• No results found

Hereniging tussen afstandsmoeder (dan wel afstandsouders) en afstandskind Zoals is besproken in de vorige paragraaf, vormt de hereniging met het eigen kind en hoe

Totaal aantal adopties in Nederland, 1957-2012

HOOFDSTUK 5: LEVEN MET DE HERINNERING EN HET GEMIS

5.4 Hereniging tussen afstandsmoeder (dan wel afstandsouders) en afstandskind Zoals is besproken in de vorige paragraaf, vormt de hereniging met het eigen kind en hoe

deze nieuwe relatie werd vormgegeven en ervaren, een van de randvoorwaarden voor hoe persoonlijk trauma rond adoptie zich zou ontwikkelen. Het is opmerkelijk dat niet alle

informanten zelf een zoekactie startten, omdat ze erop vertrouwden dat het kind zelf uiteindelijk naar hen op zoek zou gaan. Voor diegenen die wel zelf contact zochten was de FIOM een van de instellingen die hen daarbij kon helpen. De getuigenissen hieronder illustreren deze twee typen van verlangen naar hereniging:

‘Ik heb gedacht: “Hij komt mij wel zoeken”. Daar was ik echt van overtuigd, maar hoe langer dat ging duren… […] Thuisgekomen heb ik toch maar het contactregister ingevuld bij FIOM: “Als hij mij dan zoekt, ben ik heel makkelijk te vinden”. En toen heb ik het even laten rusten: “Laat maar even en dan zien we wel”’ (Ulrike, kind afgestaan in de jaren ‘70, destijds 18 jaar).

‘Toen waren wij hém dus voor en hij heeft ook direct gereageerd op de brief. De FIOM- medewerker had dat nog nooit in zijn hele loopbaan meegemaakt: maandag ging de brief de deur uit en dinsdag belde hij mij al. Volgens de FIOM-medewerker duurde het soms wel 9 jaar voordat iemand op een brief gereageerde’ (Angela en Tom, kind afgestaan in de jaren ‘70, destijds 19 en 19 jaar).

Het was ook gebruikelijk dat kinderen die zochten naar de moeder tevens in contact probeerden te komen met de vader. In sommige gevallen hebben de afstandsmoeders dit contact kunnen faciliteren of waren in ieder geval van op de hoogte dat ook naar de vader gezocht werd:

‘Zij heeft toch nog kennis kunnen maken met haar vader, ondanks dat hij niet wilde’ (Marjolein, geboren in 1947, kind afgestaan in de jaren ’60) .

Na de hereniging hielden ouder en kind het contact meestal geruime tijd aan waardoor er bij beide partijen ruimte was voor enige traumaverwerking. Voor de meeste kinderen was het een manier om te begrijpen waar zij vandaan kwamen als een vorm van zelftherapie en een manier van omgaan met het eigen trauma, zoals ook besproken is met prof. dr. René

Hoksbergen.8 Voor anderen was het een manier om de ervaringen van hun biologische

moeder beter te begrijpen, zoals de volgende getuigenis laat zien:

‘Totdat zij [afstandskind] haar eerste baby kreeg en toen weer contact met mij opnam en zei: “Nu heb ik zelf een kind en nu ga ik pas erover nadenken van hoe het mogelijk is dat je een kind weggeeft en afstaat”. En toen zei ze dat ze toch nog wel eens contact met me wilde hebben’ (Sandra, kind afgestaan in de jaren ‘60, destijds 25 jaar).

Hoewel moeder en kind beiden de intentie konden hebben om de nieuwe relatie vorm te geven en te onderhouden, bleek het lastig deze voor langere tijd in stand te houden. Vooral verwachtingen over hoe de relatie diende te zijn, speelden een cruciale rol in hoe deze zich zou ontwikkelen. Voor sommige moeders en kinderen volstond sporadisch contact terwijl anderen meer regelmaat en nabijheid van de nieuwe relatie verwachtten. Daarbij is het

belangwekkend dat er vanuit de bestaande biologische verwantschap het idee bestond dat er automatisch een sociale band tussen beiden moest zijn. Echter, de acceptatie van deze bloedverwantschap was niet in iedere ouder- kindrelatie wederzijds. De betwiste visie op de impliciete sociale band leek ook bij te dragen aan hoe de hereniging zich uiteindelijk zou ontwikkelen:

‘Toen hadden we een tv-avondje en ben ik gaan appen met mijn zoon en met zijn vader. Deze laatste vroeg dingen zoals of ik dit of dat wist en of ik een foto van onze zoon had en of hij die mocht hebben. Ik weer appen met zoon met de vraag of dat mocht. Ik zei nog tegen mijn huidige partner: “Kijk mij hier zitten [...] met mijn zoon, met de biologische vader”. Een jaar geleden had je het nooit voor mogelijk gehouden en nu voelt het zo super en zo geweldig!. (Ulrike, kind afgestaan in de jaren ‘70, destijds 18 jaar).

Ik heb haar niet zelf opgevoegd dus ik heb een andere band met haar. Het is niet zo onvoorwaardelijk. Het is: als er iets met mij is, is zij niet de enige’ (Vivian, kind afgestaan in de jaren ‘70, destijds 20 jaar).

De aard van de relatie tussen afstandskind en adoptieouders speelde gedeeltelijk een rol in hoe zich de hereniging en relatie tussen biologische ouder en afstandskind zou ontwikkelen. Sommige informanten erkenden dat de adoptieouders niet open en eerlijk waren geweest tegenover hun adoptiekind met betrekking tot de biologische ouders. Andere adoptieouders stonden afkeurend tegenover de nieuwe relatie tussen biologische ouder en kind. Een reden hiervoor was dat adoptieouders angst hadden het contact met hun adoptiekind te verliezen, zoals naar voren kwam uit twee interviews met afstandskinderen. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen afstandsmoeders en hun eigen ouders, voor zover die nog in leven waren. De keuze om de eigen ouders niet te vertellen over de hereniging met hun kind hield verband met het oude stigma van buitenechtelijke geboorte en het taboe rondom seksualiteit voor het huwelijk. Er waren echter ook herenigingen tussen grootouders en halfbroers en -zussen mogelijk. De aard van deze herenigingen en relaties vallen buiten het bereik van dit rapport. Tenslotte waren er ook vrouwen van wie het kind geen hereniging of enige vorm van contact wensten, ondanks het sterke verlangen van de afstandsmoeder, zoals blijkt uit onderstaande getuigenis van een afstandsmoeder over haar zoon:

‘Hij verweet me 32 jaar niet naar hem te hebben omgekeken en vroeg zich af waarom nu wel, en wat hij zijn kinderen dan wel niet moest vertellen en wat zijn [adoptie]ouders wel niet zouden denken… Hij heeft toen nog wel geschreven dat hij “de deur op een kier zou houden en dat hij wel contact zou opnemen”. Die deur staat nu al 16 jaar op een kier dus die hoop heb ik opgegeven… Het is goed, het is klaar en ik moet me daarbij neerleggen’ (Imke, kind afgestaan in de jaren ‘60, destijds 17 jaar).