• No results found

Het voertuig veilig neerzetten

In document EKS 308. Gebruikershandleiding (pagina 61-64)

D Batterij – onderhouden, opnieuw opladen, vervangen

4.7 Het voertuig veilig neerzetten

Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.

F

Plaats het voertuig niet op hellingen. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen.

Z

Kies de neerzetlocatie zodanig dat niemand blijft hangen aan de gedaalde vorktan-den.

– Zet de heftruck uitsluitend met geheel gedaalde hefmast uit.

– Laat de vorktanden tot aan de vloer dalen.

– Zet het contactslot in de stand „0“ en trek de sleutel eruit.

9 7

.NL

4.6.3 De last wegzetten

– Rijd de heftruck voorzichtig naar de magazijnlocatie

M

Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt is om de last op te nemen (afmetingen en draagkracht).

– Bedien de voetknop (45).

– Hef het lastopnamemiddel zo ver, dat de last (zonder te stoten) in de magazijnlocatie kan worden gereden.

– Schuif de last voorzichtig in de magazijnlocatie.

– Open de palletklem door bediening van de schakelaar „Palletklem“ (9) (optie).

– Controleer m.b.v. de indicatie (7) in het bedienpaneel, of de palletklem is geopend (optie).

– Laat het lastopnamemiddel gevoelig zo ver zakken, tot de vorktanden vrij zijn van de last.

M

Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het lastopnamemid-del niet te beschadigen.

– Rijd het lastopnamemiddel voorzichtig uit de last.

– Laat het lastopnamemiddel volledig dalen.

4.7 Het voertuig veilig neerzetten

Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.

F

Plaats het voertuig niet op hellingen. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen.

Z

Kies de neerzetlocatie zodanig dat niemand blijft hangen aan de gedaalde vorktan-den.

– Zet de heftruck uitsluitend met geheel gedaalde hefmast uit.

– Laat de vorktanden tot aan de vloer dalen.

– Zet het contactslot in de stand „0“ en trek de sleutel eruit.

9 7

.NL

5 Storingshulp

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.

Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen

Het voertuig rijdt niet.

– Batterijstekker niet ingestoken.

– Controleer de batterijstekker, steek hem er eventueel in.

– Veiligheidsbomen

open – Sluit de veiligheidsbomen.

– NOODSTOP-knop is ingedrukt

– Ontgrendel de NOODSTOP-knop.

– Contactsleutel in de stand „0“

– Plaats de contactsleutel in de stand „I“.

– Batterijcapaciteit te

gering. – Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op.

– Voetknop niet bediend – Druk op de voetknop.

– Zekering defect. – Controleer de zekeringen.

– „Rijden uitschakelen“

is geactiveerd. – Druk op de knop „Overbrugging rijden uitschakelen“ (accu opladen) – „Rijden uitschakelen“

door gangbeveiliging

– Breng de voetknop of de rij-regelknop in de neutraalstand en bedien hem weer.

– Ketting slap – Zie de paragraaf

„Valkettingbeveiliging overbruggen“

in hoofdstuk E.

U kunt de last niet heffen.

– Het voertuig is niet bedrijfsgereed.

– Verricht alle onder de storing

„Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen.

– Batterijcapaciteit te gering; heffen wordt uitgeschakeld.

– Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op.

– Hydraulisch olieniveau te laag

– Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij.

– Ketting slap – Zie de paragraaf

„Valkettingbeveiliging overbruggen“

in hoofdstuk E.

– Zekering defect. – Controleer de zekeringen.

Geen ijlgang

mogelijk – Hoofdhef boven

0,5 m omhoog gebracht– Laat de hoofdhef onder 0,5 m neer.

– IG-zoekfunctie ingeschakeld

– Voeg de heftruck in de geleiding of schakel de IG-modus uit.

– Geen referentierit uitgevoerd

– Heffen en dalen doorvoeren.

U kunt de heftruck

niet sturen. – Het voertuig is niet

bedrijfsgereed. – Verricht alle onder de storing

„Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen.

– Knop „Smallegang-modus“ ingedrukt

– Schakel de functie “Rijden in een smalle gang” uit.

.NL

5 Storingshulp

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.

Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen

Het voertuig rijdt niet.

– Batterijstekker niet ingestoken.

– Controleer de batterijstekker, steek hem er eventueel in.

– Veiligheidsbomen

open – Sluit de veiligheidsbomen.

– NOODSTOP-knop is ingedrukt

– Ontgrendel de NOODSTOP-knop.

– Contactsleutel in de stand „0“

– Plaats de contactsleutel in de stand „I“.

– Batterijcapaciteit te

gering. – Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op.

– Voetknop niet bediend – Druk op de voetknop.

– Zekering defect. – Controleer de zekeringen.

– „Rijden uitschakelen“

is geactiveerd. – Druk op de knop „Overbrugging rijden uitschakelen“ (accu opladen) – „Rijden uitschakelen“

door gangbeveiliging

– Breng de voetknop of de rij-regelknop in de neutraalstand en bedien hem weer.

– Ketting slap – Zie de paragraaf

„Valkettingbeveiliging overbruggen“

in hoofdstuk E.

U kunt de last niet heffen.

– Het voertuig is niet bedrijfsgereed.

– Verricht alle onder de storing

„Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen.

– Batterijcapaciteit te gering; heffen wordt uitgeschakeld.

– Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op.

– Hydraulisch olieniveau te laag

– Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij.

– Ketting slap – Zie de paragraaf

„Valkettingbeveiliging overbruggen“

in hoofdstuk E.

– Zekering defect. – Controleer de zekeringen.

Geen ijlgang

mogelijk – Hoofdhef boven

0,5 m omhoog gebracht– Laat de hoofdhef onder 0,5 m neer.

– IG-zoekfunctie ingeschakeld

– Voeg de heftruck in de geleiding of schakel de IG-modus uit.

– Geen referentierit uitgevoerd

– Heffen en dalen doorvoeren.

U kunt de heftruck

niet sturen. – Het voertuig is niet

bedrijfsgereed. – Verricht alle onder de storing

„Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen.

– Knop „Smallegang-modus“ ingedrukt

– Schakel de functie “Rijden in een smalle gang” uit.

.NL

Z

Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de „Maatregelen” niet in de toestand “bedrijfsklaar” kunt plaatsen, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent.

Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhel-pen. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken.

De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing:

- serienummer van het interne transportmiddel

- storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - beschrijving van de storing

- actuele plaats van het interne transportmiddel.

Storing 144 – De heftruck heeft de geleidedraad verlaten.

– Herstel de inductieve geleiding weer.

Storing 330 – Bij de inschakeltest hebt u de rijregelknop bediend.

– Bedien de rijregelknop niet.

Schakel het interne transportmiddel uit en weer in.

Storing 331 – Bij de inschakeltest heeft u de hydrauliek-regelknop bediend.

– Bedien de hydrauliek-regelknop niet.

Schakel het interne transportmiddel uit en weer in.

Storing 338 – Bij het inschakelen hebt u de voetknop bediend.

– Bedien de voetknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in Storing 339 – Bij de inschakeltest

hebt u een folieknop onder de indicatie-eenheid bediend.

– Bedien de folieknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in

Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen

.NL

Z

Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de „Maatregelen” niet in de toestand “bedrijfsklaar” kunt plaatsen, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent.

Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhel-pen. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken.

De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing:

- serienummer van het interne transportmiddel

- storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - beschrijving van de storing

- actuele plaats van het interne transportmiddel.

Storing 144 – De heftruck heeft de geleidedraad verlaten.

– Herstel de inductieve geleiding weer.

Storing 330 – Bij de inschakeltest hebt u de rijregelknop bediend.

– Bedien de rijregelknop niet.

Schakel het interne transportmiddel uit en weer in.

Storing 331 – Bij de inschakeltest heeft u de hydrauliek-regelknop bediend.

– Bedien de hydrauliek-regelknop niet.

Schakel het interne transportmiddel uit en weer in.

Storing 338 – Bij het inschakelen hebt u de voetknop bediend.

– Bedien de voetknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in Storing 339 – Bij de inschakeltest

hebt u een folieknop onder de indicatie-eenheid bediend.

– Bedien de folieknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in

Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen

.NL

In document EKS 308. Gebruikershandleiding (pagina 61-64)