• No results found

Wie twijfeldt 'er aen of de verfoejelijckste dwaeling welcke den mensch in dit sterfelijcke leven begaen kan, is mis te tasten in het waere weezen van den Godsdienst. 't Is de Religie alleen, na het gevoelen van Aurelius Augustinus1

waer door dat pronckstuck van alle Gods wercken uytmunt boven het redeloose vee. De sucht tot eygen welstand en behouding van het onsterfelijcke deel2

is zelfs aen de alderwoeste Natien soo eygen, dat elck om dit eynde3

te bereycken, ten minste eenigerhande soorten4

van Godheden (daer men alles goeds van verhoopt) komt aen te bidden. De woeste Tapuyers,5 onbeschofte6

Hottentotten,7

wilde Americanen en andere barbarische volckeren die nog by millioenen in de wereld zijn, geven er de overvloedigste blijcken van. Hoe dan dieshalven de zucht tot religie het gemoed des menschen meerder bekroopen heeft; zy nader aen de zyde van devotie overhellen en hier toe Gods eygen woord zuyverder en klaerder in handen hebben, hoe gantsch zorgerlijcker ja quaeder hun misvattingen in desen by alle verstandige geconsidereerd moeten worden. Want laet vry een Regtsgeleerde, uyt enckele onkunde van sijn Corpus Juris8

te verstaen, een gewonnen proces den hals breecken. Een Medicus sijne Patienten quid pro quo9

voorschrijvende omtrent 5. jaeren voor hun sterf-tyd na de eeuwigheyd senden; Een Astronomicus10

een dozyn sterren 20. a 30. minder of meer aen het Firmament tellen als 'er zijn; Een Proffessor in de Literature zeggen ja by ziel en

1 Aurelius Augustinus: kerkvader (354-430) die aan het slot van zijn Confessiones (ca. 400) in boek XIII God als

volgt prijst:

Wij zien, dat het aanschijn van de aarde opgeluisterd wordt met de dieren van het land, en we zien dat de mens, naar uw beeld en gelijkenis gemaakt, over al de niet-redelijke wezens gesteld wordt, juist vanwege uw beeld en gelijkenis, dat wil zeggen: de kracht van zijn rede en verstand (Belijdenissen, vert. Gerard Wijdeveld, Utrecht z.j., p.458)

Augustinus was overigens een vrij geliefd kerkvader bij de calvinisten en gold als een hervormer avant-la-lettre 2 welstand en behouding van het onsterfelijcke deel: voorspoed en behoud van de ziel

3 eynde: doel

4 eenigerhande soorten: welke soorten dan ook

5 Tapuyers: Amerikaanse stammengroep die Duijkerius waarschijnlijk kende via Balthasar Bekkers Betooverde Weerelt:

De Tapuyers anders Maraquyten geheten in ses en seventig soorten verdeeld onthouden sich landwaard in. Sy erkennen twederhanden God, enen goeden en quaden. Den goeden bewijsense geenen dienst; om dat hy uit sich self weldadig blijkt, en niemand beschadigt. Daarentegen biddense den quade seer yverig aan, ter oorsake dat hy om hals helpt die hem, niet eerbiedig onthalen (Bekker 1691, I, p.40) 6 onbeschofte: onbeschaafde

7 Hottentotten: Zuidafrikaanse stam van semi-nomadische veetelers, die sinds de veertiende eeuw vaak in conflict

raakten met westerlingen 8 Corpus Juris: wetboek

9 quid pro quo: verkeerd recept (door verwisseling van bestanddelen)

zaligheid sweeren dat Molqueers1

goed Hebreeuwsch is: Het haeld'er niet by, hoe weynig dit alles te pas komt in opsigte der waere kennisse van God en sijn Heylige dienst; nademael alle andere Scientien,2 ze zijn soo illuster alsse willen3

de stoffelijcke en ondermaensche dingen slegts ten doelwit van hun betragtinge4

hebben. Van welkers misvattingen men oock soo ligtelijk na nauwkeurig ondersoeck inde natuur der dingen kan geneesen worden, als berouw toonende van doolingen5

by God en menschen vergiffenisse verkrijgen. Maer regt anders is het gelegen met de H. Theologie;6

Dese, nademael se van ouds by de Scholastiken7

pleeg8

uytgebeeld te worden te zijn; Een leere van de waere Godsdienst

om de zaligheyd te verkrijgen, van God selfs geopenbaerd en door Gods geschreven woord volkomentlijck verzegeld, tot sijn eer; Wil niet dat men, of met een eygen wijse laetdunckentheyd9 om alles wat in de selven10

Mysterieus is af te meeten by de maegere elle11

van een eyndig vernuft of met ruuwe spitsvindigheden, daer men de naem van wonderbaere revelatien12

aen toe eygend, omtrent13 haer zal verkeren. Want zo strafbaer als hier de botte onkunde moet zijn; so verdoemelijck is hier oock dat ydel geswets en voorgeven14

, dat men alles tot het minste stipje toe in de saecken des geloofs moet sien; Gods huyshoudinge15

van tijd tot tijd in sijn kerck kennen en vooral weeten de wonderbaere saemenschaekelinge16

van die ondoorgrondelijcke hoogberoemde gepretenteerde17

wisselbeurten, of anders gezegd op goed onduyts18

Coccejaensche perioden19

. Want ey lieve! dat ons dog dat geploojde befte20

en weyts21

geparuyckte broederschap, eens met platte Noord-hollandsche woorden (want

1 Molqueers: spreektaal in het Friese dorpje Molqueerum die sterk afweek van het Fries en voor Friezen zelfs

onverstaanbaar was. Overigens was Molqueerum in deze tijd ook in opspraak door conflicten rond de doopsgezinde gemeenschap aldaar

2 Scientien: wetenschappen

3 ze zijn soo illuster alsse willen: hoe vooraanstaand ze ook zijn

4 betragtinger: beschouwingen

5 doolingen: dwalingen

6 H. Theologie: de status van de theologie, m.n. haar verhouding tot de wijsbegeerte was destijds volop in discussie.

Sommige cartesianen, zoals de arts-letterkundige Lodewijk Meyer, achtten de filosofie, met name de cartesiaanse, uitstekend geschikt om toe te passen bij de interpretatie van theologische vraagstukken. Spinoza zet echter in de

Tractatus-theologico-politicus (hfdstk. XV) zijn standpunt uiteen, dat filosofie en theologie strikt gescheiden dienen

te blijven. Duijkerius ondersteunt deze opvatting, blijkens het hiernavolgende

7 Scholastiken: aanhangers der scholastiek, het dogmatisch wijsgerig-theologisch leerstelsel dat sterk verwant is met

Aristoteles' wijsgerig stelsel 8 pleeg: lees: pleegt

9 laetdunckentheyd: verwaandheid

10 de selven: nl. in de theologie

11 af te meeten by de maegere elle: te laten beoordelen door de beperkte vermogens (elle: lengteeenheid, ca. 68 cm.)

12 revelatien: openbaringen 13 omtrent: met 14 voorgeven: de bewering 15 huyshoudinge: bestuur 16 samenschaekelinge: aaneenschakeling 17 gepretenteerde: zogenaamde 18 onduyts: on-nederlands

19 Coccejaensche perioden: de coccejanen verdeelden de geschiedenis van de christelijke kerk in zeven perioden. Die

tijdsindeling vormde een element in het coccejanisme dat aan veel ridiculisering bloot stond 20 geploojde befte: dominees

Hebreeuwsch1

verstaen we niet) zeggen, waer toe die onlangs bedagte kraem,2

die lieve pop daer men soo mee speeld en geheele boecken, ja predicatien meede opschickt,3

tog in de wereld, ick laet staen in de H. God-geleerdheid diend of te passe komt. Maecktse den mensch godvrugtiger? Hier seyd Magistraet en kranckbesoecker4

neen toe.5

Wijser? zulcks ontkent de geheele Voetiaensche saemenhang6 en maeckender in Vriesland en t'Uytregt Toetssteenen van dwaelingen7

op. Mooglijck gesonder; en zulcks sweerd den Doctor dat het niet waar, is in tegendeel dat hy 10 Coccejaensche Patienten heeft tegens drie van de Voetiaensche ordre; wijl de eerste van de Cartesiaensche Prima Elementa8

of eerste hooftstoffen so veel daeglijcks inswelgen, datse den meesten tijd het geheele jaer door met hun kranke herssenen het bedde komen te houden. Wat gebruyck heeft se dan? Seker, die geen vyand van liegen was, souw in een adem konnen seggen; geen ander als om de domste domheyd voor een speelpop en schrandere geesten tot een malmeulen9

(daer in, tegens alle ordre van beweegen het fraaiste10 verstant van fijn tot grof gemaelen word) te verstrekken.

Maar buyten twijffel denckt mijn leeser, wat wil dese Teem11

die in stof Broer Cornelisz predicatien12 gelijckt en in inleyding (wegens uytvoerigheyd) voor geen Coccejaensch Exordium13

zelfs behoeft te wijcken, dog al zeggen? Belooft dit een waere Historie volgens het voorgeven van het Tytelblad, wat schijn doet'er sig van op enz.? Dog zoet vrienden, niet te voorbaerig, oordeeld vooral niet, dat bid ick je, voorje de saeck wel en onderscheyden14

hebt bevat, want daer is heel veel aengelegen, je soud anders doende in eeuwigheyd geen goet Cartesiaen zijn en

1 Hebreeuwsch: deze taal werd in coccejaanse kring ijverig bestudeerd, overeenkomstig het belang dat men daar

hechtte aan intensieve bijbelexegese 2 kraem: rommel

3 opschickt: versiert

4 Magistraet en kranckbesoecker: kranckbesoecker: ziekentrooster, de laagste funktie in de hervormde kerk, dus:

van hoog tot laag 5 toe: op

6 saemenhang: partij

7 $: ‘Do. Brink’; Henricus Brink (1645-1723), fervent Voetiaan publiceerde in 1685 te Amsterdam Toets-steen der

waarheid en der dwalingen, ofte klaare en beknopte verhandelinge van de Cocceaansche en Cartesiaansche verschillen. In 1690 verscheen een herdruk in het Voetiaanse bolwerk Utrecht, waar hij predikant was (Utrecht

1690, ex. UBA 1049 E 8). Een van de vraagstukken in dit anti-coccejaans en anti-cartesiaans werk luidde:‘Of de Reden is de Uitlegger der Schriftuire?’ Het antwoord van Brink als rechtgeaard rechtzinnige, luidt uiteraard ontkennend. In dit opzicht is Duijkerius het helemaal met hem eens

8 de Cartesiaensche Prima Elementa: hiermee worden bedoeld wat men het beste de basiselementen van Descartes'

methode zou kunnen noemen, zoals Descartes die formuleert in het tweede hoofdstuk van zijn Discours de la

methode (1636)

9 malmeulen: draaimolen

10 fraaiste: beste

11 Teem: trage, slome spreker

12 Broer Cornelisz predicatien: de satirische preken van de legendarische zestiende-eeuwse minderbroeder Cornelis

Adriaenszoon Brouwer vormden het belangrijkste bestanddeel van de vele malen herdrukte Historie van B. Cornelis

Adriaensen van Dordrecht (1569) en het vervolg daarop uit 1578. De opbouw van zijn preken is als volgt: na het

begin met een bijbels thema, bespreekt hij de bijbelse kontext en de ethische strekking. Tenslotte wordt de tekst betrokken op de politieke actualiteit. Hoe spreekwoordelijk in deze periode Broer Cornelis was voor een over-ijverig predikant, blijkt ook uit de titel van een pamflet tegen de zeer felle, rechtzinnige Jacobus Koelman uit 1684: Den

Verresen Broer Cornelis (zie over Broer Cornelis: K. Bostoen. ‘Broer Cornelis en zijn historie: een politieke satire.’

In: Literatuur 1 (1984), 5, p.254-261)

13 Exordium: term uit de retorica: begin, inleiding van een rede

14 wel en onderscheyden: regelrechte vertaling van Descartes' adagium:‘Toutes les choses que nous conçevons fort clairement et fort distinctement, sont toutes vraies.’ (Meditations touchant la premiere philosophie, III, 1647). Het

dan was het met je gedaan, wijl die luyden niet alleen alles besitten, maer ook pretenderen regt en magt te hebben om alles, en alleen na eygen welgevallen uyt te deelen. Evenwel om U.E.1

eenig genoegen te geven wegens dusdaenig een slag van Voorreden, soo weet, dat dese hier ten minste immer soo wel voeglijck is, als die voor de vermaerde Sedenkonst van B.D.S door Doctor L.M. en J.J.2

gesteld is. En in waerheyd ick verseecker u, dat het niet als de ernst alleen behoorde geweeten te worden, by aldien 't gebeurde (behoudens alle verstandige, wijse Corectie3

) dat mijn pen in den ingang van dit werck quam te struyckelen: want ick heb gewigtige saecken te verhandelen, groote en vreeselijcke dingen tegen te spreecken, wonderbaere wonderen aen 't ligt te geven en voor al het leven te beschrijven van een alderinnigste Boesem-vriend: Wat seg ick vriend! een Broeder, ja een alderregtschapenste Broeder; welckers trouwe en tedere opregtigheyd men met Diogenes4

Lantaern soecken mag, maer onder dit kromme en verdraejde geslagt niet ligtelijck gevonden sal worden. Ick heb daer en boven onder dierbaere beloften mijn Conscience aen mijn Vriend verpand, om volgens het ampt van een getrouw Historicus geen enckel stroobreed van de zuyvere waerheyd af te wijcken. Verwagt dan niet anders als een seer waeragtige geschiedenisse; Sie niet op styl of ordre; beschouw saeken die weesen; weesend en weesendlijckheyd5

hebben, verschoon druck, zin en spel-fouten. Doet na de Christelijcke raed van Paulus 1 Thessal. 5:21. Beproeft alle dinge, ende behoud het goede.6

Dese dan mijn seer lieve en waerde Broeder, is aen Amsteldam eeuwiglijck verschuldigd de eer van zijn geboorte plaets danck te geven, binnen welckers cierlijcke wallen hy op den 15. Julius Stilo

Novo7

des jaers 1659. het aldereerste dag-ligt sag. Ick meen niet dat my iemand sal vergen met opgepronckte lofredenen, de uytmuntende Rijckdommen en over Heerlijcke gebouwen, waer in dese Handelplaets voor gene van Europa behoeft te wijcken, uyt te brallen. Seecker des selfs Capitolium8 alleen, sou hier byna soo veel tijds en papier vereyschen als Zerubabels Tempel-gevaerte9

den broederen

Coccejanen, stof tot jaeren preeckens en heele volumen schrijvens verschaft heeft. Ik sal alleen dit

seggen, dat mijn vriends ouders in de selve, onder soo een wereld vol menschen, geensints van de geringste Burgers waeren. Die geduurende den Spaenschen

1 U.E: Uw Edele (aanspreekvorm)

2 die voor de vermaerde sedenkonst van B.D.S door Doctor L.M. en J.J.: $:‘Do. Meyer en Jarige Jillis’; na de dood

van Spinoza (‘B.D.S’: Baruch de Spinoza) verzorgde zijn vriend Jarig Jelles in 1677 de zeer uitvoerige voorrede bij diens Nagelate Schriften, waarvan de Ethica (‘Sedenkonst’) het voornaamste deel uitmaakte. Een andere intimus van de wijsgeer, de arts-letterkundige Lodewijk Meyer, vertaalde die voorrede in het Latijn

3 Corectie: terechtwijzing

4 Diogenes: Grieks filosoof (ca. 350 v.C.) van wie wordt verteld dat hij bij klaarlichte dag met een brandende lantaarn

op de markt rondliep, naar eigen zeggen op zoek naar wijze mensen

5 weesen, weesend en weesendlijckheyd: filosofische begrippen; puristische vert. van esse (weesen: het zijn), ens

(weesend: het zijnde, het bestaande) en essentiales (weesendlijckheyd: het werkelijk bestaande; vgl.Meyer 1688) 6 Paulus I Thessal. 5:21: Statenvert.:‘Beproeft alle dingen: behoudt het goede.’ In deze brief maant Paulus de gemeente

te Thessalonica (Griekenland) de tucht van een chrislelijk leven te aanvaarden en zich voor te bereiden op de wederkomst van Jezus door een christelijke leefwijze

7 Stilo Novo: huidige, Gregoriaanse tijdrekening (tien dagen later dan de oude)

8 Capitolium: i.c. stadhuis

9 Zerubabels Tempel-gevaerte: na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap stelde de Perzische koning Darius

de Grote Zerubbabel aan tot stadhouder van Judea. Onder hem begon het Joodse volk in 520 v.C. met de herbouw van zijn tempel (Haggai en Ezra, passim). Dergelijke oud-testamentische gegevens vormden voor de Coccejanen een onuitputtelijke bron voor de toepassing van hun typischallegorische exegese

oorlog1

hun middelen soo wel ter zee als elders aenleyden,2

datse binnen weynig jaeren him Capitael in dier voegen3

aangegroejd sagen, datse het meer als sterck genoeg aenmerckten om uyt des selfs interesten eerlijck en gerust voortaen te konnen leven. En sulcks te meer, nadien hun huyshouding noit uytstack in pompeuse pragt en dartele overdaed, veel min belast was met een groot getal kinderen. Het was dese Soon alleen met een eenige Dogter (van negen,4

diese met elkanderen geprocureerd5 hadden) welcke zy dies tijds als lieve vrugten van hunnen bedde en eenige Erven van alle haere goederen, in het leven sagen. Waerom se, gelijck ligtelijck te dencken is, geen geringe zorge droegen om de selve in alle Christelijcke deugden en burgerlijcke welgemanierdheyd op te trecken.6

De Vader, die zijn Soon meerder als alle rijckdommen des werelds beminde, alsoo dese het jonckste en laetste kroost van zijn lendenen was, deed hem in sijn doop de naem geven van Philopater; en sulcks om twee redenen, gelijck hy selfs tot den eynde sijns levens toe betuygd heeft. Namendlijck ten eersten, om dat hy seeckerlijck verwagte aen dese jonge telg: een stercke stut en regte7

Vader liever in zijn

hooge ouderdom te sullen hebben; En daar beneffens,8

voor al om hem tot jaeren van onderscheyd gekomen zijnde door zijn Naem te vermaenen alles wat vaderlijck en regt oorspronckelijck was, eeniglijck en alleen te beminnen. Men behoeft niet te vraegen wat al vlijt den goeden ouden man hier toe in 't werck stelde, hoe neerstig hy was de fondamenten van lees, schrijf en reeckenkonst sijn Soon door een bequaem meester te doen leeren: Seker dese was soo ongemeen, datse seer verre overtrof alle de regulen welke Koele Jacob van Sluys, in sijn pligt der ouderen9

tegens de kinderen komt voor te schrijven. Hy liet een Pedagoog10

alle dagen in huys komen, om dat11

het speelagtig kinderlijck schoolgeselschap sijn dogter en soontje in tugt niet verwilderen soude. Daar en boven bediende hy sig voor 2 ducatons ter maent van een pastorale beunhaes,12

anders gesegd Catechiseerder,13 die aen de huysen uyt leeren gaet: Ten einde sijn kindertjes voor alle dingen, in de vroege dageraed van hun tedere jeugd mogten leeren verstaen, de eerste en suyvere beginselen van de regte en na Gods woordt

Gereformeerde Theologie. Maer lieve God! wat taste den goede

1 den Spaenschen oorlog: de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) was voor met name de provincie Holland een periode

van grote economische bloei 2 aenleyden: belegden

3 in dier voegen: zozeer

4 negen: nl. kinderen

5 geprocureerd: verwekt (n.b. verward met geprocreëerd, wat destijds vaker gebeurde)

6 op te trecken: op te voeden

7 regte: oprechte

8 beneffens: naast

9 Koele Jacob van Sluys, in sijn pligt der ouderen: $:‘Koelman’; de streng-gereformeerde Jacobus Koelman (1632-1695)

uit Sluis schreef, naast talloze andere, vaak polemische geschriften de rechtzinnige pedagogische handleiding: De

pligten der ouders om hunne kinderen voor God op te voeden (...) Met 20 voorbeelden van godzalige en vroeggestorven kinderen (Amsterdam 1679)

10 Pedagoog: onderwijzer

11 om dat: opdat

12 pastorale beunhaes: $ ‘NB de Pastorale beunhaes is sekerlyk de Sieken-Trooster van Kuijk’. Van hem is alleen

bekend dat hij in 1694 betrokken is geweest bij de discussie rond Bekkers Betooverde weerelt

13 Catechiseerder: catechiseermeester. Deze functie behelsde o.a. het geven van godsdienstlessen, ook aan huis.

Behalve veel bekwame mannen waren onder hen, aldus Schotel, ook‘opgeblazen betweters die de leeraers en gemeenten tot aanstoot en ergernis strekten’. Zij namen ook deel aan de kerkelijke twisten en werden daarom ook wel‘beroerders in Israël’ genoemd (Schotel 1906, p.315-317). Zo'n ‘beroerder’ moet Van Kuijk, blijkens het voorafgaande, ook zijn geweest

patroon hier mis: hoe verre was het heylsaem effect van sijn gewenscht oogmerck te soeken? Hy meende hier toe een magtige Apollos verkooren te hebben, dog trof in der daet aen een andere Ridder van de droevige Rotterdamse figuur.1

Namendlijck, een bedaegt persoon2

van omtrent 22 jaeren, die (wijl hy pretenteerde van adelijcke afkomst te zijn) zulk een vreeselijke adversie3

had van om de kost te arbeyden, dat hy meenigmael voornam liever van honger te willen sterven. Want het Royale4 kleermaekers handwerck oordeelde hy sijn doorlugtige personagie onwaerdig te zijn, het pauselijcke weven schuwde hy als de pest zelfs, wijl het handen en voeten te gelijck vereyschten om na 16 uuren daegs slovens, de hongerige maeg een stuck droog brood met groene kaes en de keel een teug scharrebier5

te verschaffen. Wat het gecanoniseerde6

Crispyns ambacht7

betreft, hier toe kon hy onmooglijck nog om leven nog om dood resolveeren,8

also hy besorgt was dat klopschinkel9 of spanriem10

in volgende eeuwen sijn adelijke quartieren,11

die tot nog toe niet anders als stieren hoofden,

ezels-ooren enz. vertoond hadden, ontcieren souden. Dierhalven, eenmaal by toeval de woorden Pauli I Cor. 9:9 gelesen hebbende Sorgd ook God voor de ossen?12

Wrong hy'er dese Consequentie uyt

Hoe veel te meer dan voor een arm edelman: En hier op los gaende klampten13

hy met een meer als mannenmoed Bouma, Poudrojen, Borstius, ja selfs Petrus de Wits14

Catechisatie over de Heydelbergse Catechismus aan boord, pluckte, roofde en scheurde daer soo veel uyt, dat hy in 17 weecken tijds

312 Schriftuur texten met haer bewijs-plaetsen, op sijn duympje van buyten kon. Het Geloof,15 't Vader ons, de 10. Geboden had hy van sijn grote Mama (zijnde een schoonmaekster van het Huys des Heeren, namendlijck de grote Kapel in de Kalverstraet16

) en de Catechismus vragen met haer antwoorden, op het school van sijn Meester geleert. Met dese grote en heerlijcke gaven dan

1 een andere Ridder van de droevige Rotterdamse figuur:$ ‘Ridderus’; een aanhanger van de fanatieke Rotterdamse

Voetiaan Franciscus Ridderus (1620-1683). Deze schreef Apollos, ofte zedige verantwoorder voor de leere der

Gereformeerde Kercke, tegen de uytvluchten van allerley partijen (Rotterdam 1666; vgl. Oprechte Haerlemsche Courant van 2 februari 1666), naar welke titel zijn adept Van Kuijk drie regels eerder is vernoemd. Overigens wordt