• No results found

Deel II: Lange jaren tachtig

3. Tweede Kamerverkiezingen 1977

3.2 Voor een democratisch Europa

Democratie was in de periode van de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 een heel belangrijk punt. Zo gaf D66 al in het verkiezingsprogramma meermaals te kennen dat de partij in z’n algemeenheid wenste te streven naar meer openheid en democratisering in de besluitvorming. En zo stelde ook de VVD meermaals voorstander te zijn van een democratisch Europa ('Wij menen dat Nederland de komende jaren meer vaart moet geven aan de eenwording van een democratisch Europa.').52

Dit kwam niet uit de lucht vallen. Naast dat het de periode was van eurosclerose, vocht Nederland al jaren voor een rechtstreeks gekozen Europees Parlement en in 1979 zouden de eerste Europese verkiezingen daadwerkelijk plaatsvinden. Niet alleen VVD en D66 vonden dat Europa een vrij gekozen parlement met werkelijke bevoegdheden moest hebben samen met een democratisch besluitvormingsproces, maar ook CDA en PvdA. Harryvan en Van der Harst stellen zelfs dat de algemene consensus was dat Europa eerst democratischer moest worden voordat verdere integratie zich voortzette.53 Het CDA, als fusiepartij, vond ook dat 'integratie alleen tot stand [zal] mogen worden gebracht in het kader van verdergaande democratisering van de Europese instellingen'.54 Daarnaast vonden de christendemocraten dat ook het democratische karakter van de NAVO beklemtoond [moest] worden en dat een democratisch Europa dichter bij de burger gebracht moest worden.55 En vond ook de PvdA dat Nederland zich moest inzetten voor meer democratisering.56 De PvdA wilde zelfs 'democratisering op alle terreinen'.57 De PvdA streefde tevens naar een beslissende invloed op de besluitvorming op Europees niveau in het kader van een parlementaire democratie, maar noemde ook dat veranderingen zich vaak langzamer voltrekken dan we zouden willen. ‘Dat hoort bij de democratie'.58

3.2.1 VVD en D66: maximalistisch

Ondanks dat Europa een marginale rol speelde in de qua omvang beperkte verkiezingsprogramma’s, was het duidelijk dat de VVD en D66 heel positief stonden tegenover Europa. De houding die beide partijen aannamen in 1977 is in de theorie van Chris Flood te omschrijven als een maximalistische

52 Verkiezingsprogramma VVD 1977, ‘Vrijheid Werk Samenwerking’, http://irs.ub.rug.nl/dbi/4c3db35e403c7, p. 16. 53 H. Reiding, ‘1973-1986: De teleurstellende Europese werkelijkheid’, in: A.G Harryvan en J. van der Harst (red.),

Verloren Consensus, p. 119.

54 Verkiezingsprogramma CDA 1977, ‘Niet bij brood alleen’, http://irs.ub.rug.nl/dbi/4c5ac64dc6ec0, p. 3. 55 Ibid., p. 27.

56 Verkiezingsprogramma PvdA 1977, http://irs.ub.rug.nl/dbi/4c5ac9767a497, p. 34. 57 Ibid., p. 1.

58 Ibid., p. 4.

positie, de meest positieve houding die een partij kan aannemen. De partij is dan een actieve voorstander van verdere Europese integratie. Europa werd in de verkiezingsprogramma’s van 1977 duidelijk niet gezien als een gevaar of probleem, maar eerder als een middel of initiatief dat vooruitgang, zekerheid en (economische) voordelen kon brengen.

De VVD leek in het verkiezingsprogramma nog een net wat sterkere pleitbezorger te zijn van Europese integratie dan D66. Door sommige auteurs is de VVD zelfs ‘de meest pro-Europese partij van Nederland’ genoemd, voornamelijk toen Cees Berkhouwer fractievoorzitter was van de Liberale en Democratische fractie in het Europees Parlement.59 Berkhouwer was erg enthousiast over de Europese zaak en streefde naar een ‘Europa voor de burger’ waarin de EG concrete maatregelen zou moeten nemen waar burgers iets aan hadden, zoals het afschaffen van tijdverschillen en minder bureaucratie.60 Maar ook uit het verkiezingsprogramma van 1977 kwam duidelijk naar voren dat de VVD een echte voorstander was van zowel economische als politieke integratie van Europa en de Europese eenwording wilde stimuleren. Nederland zou volgens de VVD meer initiatieven moeten nemen in economisch opzicht om tot een gemeenschappelijke Europese aanpak van de inflatie te komen en daarbij zou er in de ogen van de VVD ook gestreefd moeten worden naar de totstandkoming van een economische en monetaire unie (EMU). Bovendien stond in het verkiezingsprogramma van de VVD dat ‘het voortbestaan van onze op vrijheid gebaseerde economische en staatkundige orde in gevaar [komt], wanneer de Europese eenwording niet voortgaat.’61 In deze uitspraak is te zien wat Flood bedoelt met een ‘strong advocacy of further integration’ van de maximalistische positie; Nederland zou dan ook volgens de VVD het voortouw moeten nemen in het streven naar de eenwording van een democratisch Europa. Naast economische integratie pleitte de VVD ook voor verdere uitbouw van de politieke samenwerking in Europa. Zo zouden de medewetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement versterkt moeten worden en zou het Parlement de afstand tussen de Gemeenschap en de burger moeten verkleinen. De VVD vond dat het voor een democratisch Europa van belang was dat er een vrij gekozen Europees Parlement kwam met werkelijke bevoegdheden.

Maar ook D66 valt te plaatsen onder de maximalistische positie. De democraten vonden het namelijk noodzakelijk dat Europa één zou worden. Europa kon in de ogen van D66 perspectief en vooruitgang

59 H. Reiding, ‘1973-1986: De teleurstellende Europese werkelijkheid’, in: A.G. Harryvan en J. van der Harst (red.),

Verloren Consensus, p. 119.

60 Ibid.

61 Verkiezingsprogramma VVD 1977, ‘Vrijheid Werk Samenwerking’, http://irs.ub.rug.nl/dbi/4c3db35e403c7, p. 16.

bieden. Eenwording en integratie was voor D66 heel belangrijk, vooral nu de Nederlandse buitenlandse politiek ‘in een impasse [dreigde] te geraken door zich te blijven baseren op verouderde concepties en organisatievormen’.62 De democraten beschreven hier eurosclerose (letterlijk Europa- moe); een term die gebruikt wordt om de periode van de jaren zeventig en begin jaren tachtig te beschrijven waarin partijen niet goed wisten waar het met Europa naartoe moest en waarin het integratieproces leek te stagneren. Bovendien pleitte ook D66 actief voor een meer democratisch Europa, wat essentieel zou zijn voor een progressief binnenlands beleid.63 Daarbij zouden de Europese Gemeenschappen versterkt moeten worden door uitbreiding van de bevoegdheden van het Europese Parlement en de Europese Commissie. Op dit punt verschilden VVD en D66; VVD zei namelijk niet dat het voor uitbreiding van bevoegdheden van de Europese Commissie was, alleen voor uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement. Ten slotte stelde D66 zich expliciet open voor uitbreiding met andere Europese landen, iets wat de VVD niet deed. In het verkiezingsprogramma van D66 werden landen als Portugal, Spanje en Griekenland genoemd, landen die net onder het juk van een dictatuur uit waren. D66 wilde dat deze landen lid zouden worden van de Europese Gemeenschappen om de democratie van die landen te ondersteunen.

3.2.2 CDA en PvdA: reformistisch en gradualistisch

Het CDA, als nieuwe fusiepartij, zag net als VVD en D66 de Europese eenwording als een noodzakelijkheid. Het CDA vond, net als D66, dat het nodig was dat in het gehele Nederlandse beleid een Europese optiek werd gehanteerd. Bij het ontwikkelen van het binnenlands beleid, moest dus altijd rekening gehouden worden met Europa, vonden de christendemocraten. Het CDA wilde daarnaast ook, net als VVD en D66, meer controlerende bevoegdheden toekennen aan het Europese Parlement, maar noemde hierin net als de VVD niet de Europese Commissie.

Hoewel het CDA streefde naar de eenwording van Europa, stond het, in vergelijking met VVD en D66, kritischer ten aanzien van deze ontwikkelingen en de al bestaande afspraken. Het CDA zou beter passen in wat Flood de reformistische positie noemt, die zich kenmerkt door een positieve houding tegenover Europese integratie, de voordelen ervan inziet en uitdraagt, maar wel waarschuwt voor mogelijke gevaren en valkuilen en verbeteringen aan wil brengen in de huidige afspraken.64 Zo vond

62 Verkiezingsprogramma D66 1977, ‘Het redelijk alternatief: verkiezingsprogramma 1977 politieke partij democraten

'66’, http://irs.ub.rug.nl/ppn/801859999, p. 2.

63 Ibid.

64 H. Reiding: ‘1973-1986: De teleurstellende Europese werkelijkheid’, in: A.G. Harryvan en J. van der Harst (red.),

Verloren Consensus, p. 119.

het CDA dat het beleid van wederkerigheid (‘voor wat hoort wat’) mocht toenemen. Hoewel dit verder niet werd gespecificeerd, kan hieruit worden opgemaakt dat het CDA wel wat terug verwachtte van Europa zolang Nederland er tijd, geld en energie in stak. Europa zou anders kunnen verworden tot een doorgeefluik van rijkere naar armere landen. En zo stond het CDA, dat samen met de VVD de koers uitzette voor de komende vier jaar, in zijn verkiezingsprogramma positief tegenover slechts sommige vormen van integratie. In het verkiezingsprogramma werd bijvoorbeeld verwezen naar de probleemoplossende functie die Europa zou kunnen vervullen. Het CDA meende dat economische zaken, zoals inflatie en werkloosheid, alleen nog maar in Europees verband op te lossen waren. Het CDA weidde dan weer minder uit over politieke integratie. Het CDA vond bijvoorbeeld dat ontwikkelingssamenwerking onderdeel diende te zijn van de verdergaande integratie van Europa, maar ‘deze integratie zal alleen tot stand mogen worden gebracht in het kader van verdergaande democratisering van de Europese instellingen.’65 Europese integratie mocht wel plaatsvinden, zolang de Commissie en het Parlement maar meer democratisch worden.

Het meest kritisch ten aanzien van Europa en Europese integratie was de PvdA, die in het verkiezingsprogramma niet onverdeeld enthousiast was over Europa. De PvdA had namelijk deels een zeer kritische achterban, aangewakkerd door Nieuw Links. In sommige progressieve kringen was het beeld ontstaan van de Gemeenschap als een kapitalistische instelling die vooral de multinationale bedrijven in de kaart speelde ten koste van de werknemers en sociaal zwakkeren.66 Dit kwam ook duidelijk terug in het verkiezingsprogramma van de PvdA. De PvdA beschreef namelijk dat er steun zou moeten worden geboden aan vakbewegingen die een tegenwicht zouden bieden aan multinationale ondernemingen waarvan de uitgangspunten niet stroken met het socialistische gedachtegoed van rechtvaardige verdeling. De conclusie die velen trokken, was dat het verenigde Europa functioneerde als een ‘neo-imperialistische macht’ die een eerlijke verdeling van de rijkdom in de weg stond.67

Hoewel in het verkiezingsprogramma van de PvdA Europa ook beschreven werd als een initiatief dat economische en daarmee sociale voordelen kon brengen voor Nederland en andere landen, was de PvdA niet louter enthousiast over meer samenwerking. De PvdA vond bijvoorbeeld dat zodra er sprake was van uitbreiding van bevoegdheden naar Europa, van tevoren uitdrukkelijke instemming

65 Verkiezingsprogramma CDA 1977, ‘Niet bij brood alleen’, http://irs.ub.rug.nl/dbi/4c5ac64dc6ec0, p. 3

66 H. Reiding: ‘1973-1986: De teleurstellende Europese werkelijkheid’, in: A.G. Harryvan en J. van der Harst (red.),

Verloren Consensus, p. 105.

67 Ibid., p. 106.

van het Nederlandse parlement zou moeten zijn gegeven. En in een rede die premier Den Uyl al vier jaar eerder hield, gaf hij te kennen dat de vraag wat voor soort samenleving in de Europese Gemeenschap tot stand zou moeten worden gebracht belangrijker was dan het tempo waarin de Europese Gemeenschap één zou worden.68 Dit maakt de PvdA in de theorie van Chris Flood tot een echte gradualist. Een gradualist accepteert de voordelen van verdere integratie, zo lang het maar rustig en stukje bij beetje gaat.