranderlijke wezen van kennisobjekten te achterhalen. Duijkerius verraadt hier met het gebruik van dit begrip al direkt zijn relatie tot Spinoza's kennisleer. Deze hele passage lijkt echter ook geïnspireerd door Spinoza's voorrede bij de Tractatus theologico-politicus waarin Spinoza zich keert tegen bijgeloof en vooroordelen m.b.t. geloofszaken

6 Geconcipieerde: opgevatte

7 Conquesten: veroveringen

8 braveert: tart

9 affairen: vak

10 Conditien: stand, maatschappelijk aanzien

11 Capitoliums: overheidsgebouwen; (eig. de zetel van het politieke gezag in het oude Rome)

12 net: keurig

13 pop: ook: liefhebberij

14 redenlose: van menselijk verstand verstoken

meede, ja doet bergen aen stucken splyten. Heeft een Capricieus1

breyn, dit stuckje vlees hoe kleyn

het oock is na sijn wil,2

Lieven Hemel! Jupyns3

Blixem bundel, nog sijn gantsche arsenael met donderklooten4

sal het tiende part soo veel gewelds niet maecken. Aen de andere zyde, die laffe

Geesten, welcke van jongs af hun werck hebben gemaeckt de sensibile5

dingen te bespeculeren,6 in de korst der saecken te blyven hangen en gewoonlijck uuren lang met een aerdige Eloquentie over een Non Ens7

weten te redeneeren, soo se hier eenige aenlockselen8

op de Tronie by hebben; Wat zijn 't Mannen! Hoe worden se van hun gemeentens toegejuygt, hoe glinstert hun de geleerdheyt op het voorhooft, ja welcke Tropheen sal het slegte9

volck niet voor deselve komen te stigten. Seeckerlijck by aldien10

een Prediker op een vrye en ongebondene wyse en een gemackelijcke maniere redeneert, wanneer sijn woorden suyver zijn en wel uytgekoosen; soo hy sig weet te behelpen met figuuren die de sinnen vlyen en de driften op een onbegrypelijcke wijse verwecken;11

al is het dat hy niets anders dan een deel geslaegene12

sotternyen voor den dag brengt, dat'er niets goeds in al sijn redenen steeckt, nog iets waeragtigs onder alle deese woorden schuylt, ja soo men de schorse van deselve wegnam, men geen selfstandigheyt13

of vastigheyt vinden souw; Hy is na het gemeen14

gevoelen een braef

verstant, een kloeckaert,15

een nette en een suyvere Geest. Men begrijpt niet dat het alleen een windbol,16 en een verwyfde is, die niet blinckt als door valsch ligt, dat noit verligten kan, die maer beweegt, om dat de menschen oogen en niet om datse reeden en verstand hebben. Men gelooft alles dat soo een gelooft en men spant sijn uytterste kragten in, om door gelijke klancken elck na vermogen het gehoor te streelen. Ondertusschen soo het gebeurt, dat een Man, gewoon zijnde, een schuyt een schuyt en een aep een aep te noemen; niet hebbende die aenvalligheden in uytspraeck en gesten,17

nog die gemaeckte swier van op een kerfstock18

te praeten,

1 Capricieus: grillig

2 na sijn wil: onder bedwang

3 Jupyn: Jupiter, Romeinse oppergod met o.a. als attribuut de bliksem die hij evenals de donder kon opwekken

4 donderklooten: bolbliksems

5 sensibile: waarneembare

6 bespeculeren: bespiegelingen houden over (eig. onder- zoekend bekijken)

7 Non Ens: niet-bestaand wezen (Ens: lett. het zijnde, het werkelijk-bestaande; filosofisch begrip o.a. bij Spinoza)

8 aenlockselen: bekoorlijke eigenschappen

9 slegte: eenvoudige

10 by aldien: wanneer, als

11 verwecken: opwekken

12 een deel geslaegene: heel wat volslagen

13 selfstandigheyt: vertaling van het door Spinoza gebezigde begrip ‘substantie’; vgl. Ethica I, Def. III(ed. 1979):

‘Onder substantie versta ik datgene, wat op-zich-zelf bestaat en uit zichzelf moet worden begrepen; dat wil zeggen datgene, waarvan het begrip niet het begrip van iets anders, waaruit het zou moeten worden afgeleid, vooronderstelt.’ 14 gemeen: algemeen

15 kloeckaert: wijs man

16 windbol: windbuil: grootspreker, snoever

17 gesten: gebaren; n.b. Duijkerius stotterde, hetgeen een beroeping heeft belet. Deze passage getuigt van zijn rancune

en frustratie over zijn spraakgebrek. Eerste vereiste bij elke beroeping was dat de proponent ‘eloquent in 't spreken’ was. Meestal heeft de informatie in de kerkelijke akten over het oordeel van de gemeente betrekking op de uiterlijkheden van stem en voordracht. Wie met forse stem sprak en levendige gebaren maakte, wie zijn preek goed uit het hoofd voordroeg, had bij de gemeenten zo goed als gewonnen spel (Van Deursen 1974, p.42-44)

18 op een kerfstock (praeten): nauwgezet spreken; gezegd van iemand die zeer nauwkeurig op zijn woorden let, alsof

al is het schoon, dat hy met sijn verstant tot in de innigste1

weesens der dingen is doorgedrongen, dat

hy de uytwercksels2

die van de verborgene oorsaecken afhangen voor af speurt3

en grondige preuven4 geeft, dat het saecklijckheden5

zijn, waer mede sijn geest beswangert gaet; Ten6

helpt al niet, Hy moet het seyl strycken, swijgen daer een ander mag spreecken en sijn goede saeck, door de gewaende schranderheyt van een gladgetongde tegenstreever, onder het gemeene volck met voeten vertreeden sien. De styl van schryven heeft hier groote gemeenschap7

met de Tong; en niet selden werden die

boecken voor de geleerste gehouden, die met een oneyndig getal hoogdraevende woorden, met aengenaeme vertellingen en liefelijcke afweydingen,8

door gelardeert zijn: voor al soo den Schryver

ernsthaftig9

is en met een deftigheyt die het gemeen te boven gaet voor den dag komt springen. Soo eenen mag onbekommert de sotste grollen op het papier krabbelen die ooit de duttenste bestemoers10 by wintersche avonden uyt hun spinrocken11

sogen. Daer is niets aengelegen,12

het Boeck vloejt over van wysheyt en den Schryver is een verstandig man. Vraegt dit den ouden Utrechtse SIMEON,13

die vlugge Bibliotheeck Schryver, die fraeje Translateur14

uyt alle bekende Hoogduytsche Taelen en Hy sal uyt ondervinding konnen betuygen dat dit seer waeragtig is. Of byaldien iemand liever uyt de mond van een Predikant wilde weeten, hoe de hartstogten door een gladde tong sijn gaende te maecken en wat vermogen de woorden hebben, om logge geesten voor een korte tijd als buyten sig selven te verrucken, die vervoege sig ter gehoor van den Amsteldamsche Apostel PETRUS15

en hy sal wonderen ervaeren, ja sodaenige als byna nergens te vinden zijn. Desen Heer heeft onlangs in drie Predicatien16 of liever Oratien agter een, daer sulcke openbaere blijcken af17

gegeven en voor de

1 innigste: diepste

2 uytwercksels: puristische vert. van het filosofische begrip effecten: uitwerkingen, gevolgen

3 speurt: onderzoekt

4 preuven: bewijzen

5 saecklijckheden: werkelijk bestaande dingen

6 Ten: eig.: ‘het en’; lees: ‘het’

7 gemeenschap: overeenkomst

8 afweydingen: uitweidingen

9 ernsthaftig: van ernst vervuld

10 duttenste bestemoers: suffigste oude wijven

11 spinrocken: stok waarop bij het spinnen met de hand het te bewerken materiaal wordt gestoken

12 Daer is niets aengelegen: daar is niets op aan te merken

13 $: ‘Simon de Vries’; (1624-1708), veelschrijver uit Utrecht die populair was om zijn fictionele compilaties van historische en pseudo-wetenschappelijke wetenswaardigheden waarvoor hij de stof vergaarde uit talloze buitenlandse ‘naslag’-werken. Duijkerius droeg in 1686 nog zijn Korte verhandeling der algemene kerkelyke geschiedenissen aan hem op. Waarschijnlijk noemt hij De Vries hier ook naar aanleiding van diens De Satan, in sijn weesen, aert,

bedryf en guychel-spel (Utrecht 1692; de kopij dateert van juni 1691 blijkens de datering van de voorrede); daarin

valt De Vries Balthasar Bekkers Betooverde Weerelt (Amsterdam 1691) aan. Het overige deel van deze voorrede gebruikt Duijkerius om Bekker te verdedigen tegen aanvallers als De Vries

14 Translateur: vertaler; de Vries vertaalde veel anderstalig werk

15 $: ‘Do. Schaak’; Petrus Schaak, vanaf 1667 tot zijn dood in 1708 predikant te Amsterdam

16 drie predicatien: voornoemde Petrus Schaak hield in September en oktober 1691 te Amsterdam drie preken tegen

de opvattingen van Balthasar Bekker die het geloof in de duivel bestreed (Van der Linde 1869, p.39). Schaak behoorde overigens, net als Simon de Vries tot degenen aan wie Duijkerius zijn kerkgeschiedenis uit 1686 had opgedragen. Kennelijk gebruikt hij de voorrede om zijn gewijzigde houding t.o.v. die personen kenbaar te maken 17 af: van

geheele wereld getoond, hoe hy in staet is, om een halve eeuwigheyt na malkanderen met een weergadelose Eloquentie van een Niet weesen1

te redeneeren, dat elck moet bekennen noit iets diergelijcks gehoort te hebben. De lust om tegens den Satan te plockhairen2

en de magt van dien bosen Geest in twijffel te trecken, moest oock iemant geweldig bekroopen hebben, om hier door sig sulck een magtige wederpartyder3

op aerden te willen verwecken. Ick meen oock niet dat den Frieschen

Hercules,4

daer alle menschen t'hans de mond en penne soo vol af hebben, wegens sijn Boeck waer door elck onttoverd word, sig oock veel bedanckt5

van met dese welspreeckende Cicero6 en eygensinnige Cato7

in questie8

geraeckt te zijn. Ondertusschen, dit leyt'er toe;9

en daer is byna niemand in Nederland of verwagt met het grootste ongeduld, hoe het worstelen van deze twee ongelijcke

Campioenen, noch eyndelijck sal aflopen. En nademael10

het dollemans werck schijnt, dat een alleen sich onderwint11

om tegens een gantsch Leger in 't veld te treden, voor al soo men niet weet uyt wat stoffe wedersyds partyen haer waepenen gesmeed zijn, soo komt hier onsen PHILOPATER voor den dag, om (terwijl een ander het magazyn van den Duyvel-bespringer visiteert)12

een net verhael te doen, met wat voor geweer de geenen voorsien zijn, welcke van nu af aen haer de gewisse Victorie komen toe te leggen.13

Hy, die van sijn eerste jeugt af grondige kennis pretendeert te hebben van de

Geheymenissen dier Theologie,14

welcke sedert 20 a 30 jaeren15

herwaerds met soo veel geswets en getiers voor de alderregtsinnigste, best beschaefste en Cierlijk opgeschickste16

in de Geunieerde

Provintien17

is aangepresen, stelt uw deselve soodaenig als se18

is, in haer eygen weesen en levendige

verwe voor. Niemant behoeft hier juyst op het nauwste19

te vraegen, waerom sulcks van hem tegenwoordig gedaen word. 't Sal genoeg zijn, dat wy uw in opregtigheyt verseeckeren, hoe niets als een edelmoedige krygelheyt20

hem hier toe overgehaelt

1 Niet weesen: non-Ens; zie p.47, nt.7; hier in explicietere zin dan daar, nl. de volgens Bekker niet bestaande Satan

2 plockhairen: vechten

3 wederpartyder: tegenstander, nl. Schaak

4 $ ‘Bekker’; ds. Balthasar Bekker (1634-1698) opende met zijn geruchtmakende boek Betooverde Weerelt (Amsterdam 1691) de aanval op bijgeloof, heksenwaan en geloof in de duivel. Het werk riep talloze, vaak venijnige reacties op; de Haagse zieken-trooster Jacobus Schuts schreef zelfs in 1692 een pamflet tegen Bekker waarin volgens de titel andere werken en ‘den spotterigen Philopater in sijn Leven oock hare Voldoeninge konnen krijgen’. Schuts heeft in ieder geval begrepen dat, althans in de voorrede, de verdediging van Bekkers boek een essentieel element vormt 5 sig bedanckt: zich erover verheugt

6 Cicero: groot Romeins redenaar (106-43 v.C.)

7 Cato: $: ‘Do. Schaak’; goed van de tongriem gesneden Romeinse consul (234-149 v.C.)

8 in questie: in conflict

9 dit leyt'er toe: het is nu eenmaal zo

10 nademael: omdat, aangezien

11 sich onderwint: zich verstout, durft

12 visiteert: inspecteert

13 komen toe te leggen: zullen toekennen

14 dier Theologie: nl. de rechtzinnige theologie

15 sedert 20 à 30 jaeren: rond 1660 waren de kerkelijke twisten weer hoog opgelaaid; zie inl. p.20

16 Cierlijk opgeschickste: meest versierde

17 Geunieerde Provintien: Verenigde Provinciën (der Nederlanden)

18 se: nl. de rechtzinnige theologie

19 op het nauwste: precies

heeft. Men hoort t'hans niet anders als een eenpaerig geroep by Grooten en kleynen, Geleerden en

Ongeleerden, in Steeden, Dorpen en Vlecken, dat de Religie van Staet, naementlijck de Gereformeerde,

openbaerlijck mishandelt en door louter gewelt verkragt word. Dat men de banden van eenigheyt breeckt. Ja dat selfs Gods H. Woord miserabele misduydingen1

en in de sin wanschickelijcke

verwringingen2

moet lijden. Weest eens begeerig te weeten, waer in dit blijckt. Men sal 't uw seggen: Het rijcke der duyvelen word geweld aengedaen en hun vermoogen3

onder de voet verplettert. Men

vermindert het getal van deselve; Vind'er maer een; maer band hem in de hel. Den mensch word

alleen oorsaeck van sijn sonden, en buyten staet van de schult hier af op een ander te schuyven gestelt. Het schepsel word kleyn, God groot gemaeckt en de tweederleye ingewickelde Goden-dienst4

van de hand gewesen. Dit is die verfoejelijcke ketterye. Hier in bestaen die leerstucken, waer door het

fundament der Religie en de Formulieren van eenigheyt5

geschonden worden. Den Schrijver word onder den rang der Spinosisten6

en sijn Boeck voor allerhande vervloeckinge bloot gestelt. Dit inderdaed moejd7

onsen Philopater ten alderhoogsten. 't Is hem onmooglijck sulck een tael te kunnen verkroppen. Hy weet by ondervinding hoe men seedert langen tijd in Kercken en op Academien de Formulieren van eenigheyt heeft gehandhaeft, welcke leerstucken dat het zijn, die men voor volle Geloofs-artykelen wil erkent en beleden hebben. Wat fraeje sin8

en uytleggingen men na eygen believen aen de geheele

Bybel komt te geven. Kort om, hy gevoelt nog hoe hem de borstels in de maeg steecken, waer mede

de Studenten op de Hooge Schoolen van hunne Professores gevoed worden. Hy acht sich in Conscientie9

verpligt, hier af een kort vertoog10

aen de wereld te geven; en wil met eenen, dat men weete het beleyd dat sijn Vader gehouden heeft in sijn eerste en tederste11

opvoedinge. Ten eynde

men daer uyt mag bemercken hoe het, daer men dus gevoeld en doet; nog hedendaegs toegaet. Hy heeft liever daer toe de penne van een ander dan sijn eygene willen gebruycken, om dat het Erinneren van sijn voorgaende Conditie hem

1 misduydingen: verkeerde interpretaties, uitleg

2 verwringingen: verdraaïngen, vervalsingen

3 vermoogen: macht

4 de tweederleye ingewickelde Goden-dienst: de godsdienst die het bestaan erkent van twee goddelijke machten, nl.

God en Satan

5 Formulieren van eenigheyt: tijdens de Nationale Synode te Dordrecht (1618-1619) werd de definitieve inhoud der

hervormde geloofsartikelen vastgesteld. Daarin was met opzet geen ruimte gelaten voor vrijzinniger interpretaties van de hervormde leer, zoals de remonstrantse. Om nu de eenheid in de kerk te waarborgen, ontwierp men een formulier van onvoorwaardelijke instemming met de Dordtse leerstellingen dat door alle predikanten en theologische professoren moest worden ondertekend

6 Spinosisten: volgelingen van de leer van Spinoza. Ten onrechte werd Bekker door veel van zijn tijdgenoten voor

Spinozist (destijds een van de zwaarste beschuldigingen voor een godgeleerde!) uitgemaakt; Bekker beweert zelf in de voorrede bij de Betooverde Weerelt dat met zijn cartesiaanse methode ‘met een de dulle doling van Spinosa, die God en Weereld onder een vermengt, ten krachtigsten weersproken word’ (Van der Linde 1869, p.8) 7 moejd: hindert

8 sin: betekenis

9 in Conscientie: naar geweten

10 vertoog: verhandeling

in het herdencken van deselve te levendig in de ziele treft. Weest dan verseeckert hier een waere

Historie en geen Satyrische Fynman1

te sullen leesen.

Dat Boeckje seggen broederen Coccejanen, deed over 10 jaeren2

al veel bysondere nuttigheden. Wel aen, wy belooven ons van dit geen mindere3

en verwagten ondertusschen, dat het voor veele een heylsaeme oogenbalsem4

verstrecken sal.

1 Satyrische Fynman: Fynman: fijne, rechtzinnige. Bedoeld wordt Verhael, van een wonderlijck gesichte, dat eenige dagen geleden een Fijnman gehadt heeft, meynende Christus met sijn apostelen en veele engelen en zielen op een olijfbergh gesien te hebben, rakende Cocceanerye: Cartesianerye (...). Nieuw Stad, z.j.[ca. 1681] waarin het conflict

van de coccejaanse dominee David Flud van Giffen met de voetiaanse classis van het Friese Zevenwouden wordt behandeld. De auteur spreekt zich uit tegen de escalatie van dergelijke conflicten. Volgens hem consolideren de kerkelijke gezagsdragers uitsluitende hun positie ermee terwijl hun wezenlijke verdiensten (preek en zielzorg) maar gering zijn; jonge proponenten die wat in hun mars hebben komen daarentegen maar moeilijk aan de slag 2 over 10 jaeren: tien jaren geleden

3 wy belooven ons van dit geen mindere: wij verwachten van dit boekje dat het minstens even nuttig zal zijn