• No results found

De kawina is volgens de verhalen van De Drie ontstaan tijdens de bouw van de Lawaspoorlijn aan het begin van de twintigste eeuw. Volgens deze verhalen waren

de Surinaamse arbeiders jaloers op de engelssprekende gastarbeiders (uit Guyana en

het Caraïbisch gebied) die zich na het werk ontspanden met het spelen van hun

nationale muziek. Er werd daarom een competitie uitgeschreven om een

44

eigen muzieksoort te creëren. Bij het bereiken van de Maabo-heuvel moest de muziek

gereed zijn. Het zou dus Maabo poku heten maar dat klonk natuurlijk van geen kant.

De volgende stap was een zangconcours organiseren. Wie het mooiste lied kon zingen

kreeg de nieuwe muziek naar hem vernoemd. Blaka Perka won de wedstrijd en de

muziek zou voortaan Blaka Perka-poku heten, maar dat was geen passende naam

voor zulk een swingende muziek. Blaka Perka kwam zelf met de oplossing; de muziek

vernoemen naar zijn geboortestreek Commewijne, Kawna.

De kawina is in de loop der tijd nauwelijks van vorm veranderd. Net als vroeger

introduceert de voorzanger het thema, het koor reageert, de kwakwabangi bepaalt

het tempo, de drummer op de laaggestemde hari-trommel stelt het ritme vast en de

bespeler van de hoger gestemde koti-trommel krijgt de ruimte om te snijden in het

ritme, te improviseren. De timbal, tegenwoordig vervangen door de conga, zorgt

voor een hijgerig secondair ritme. De muzikanten op schud-instrumenten vullen de

gaten op tussen de ritmes of creëren zelf nieuwe ritmes. Voorheen was de viersnarige

kwatro met zijn metalige klank een bijna verplicht instrument in het ensemble. Nu

is dat de grote bastrommel op de schrank.

Naast de prisiri kawina met haar vrolijke liedjes bestaat al geruime tijd de snellere

winti-kawina, soms ingi-kawina genoemd. Zoals de naam al duidelijk maakt, worden

hierbij winti-liederen gespeeld, maar dan niet in de bij winti gangbare 12/8 maat,

maar in een simpele vierkwarts maat.

Steevast wordt vanwege het instrumentarium gedacht dat de kawina ouder is dan

de kaseko. Dat is echter niet het geval. Althans in geschriften uit de vorige eeuw

duikt het begrip kaseko al op, terwijl er nog nergens sprake is van kawina. Hiermee

is echter niet gezegd dat er niet een dansmuziek werd gemaakt op trommels die

verwantschap zou vertonen met de kawina.

Kaseko

Over de herkomst van kaseko - de naam en de muziek - bestaan haast net zoveel

enigmas als over banya. Het is best mogelijk dat de kaseko uit Cayenne

(Frans-Guyana) afkomstig is, aangezien ook in Franse geschriften dit woord te vinden

is. Kaseko wordt verklaard als een samentrekking van casse le corps, oftewel breek

het lichaam. Bovendien heet de populaire dansmuziek in Frans Guyana nog altijd

kaseko. Een andere verklaring is dat het woord uit het Ashanti komt en vroeger als

kaiso werd geschreven. Kaiso betekent dan bravo of schudden. Het woord calypso

is van kaiso afgeleid. De derde mogelijke herkomst van het woord kaseko komt van

de dirigent en muzikant Herman Dijo. In de jaren vijftig was de Spanjoro poku, zoals

de Cubaanse muziek indertijd werd genoemd en dan vooral uitgevoerd door de Sonora

Matancera met solisten als Celio Gonzalez, Alberto Beltran en Celia Cruz, bijzonder

populair in Suriname. Er waren lieden in Suriname die op kawina wilden dansen,

maar dan in een modernere vorm. Iemand vroeg op een gegeven moment aan de

leider van een Conjunto, een Surinaamse band die Cubaanse die guarachas en

chachachas speelde, om kawina à la Seeco, het toenmalige Cubaans platenlabel, te

spelen. Kawina à la Seeco, kaseko, een nieuw woord was ontstaan dat misschien een

begrip zou worden en een nieuwe muziek zou opleveren. Een plausibele verklaring,

Als wij de derde verklaring zouden hanteren, dan lijkt het erop alsof er voordien

geen moderne Surinaamse dansmuziek bestond. En dat is beslist niet het geval. Voor

kaseko bestond er al bigi- of skratjie-poku, boengoe-boengoe, opegooie, badji,

motjo-poku, verschillende namen voor dansmuziek waarin blazers een voorname rol

vertolkten. De meest logische verklaring voor de herkomst van kaseko is, dat het

45

uit de bigi-poku is voortgekomen. De moderne Afrikaans-Surinaamse dansmuziek

is zeker schatplichtig aan haar traditionele voorgangers. Feitelijk is er sprake van

een doorgaande lijn zonder feitelijke breuken. Zoiets als in de VS waar gospel en

blues. R&B werd; soul werd funk, disco, hiphop. Hetzelfde verschijnsel zien wij in

Suriname. Dezelfde muziek past zich constant aan gewijzigde omstandigheden aan.

Als ik mij beperk tot de laatste twee fasen - bigi-poku en kaseko - zou men kunnen

stellen dat in de bigi-poku de rol van de kwakwa en de kawinatrommels is

overgenomen door de snaartrommel, de tuba en de bastrommel-pauk waaraan de

muziek ook haar naam dankt. De bigi-poku zou dan een gemoderniseerde kawinaritme

spelen. Even goed kun er echter sprake zijn van een indigenisering van de moderne

muziek; dat bigi-poku tot kawina heeft geleid.

In de jaren twintig werd de New Orleans jazz in Suriname geïntroduceerd.

Elementen uit deze stijl werden vervolgens in de bigi-poku geïncorporeerd. De

bezetting van de New Orleans dixieland groepen en het doorsnee bigipoku-orkest

vertonen grote parallellen. Kawina, jazz, lobisingi en de uit Guyana afkomstige badji

werden dus samen bigi-poku. De invloed van Guyana op de moderne Surinaamse

muziek is altijd sterk ondergewaardeerd geweest. Zelfs in de jaren negentig werd er

nog regelmatig een beroep gedaan op Guyana als er een groot orkest moest worden

samengesteld. Voor de aanleg van de spoorlijn, de goudzoekerij en de balata-tapperij

werden ondermeer Guyanezen en Barbadianen aangetrokken. Deze migranten brachten

hun kerkelijke hymnen en de badji-dansmuziek mee. Tijdenlang waren de beste in

Paramaribo werkzame blazers uit het Corantijngebied afkomstig, waar al een degelijke

blaastraditie bestond.

Bekende blazers als Thompson, Jones, McBean en Tjen A Tak die hun stempel

hebben gedrukt op de bigi-poku, kwamen uit Nickerie, het meest westelijke district

in Suriname, grenzend aan Guyana. De bekendste muzikant uit de bigi-pokuperiode

is de saxofonist George Schermacher. Hij bezat de capaciteiten om een groot muzikant

te worden, maar wilde eigenlijk slechts één ding en dat was: dansmuziek maken

waarbij de dansers niet mochten worden lastig gevallen met ‘jazz-onzin’.

In de jaren vijftig en zestig luisterden alleen verstokte nationalisten nog naar