• No results found

Totaal aantal adopties in Nederland, 1957-2012

HOOFDSTUK 5: LEVEN MET DE HERINNERING EN HET GEMIS

5.5 Visies op adoptie

De complexiteit van de relatie met hun kind, als ook die met de biologische vader en de adoptieouders, vormden de visie van afstandsmoeders op adoptie. Aan het einde van de interviews, wanneer gevraagd werd te reflecteren op hun persoonlijke ervaringen met het

afstand doen van hun kind, lieten informanten zich uit over adoptie in het algemeen, en hoe de adoptieprocedure er idealiter uit zou moeten zien voor het kind maar ook voor de biologische ouders. Een deel van de informanten beschouwt adoptie als een noodzakelijk kwaad dat in sommige situaties onvermijdelijk is, zoals wanneer de moeder echt niet voor het eigen kind kan zorgen. Wel worden daar door de informanten de nodige voorwaarden bij geformuleerd. Er wordt gepleit voor open adopties waarin de biologische ouder(s), het kind en de adoptieouders met elkaar in contact staan, op welke manier dan ook. In het geval van onze informanten kwam dat contact pas laat tot stand, vaak als het kind al volwassen was. Men heeft het contact zelfs bewust uitgesteld in het belang van het kind en deze een veilige hechting in het adoptiegezin en rustige puberteit gegund. Men heeft dit contact in het verleden, vooral in de periode toen het kind opgroeide in het adoptiegezin, echter zeer sterk gemist. Een deel van de afstandsouders geeft aan het volledig ontbreken van informatie over het wel en wee van hun kind als zeer traumatiserend te hebben ervaren. Een goed contact met alle partijen wordt achteraf dan ook erg gewaardeerd. Het helpt tevens bij de verwerking, zo stelt een informant die haar volwassen dochter weer ontmoette:

‘Dat is wat heel mooi is in ons verhaal, dat eigenlijk alles nu open is en dat ik een heel goed contact heb met die adoptieouders en zij met mij […] het moet open zijn, het moet eerlijk zijn, het mag gezien worden, en ik denk dat met adoptie op zich natuurlijk niks mis is, maar het is de setting waarin’ (Vivian, kind afgestaan in de jaren ‘70, destijds 20 jaar). Als belangrijke reden om tegen adoptie te zijn, wordt naast het welzijn van het kind gewezen op het lot van de biologische moeder. Een moeder die haar kind afstaat kan, volgens één van de informanten, op dat moment nooit de consequenties en de gevolgen overzien, niet voor het kind en niet voor zichzelf. De open adoptie wordt, zoals tevens naar voren kwam in gesprekken met Femmie Juffer en Gera ter Meulen, ook in het belang van het kind gezien: ieder kind zou recht moeten hebben om de eigen moeder te kennen:

‘Ik vind dat een kind gewoon bij zijn moeder hoort te zijn en als het door omstandigheden niet bij de moeder kan blijven, dan ook moet het altijd contact blijven houden met de moeder. Dus nee, ik vind adoptie vreselijk, maar het is de enige uitweg soms maar dan moet er wel contact blijven. Ik vind dat het kind recht heeft te weten wie zijn biologische ouders zijn’ (Imke, kind afgestaan in de jaren ‘60, destijds 17 jaar).

Adoptie betekent voor informanten dat hun kind waarschijnlijk betere kansen heeft gekregen dan wanneer zij het kind bij zich hadden gehouden, als jonge ongehuwde moeder of vader. Vaak wordt hierbij de eigen leeftijd genoemd, men had nog te weinig levenservaring, woonde nog thuis en kende geen zelfstandigheid. Ook werd door sommige informanten de financiële situatie genoemd als één van de redenen waarom adoptie in hun geval waarschijnlijk onvermijdelijk was. Wat kon men het kind nu eigenlijk bieden? In sommige gevallen werd dit de aanstaande moeders ook door de omgeving op het hart gedrukt. In een tehuis voor ongehuwde moeders in de Randstad werd een informant door een katholieke hulpverleenster verteld:

‘“Wat heb jij dat kind nou te bieden, er zijn mensen die hebben geld genoeg, die kunnen geen kinderen krijgen”, en dus wilden ze daar graag natuurlijk baby’tjes voor’ (Donna, kind afgestaan in de jaren ‘60, destijds 17 jaar).

Veel vrouwen geven aan dat het voor en na de adoptie nog een troostende gedachte was dat een kinderloos echtpaar hun kindje kreeg. Achteraf wordt dit juist in veel negatievere bewoordingen beschreven door de informanten. In hun ogen is adoptie niet bedoeld om kinderloze echtparen aan een gezin te helpen. Daar komt bij dat achteraf vaak bleek dat hun kind niet meteen naar twee liefdevolle ouders was gegaan, zoals ze voor de bevalling was verteld door hulpverleners. Hun kind had daarentegen soms tot een jaar in een kindertehuis gezeten, of was van pleeggezin naar pleeggezin gegaan.

Verschillende informanten wijzen op de rol van hulpverleners bij adoptie. Het gaat dan over maatschappelijk werk, de doorgangshuizen maar bijvoorbeeld ook de kerk. Over het algemeen is men hierover minder positief gestemd. Deze hulpverleners en instituties hebben het beleid, volgens één van de informanten, doorgaans ‘met enthousiasme’ uitgevoerd. Ook hier kan gesproken worden van zeer negatieve persoonlijke ervaringen. Een van de informanten die in de jaren ‘60 in een doorgangshuis verbleef over het personeel: ‘Er zijn er ook geweest die heel erg wreed waren naar de meisjes toe […] ja, echt zo van: jullie zijn slecht en wij zijn goed’ (Dirkje, kind afgestaan in de jaren ‘60, destijds 18 jaar).

De rol van Kerk en overheid wordt door verschillende informanten expliciet genoemd. Een van de informanten verbindt de afstand met haar kind direct met haar katholieke omgeving en stelt dat als ze zelf niet katholiek was geweest, ze waarschijnlijk ook geen katholieke huisarts had gehad. Deze huisarts had de adoptieprocedure destijds in gang gezet, zoals ook besproken is in hoofdstuk 4. Een andere informant legt de nadruk op de verantwoordelijkheid van en de wisselwerking tussen kerk en staat, reflecterend op adoptie in het verleden, en stelt dat de één vaak met de vinger naar de ander wijst. Een van de afstandskinderen geeft aan dat in het verleden de adoptieouders juist in de gunst van de overheid leefden. De rol van de afstandsmoeder en afstandsvader leek daarbij ondergeschikt.

5.6 Kort besluit en conclusies

Concluderend kan gesteld worden dat de herinnering aan de periode van zwangerschap, bevalling en adoptie gekenmerkt wordt door een algeheel gevoel van schaamte en schuld. De vrouwen ervoeren in grote mate het ‘anders zijn’ en werden daar ook door de omgeving nadrukkelijk op gewezen. Daarnaast betrof het een episode in hun leven die door stilzwijgen werd omhuld en getypeerd wordt als ‘donker en depressief’. Ook post-adoptieve ervaringen van vrouwen en mannen kunnen als zeer traumatisch worden beschreven. Trauma is per definitie persoonlijk en de mate van problematiek is dan ook afhankelijk van hoe met het eigen trauma en leed is omgegaan en hoe men het leven heeft vormgegeven. Daarbij ontwikkelt trauma zich in de loop van het leven. Veel informanten hebben hierbij enige vorm van hulp nodig gehad. Terwijl voor sommige informanten geïnstitutionaliseerde therapie

afdoende was, bleek vooral goede en open communicatie met en het begrip van naaste familieleden (de partner, broers en zussen), en zichzelf, cruciale elementen in het bepalen en afstemmen van deze post-adoptieve zorgervaringen. De aard en complexiteit van hereniging en relatie tussen ouder en kind waren ook bepalend in het proces van traumaverwerking na de afstand ter adoptie. Vooral de verwachtingen die door beide partijen (ouders en kinderen) werden gesteld aan deze nieuwe relatie bleken cruciaal voor het type zorg dat nodig was. De levensfasen waarbinnen trauma – verbonden met zwangerschap, bevalling en adoptie – zich ontwikkelt, maar ook omstandigheden in de vroege jeugd, bijvoorbeeld de relatie met eigen ouders, bepalen tezamen welke vorm van nazorg, formeel dan wel informeel, men nodig heeft. Een groot deel van onze informanten heeft zelf reeds hulp gezocht. Voor hen werd de ervaring met het afstand doen ter adoptie deel van hun identiteit. Nader onderzoek naar dit proces lijkt geboden. Deze studie toont tevens aan dat onderzoek naar de ervaringen van afstandsvaders, waarvoor tot nu toe nauwelijks aandacht is geweest, nieuwe inzichten oplevert en ook meer onderzoek behoeft. Tenslotte lijkt erkenning van dit trauma, in de relatie met het kind, binnen de familie, maar ook door de maatschappij, noodzakelijk voor deze vergeten groep.