• No results found

1 Op voet van gelijkheid

In document Lang niet toegankelijk (pagina 29-34)

Lotte Vermeij

1.1 Het streven naar een toegankelijke samenleving

De afgelopen decennia is beleid gericht geweest op het verplaatsen van mensen met een beperking vanuit aparte instellingen naar de samenleving en het mogelijk maken dat iedereen ook zoveel mogelijk aan die samenleving deel kan nemen (Bredewold et al. 2020;

De Klerk 2007). Ook in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is partici­

patie sinds een aantal jaren een prominent einddoel (Kromhout et al. 2020). Nagestreefd wordt dat ook wie te maken heeft met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking ‘op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contac­

ten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen’ (tk 2013/2014: 123).

Gelijkwaardige participatie in de samenleving staat eveneens centraal in het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, verder aangeduid als vn-verdrag Handicap.

Dit verdrag, dat in Nederland op 14 juli 2016 van kracht werd, beoogt ‘het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen’. Als grondbeginselen benoemt het verdrag onder meer de ‘volledige opname in de samenleving’, ‘de vrijheid zelf keuzes te maken’ en ‘onafhankelijkheid van anderen’. 1 Met het programma ‘Onbe­

perkt meedoen!’ geeft de rijksoverheid, in samenspel met gemeenten, bedrijfssectoren en organisaties gericht op inclusie, invulling aan het verdrag (vws 2018, 2020). Met als doel dat ‘mensen met een beperking meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen aan de samenleving, net als ieder ander’ wil zij een maatschappelijke beweging in gang zetten die tot ‘merkbaar minder drempels’ leidt (tk 2017/2018). Omdat de uitvoering van het vn-verdrag Handicap grotendeels bij gemeenten ligt, initieerde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (vng) het project ‘Iedereen doet mee’. In dit verband nemen 25 koplopergemeenten het voortouw en werkt ook een groeiend deel van de andere gemeenten aan een lokale aanpak. Van de ruim honderd gemeenten die meededen aan een inventarisatie, werd in ruim een derde een Lokale Inclusie Agenda door de gemeente­

raad goedgekeurd en werkt een kwart aan het opstellen ervan (vng/Movisie 2020).

Waar de Wmo 2015 vooral betrekking heeft op de ondersteuning van diegenen die niet op eigen kracht of met behulp van het eigen netwerk kunnen participeren, ligt de nadruk van het vn-verdrag Handicap op de samenleving in den brede. In lijn met wat regelmatig wordt aangeduid als het sociaal model, gaat het verdrag ervan uit dat beperkingen feitelijk pas ontstaan in wisselwerking met de samenleving. Dat mensen met een handicap beperkt zijn in hun mogelijkheden deel te nemen aan de samenleving komt dus niet in de eerste plaats door hun beperking, maar doordat de samenleving hindernissen opwerpt die hen uitsluiten. Met andere woorden, beperkend is niet zozeer de spierverlamming waardoor

een jonge vrouw in een rolstoel komt te zitten, maar wel de hobbelige keien die haar verhinderen een café te bezoeken en ook het feit dat haar studiegenoot juist dit café uitkoos om zijn verjaardag te vieren. Participatie ‘op voet van gelijkheid’, ‘naar wens en vermogen’ en ‘net als ieder ander’ vergt dus een toegankelijke samenleving.

1.2 Perspectief van mensen met een lichamelijke beperking

Met deze studie onderzoeken we de hindernissen die mensen met een handicap tegen­

komen bij het participeren in het publieke leven. We richten ons hierbij op de publieke plekken waar mensen komen in hun vrije tijd. De toegankelijkheid van winkels, horeca, cultuur, sport, recreatie en het internet kreeg door het vn-verdrag Handicap meer aan­

dacht (College 2018; vws 2018). Ook werd in aanloop naar het verdrag de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) uitgebreid waarmee overheden, bedrijven en organisaties verplicht werden toe te werken naar een ‘algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte, tenzij dat een onevenredige belasting vormt’.2 In verschillende sectoren werden actieplannen opgesteld om de toegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren, zoals in de horeca, winkelbranche en bij vervoersorganisaties (vws 2020). In andere sectoren maakt het stre­

ven naar toegankelijkheid deel uit van een bredere aanpak, zoals de Code Diversiteit &

Inclusie in de culturele sector (Jongerius et al. 2020). Ook bij lokale sportakkoorden tussen sportaanbieders en gemeenten vormt inclusief sporten een prominent thema, waarbij mensen met een handicap een van de doelgroepen zijn (Reitsma et al. 2020).

Hoewel er velerlei groepen zijn die op een of andere manier te maken hebben met barrières en uitsluiting, kiezen we met deze studie het perspectief van mensen met een lichamelijke beperking. De hindernissen waar mensen met een lichamelijke beperking mee te maken krijgen, zijn deels anders dan de hindernissen waar andere groepen mee te maken krijgen, maar deels ook vergelijkbaar. Met dit rapport bekijken we de plekken die zij wel of niet bezoeken en vooral de ervaringen die zij hebben bij het bezoeken van deze plekken. Deze ervaringen geven zicht op de mechanismen waarmee de samenleving hindernissen opwerpt of juist overbrugt; met andere woorden, de mechanismen waarmee de samenleving in- en uitsluit. Hun ervaringen bieden daarmee een spiegel voor de samen­

leving.

Van alle zelfstandig wonende volwassenen heeft ongeveer 9% een matige of ernstige lichamelijke beperking en nog eens 15% een lichte lichamelijke beperking (Putman et al.

2017, zie hoofdstuk 2 voor toelichting). Het leven inrichten naar eigen wens spreekt voor hen niet voor zich. Slechts de helft van de Nederlanders met een lichamelijke beperking kan vrienden en kennissen bezoeken zoals zij dat zelf willen; minder dan een derde kan naar eigen wens uitstapjes maken en reizen (Grosscurt et al. 2019). Vooral mensen met een ernstige beperking zouden graag meer willen kunnen ondernemen (Van Hees et al.

2018). In de afgelopen jaren gingen mensen met een lichamelijke beperking niet meer participeren (Knapen et al. 2020). Gemiddeld maakten zij wat vaker gebruik van horeca, maar juist wat minder vaak van voorzieningen in de buurt. Hun ervaren mogelijkheden

namen zelfs af: in 2016 gaf twee derde (68%) aan de mogelijkheid te hebben te leven zoals zij zelf wilden, in 2019 was dit nog maar de helft (51%) (Knapen et al. 2020). Daarbij voelden mensen met een lichamelijke beperking zich de afgelopen jaren vaker gediscrimineerd (Andriessen et al. 2020). Overigens betekent dit niet dat de initiatieven in het kader van het vn-verdrag Handicap niet succesvol zijn. Veel initiatieven staan nog in de kinderschoenen en bovendien spelen veel andere factoren spelen mee.

1.3 Onderzoeksvragen

Met deze studie adresseren we drie samenhangende onderzoekersvragen, waarvan de tweede en derde verbijzonderingen zijn van de eerste. De eerste vraag luidt:

1 Welke barrières ervaren personen met een lichamelijke beperking bij het bezoeken van publieke plekken en hoe werken deze barrières door in het gelijkwaardig kunnen participeren?

Anders dan studies die zich richten op de toegankelijkheid van specifieke plekken (bv.

Afacan 2012; Richardson et al. 2017; Stafford et al. 2020; Swaine et al. 2014), zijn we hier geïnteresseerd in de betekenis van toegankelijke plekken binnen de context van de levens van mensen. De plekken die iemand bezoekt en hoe iemand deze plekken beleeft, hangt immers niet alleen af van de plek zelf, maar ook van de wensen, verwachtingen en mogelijkheden van de persoon in kwestie. Ook spelen mogelijk de relatie die iemand opbouwde met een plek en de mensen die daar zijn een rol (Antonsich 2010). Verder kunnen ook eigen vaardigheden en (on)zekerheden een rol spelen (Hästbacka et al. 2016).

Nadat we een algemeen beeld hebben geschetst van de barrières die mensen ervaren bij het bezoeken van publieke plekken en de manier waarop deze doorwerken in hun mogelijkheid gelijkwaardig aan anderen deel te nemen aan de samenleving, gaan we in op de verschillen tussen soorten plekken:

2 Welke verschillen bestaan tussen typen publieke plekken in de mate waarin zij toegankelijk zijn voor mensen met een lichamelijke beperking en welke barrières spelen hierbij een rol?

Het ideaal van een toegankelijke samenleving is dat alle typen plekken in de samenleving voor iedereen even goed toegankelijk zijn, zodat iedereen ook dezelfde keuzemogelijkhe­

den heeft. Toch is te verwachten dat bepaalde plekken toegankelijker zijn dan andere.

Tot slot gaan we in op verschillen binnen de heterogene groep mensen met een lichame­

lijke beperking:

3 Hoe werken andere individuele kenmerken in op de barrières die mensen met een lichamelijke beperking ervaren bij het bezoeken van publieke plekken?

Mensen met een lichamelijke beperking zijn bijvoorbeeld ook vrouw, ingenieur, jong, vader, extravert, van Turkse herkomst en/of arm. Deze variatie in persoonskenmerken werkt natuurlijk door in de plekken die mensen willen bezoeken en in de in- en uitslui­

tende mechanismen waar iemand mee te maken krijgt. Zo speelt mee dat er verschil zit in de hulpbronnen waarover mensen kunnen beschikken, zoals financiële mogelijkhe­

den, het behaalde opleidingsniveau en het sociale netwerk dat ze hebben (Emerson et al. 2020; Vrooman et al. 2014). Ook kunnen mensen tot meerdere minderheidsgroepen behoren, bijvoorbeeld wanneer iemand met een lichamelijke beperking ook een migratie­

achtergrond heeft. In de intersectionele literatuur wordt naar voren gebracht dat zij te maken kunnen hebben met dubbele maatschappelijke uitsluiting. Minderheden binnen minderheden krijgen wellicht te maken met dubbele vooroordelen en passen daarbij niet altijd binnen de typische of emancipatoire beelden van de afzonderlijke minderheids­

groepen (Coleman et al. 2015; Purdie-Vaughns en Eibach 2008; Shaw et al. 2012). Hierdoor voelen zij zich niet altijd welkom op plekken die op de doelgroep gericht zijn (Vaughn et al.

2015).

Aanpak

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, kijken we zowel naar de plekken die mensen feitelijk bezoeken als naar de ervaringen die mensen daarbij hebben. We combineren daarbij een kwantitatieve met een kwalitatieve aanpak (mixed methods). Bij de kwantitatieve aanpak gaat het ons om de relatie tussen het hebben van een lichamelijke beperking en het bezoeken van typen plekken. We gaan hierbij uit van de gedachte dat de verschillen tussen groepen in de mate waarin mensen een type plek bezoeken, iets zeggen over de toegankelijkheid van deze plekken. Als mensen met een ernstige lichamelijke beperking minder op een bepaald soort plek komen dan mensen zonder lichamelijke beperking, of met alleen een lichte beperking, zou dit erop kunnen wijzen dat het hebben van een licha­

melijke beperking ervoor zorgt dat mensen deze plek minder kunnen of willen bezoeken.

Voor het kwantitatieve deel van de studie gebruiken we twee bestaande databestanden:

het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten 2018-2019 (npcg) van het Nivel en het Onderzoek Zorggebruik (ozg).

Welke barrières precies de oorzaak zijn van het minder bezoeken van de plekken, kunnen we op basis van deze gegevens niet weten. Om deze in beeld te krijgen, voerden we

gesprekken met 38 personen met uiteenlopende lichamelijke beperkingen over de plekken die zij al dan niet bezoeken en de factoren die hierbij in de context van hun leven een rol spelen. We richtten ons hierbij op een relatief jong deel van de mensen met een lichamelijke beperking, waaronder veel mensen van middelbare leeftijd. Omdat lichame­

lijke beperkingen sterk toenemen met de leeftijd, is het merendeel van de mensen met een lichamelijke beperking van hoge leeftijd (Van Hees et al. 2020; Putman et al. 2017;

Levasseur et al. 2010). Jongere mensen met een lichamelijke beperking ervaren relatief veel discriminatie (Andriessen et al. 2020), mogelijk omdat zij in het algemeen actiever in het leven staan en meer waarde hechten aan maatschappelijke participatie dan ouderen.

Omdat deze studie plaatsvond terwijl het coronavirus rondwaarde, vonden de (online) gesprekken plaats in een periode waarin begrippen als toegankelijkheid en ontmoeten geheel nieuwe vormen aan leken te nemen. Tijdens de interviews was ook aandacht voor de veranderde situatie, maar de invloed van het virus en de daarop gerichte maatregelen vormen geen centraal onderwerp in dit rapport.

Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk verduidelijken we een aantal begrippen zoals die in dit rapport worden gebruikt (hoofdstuk 2), waarna we vervolgen met het introduceren van het kwa­

litatieve deel van het onderzoek (hoofdstuk 3). We geven hier aan hoe we te werk zijn gegaan en schetsen een beeld van de 38 deelnemers wier ervaringen hier centraal staan.

In de daaropvolgende twee hoofdstukken van deze publicatie staat de eerste onderzoeks­

vraag centraal. Op basis van de interviews gaan we na welke barrières mensen met een lichamelijke beperking in het algemeen ervaren bij het deelnemen aan de samenleving en op welke manieren dit doorwerkt in hun levens. Naast barrières die zich voordoen bij het bezoeken van plekken (hoofdstuk 4), komen ook barrières aan bod die zich voordoen nog voordat een plek bereikt is maar evengoed van grote invloed zijn op de mogelijkheden volwaardig deel te nemen aan de samenleving (hoofdstuk 5).

Vervolgens wordt in vier hoofdstukken de tweede onderzoeksvraag beantwoordt. Om te beginnen gebruiken we kwantitatieve analyses om na te gaan welke plekken mensen met een (ernstige) lichamelijke beperking meer of minder dan anderen bezoeken (hoofdstuk 6).

Ook de verschillen tussen groepen komen in dit hoofdstuk aan bod. Nadat we een indruk hebben gekregen van de mate van toegankelijkheid van verschillende soorten plekken, schetsen we in de daaropvolgende hoofdstukken de ervaringen van de deelnemers aan de interviews bij het bezoeken van deze plekken. Achtereenvolgens gaan we in op de barrières die mensen ervaren in de openbare ruimte en publieke voorzieningen (hoofdstuk 7), bij plekken om te sporten en verbanden in de civil society (hoofdstuk 8) en bij uitgaansgelegen­

heden en online ontmoetingsplekken (hoofdstuk 9).

Tot slot behandelen we de derde onderzoeksvraag (hoofdstuk 10). Centraal staan hier dus de manieren waarop hulpbronnen en andere identiteiten van invloed zijn op de mogelijkheden deel te nemen aan de samenleving, in het bijzonder in combinatie met een lichamelijke beperking. Hierbij grijpen we ook terug op de kwantitatieve analyses uit hoofdstuk 6.

Noten

1 Zie https://wetten.overheid.nl/BWBV0004045/2016­07­14#Verdrag_2.

2 Zie https://wetten.overheid.nl/BWBR0014915/2020­01­01.

In document Lang niet toegankelijk (pagina 29-34)