• No results found

Deze zone bestaat grotendeels uit het historisch centrum. De open ruimte is hier beperkt waardoor de huidige regelgeving omtrent gescheiden stelsels tot conflicten leidt. Deze regelgeving legt

buffervoorwaarden op waardoor statische buffers gecreëerd worden met een grote ruimtevraag.

Deze zijn moeilijk tot niet te realiseren. Er werd daarom bijkomen met VMM overlegd om tot een visie te komen omtrent de buffering in het historische centrum.

De onderstaande visie is geënt op dit gesprek en moet voorafgegaan worden door de belangrijke randvoorwaarde dat de veiligheid van de binnenstad van Leuven enkel kan gegarandeerd als zowel het bufferbekken in Egenhoven als de Arenbergcampus kunnen ingeschakeld worden. Deze maatregelen dienen de stad te sparen van overlast uit de waterlopen door de doorstroming ter hoogte van de Volmolens te beperken. Dit is momenteel al mogelijk maar heeft schade tot gevolg op de

Arenbergcampus. De campus zone dient op termijn dus zo te evolueren dat de doorstroming kan beperkt worden t.h.v. de Volmolens zonder hier voor grote gevolgschade te zorgen. Deze duidelijke keuze wordt door zowel de Stad Leuven als VMM, als basis gezien voor het toekomstige watersysteem en wordt in het hemelwaterplan dan ook opgenomen als basisrandvoorwaarde.

Er stellen zich voor dit gebied vervolgens twee hoofdvragen. Is het nuttig om hier het afval – en hemelwater te scheiden? En indien er een regenwaterstelsel wordt aangelegd aan welke buffervoorwaarden moet dit dan voldoen?

Op de eerste vraag is het antwoord positief met nuance: hemelwater gescheiden afvoeren is in Leuven vrij goed mogelijk omdat het reliëf dit toelaat en er relatief veel waterlopen beschikbaar zijn. De dimensionering van de benodigde leidingen kan dus in de meeste gevallen vrij beperkt worden gehouden. De afkoppeling is vaak immers direct effectief door de korte afstanden tot de waterlopen.

De nuance zit hoofdzakelijk in het behaalde rendement. In sommige smalle straten zijn nauwelijks afkoppelbare dakafvoeren te vinden en op pleinen met grote evenementen moet grote aandacht besteed worden aan de kwaliteit van het afgevoerde water. Beide situaties zijn echter uitzonderlijk maar zullen verderop wel behandeld worden omdat ze ook niet genegeerd mogen worden.

Qua buffering is het zo dat deze die in het centrum gerealiseerd kan worden vrijwel zeker tot de duurste zou behoren die kan voorzien worden in de Dijlevallei. Daarnaast is het zo dat de oppervlakte van de binnenstad en de daarbij horende buffering van weinig betekenis zijn in vergelijking met de buffering die net opwaarts in onder meer het Arenbergpark kan gerealiseerd worden. Bovendien is het zo dat de meeste straten die hoger liggen (dus op de helling van de riviervallei) in Leuven meestal dwars op de helling liggen waardoor er moeilijk in gebufferd kan worden, de leidingen die dan wel vlak liggen, liggen vrijwel allemaal in beneden naast de waterloop waardoor ze in geval van overstroming mee overstromen met de rivier.

Visie 16

FIGUUR 7: LEIDINGEN MET EEN HELLING GROTER DAN 10MM/METER WERDEN AANGEDUID IN HET ROOD. WAT OPVALT IS DAT ER IN HET CENTRUM VAN LEUVEN VOORAL STRATEN ZIJN DIE DWARS OP DE HELLING LIGGEN, DIE DUS EEN HOGE HELLING HEBBEN. IN EEN STERK HELLENDE LEIDING OF STRAAT KAN MOEILIJKER GEBUFFERD WORDEN.

FIGUUR 8: LEIDINGEN MET EEN LAGE HELLING (MINDER DAN 5MM/M) WERDEN AANGEDUID IN HET ROOD. OP ENKELE UITZONDERINGEN NA LIGGEN DEZE LEIDINGEN ALLEMAAL VLAKBIJ DE WATERLOPEN: TENZIJ HYDRAULISCH LOSGEKOPPELD VOLGEN ZE DUS HET WATERPEIL IN DE WATERLOPEN.

Afwaarts Leuven is de impact van het al dan niet bufferen van het centrum beperkt dus de hoofdreden om te bufferen zou het beschermen van het centrum zelf zijn. Daar is het grootste risico rechtstreeks

verbonden met de waterlopen waarvan het peil gestuurd wordt door de kleppen in het centrum en de opwaartse bekkens

Neerslag in het centrum kan weliswaar het lokale peil van de waterlopen nog verhogen, maar het is niet noodzakelijk zo dat een vertraagd lozende buffer die hoger ligt dan het waterpeil in de

waterlopen daar een significante impact op zou hebben.

Uit deze redenering kunnen we een aantal bedenkingen distilleren die kunnen dienen als richtinggevend bij de visievorming:

 Indien er buffering wordt voorzien zou ze moeten kunnen samenwerken met de waterloop, hetzij door een slimme sturing, hetzij doordat het voorziene volume ook ter beschikking kan komen van de waterloop.

 Een eventuele buffer wordt veel interessanter als er een verliesfunctie is, zoals infiltratie of hergebruik.

 Naast de verliesfunctie kan een buffer ook voorkomen dat afwaarts grote leidingen nodig zijn, dus vooral op langere strengen wordt het zinvol om toch op zoek te gaan naar buffering.

Daarnaast is het nuttig om ook stil te staan bij de andere uitdagingen waarmee een historische centrumstad op langere termijn naar alle waarschijnlijkheid zal worden geconfronteerd: hitte en droogte. Als we maatregelen nemen in de binnenstad zouden ze best hun waterfunctie combineren met een antwoord op droogte en een reducerend effect op hittestress.

Visie 18

FIGUUR 9: BINNENSTAD LEUVEN MET OVERSTROOMBARE GEBIEDEN IN EEN HOOG KLIMAAT SCENARIO IN 2100 (ZONDER AANPASSING AAN DE VOLMOLEN). DOOR BINNEN DEZE CONTOUREN TE EVOLUEREN NAAR EEN ROBUUSTE INRICHTING KUNNEN DE GEVOLGEN VAN DIT OVERSTROMINGSSCENARIO BEPERKT BLIJVEN. (BRON:VMM)

Op basis van deze redenering stellen we volgende visie voor:

In het centrumgebied wordt buffering voorzien in open groene structuren waar mogelijk. Ondergrondse buffering wordt voorzien waar er een potentieel is om een significant hergebruik van hemelwater te realiseren. In de zone die kan overstromen vanuit de Dijle wordt er geen buffering in de vorm van gesloten volumes voorzien. Wel wordt de stad er robuust gemaakt zodat de voorspelde waterhoogtes met minimale gevolgschade kunnen optreden.(zie ook verkennende beelden: Figuur 10 en Figuur 11) Daarnaast wordt de lijn die is ingezet om de waterlopen opnieuw open te leggen en waar mogelijk meer ruimte te geven verder gezet.

Voor de afvoer wordt zo veel mogelijk gewerkt met korte trajecten die zo snel mogelijk aansluiten op een waterloop of een groene structuur. Doordat het reliëf sterk helt naar de waterlopen is het mogelijk om ook met eerder kleine afvoersystemen een robuust systeem uit te bouwen.

FIGUUR 10: REFERENTIETOESTAND VAN DE RIOLERING BIJ T20 MET KORTSTONDIG HOOG DEBIET OP DE DIJLE: IN DEZE SITUATIE IS DE IMPACT VAN HET WATERPEIL OP OVERLAST VANUIT DE RIOLERING ZEER BEPERKT: DE PIEK OP DE WATERLOOP HINDERT DE UITSTROOM VAN DE RIOLERING NAUWELIJKS. (KLEURCODE: LICHTGROEN IS MINDER DAN 10 CM DRUKOPBOUW, OVER GEEL, ORANJE, ROOD NAAR PAARS WAT 1 METER DRUKHOOGTE IS – DEZE HOOGTE IS EEN MAAT VOOR DE OVERBELASTING MAAR VERTAALT ZICH NIET IN WATERHOOGTES: DEZE ZIJN AFHANKELIJK VAN DE RUIMTE DIE ER IS OP HET MAAIVELD)

FIGUUR 11: REFERENTIETOESTAND VAN DE RIOLERING BIJ T20 WAARBIJ HET DEBIET OP DE DIJLE CONTINU HOOG WORDT VERONDERSTELT.

IN DIT GEVAL ONTSTAAT ER WEL INVLOED OP DE RIOLERING. DEZE SIMULATIE LAAT NIET TOE OM TRANSPORT OVER HET OPPERVLAK TE SIMULEREN, MAAR DUIDELIJK IS DAT HET AANTAL INSPECTIEPUTTEN WAAR HET WATER BOVEN MAAIVELD STIJGT AANZIENLIJK GROTER IS.

(KLEURCODE: ZIE HIERBOVEN)

Visie 20

6.1 C

ONCRETE AANPAK

IN WELK GEBIED IS DEZE VISIE VAN TOEPASSING?

FIGUUR 12: DE GROENE POLYGOON GEEFT DE GRENS AAN VAN HET GEBIED WAARIN WORDT VOORGESTELD OM AF TE WIJKEN VAN DE ALGEMEEN GELDENDE BUFFERVOORWAARDEN. DE BLAUWE ZONE DIE MET EEN PUNTENWOLK WERD GEARCEERD GEEFT EEN INDICATIE VAN HET GEBIED DAT ROBUUST MOET WORDEN INGERICHT ZODAT HOGE WATERPEIL IN DE WATERLOPEN NIET NOODZAKELIJK LEIDEN TOT GROTE GEVOLGSCHADE. DEZE ZONE IS AFGEBAKEND OP BASIS VAN HET HOOGTE MODEL, DE BESCHIKBARE GEGEVENS IN HET RIOLERINGS MODEL EN HET OVERSTROMINGSRISICO ZOALS BEREKEND DOOR VMM IN EEN HOOG KLIMAATSCENARIO.

WAT IS HET MINIMUM DAT VOORZIEN MOET WORDEN VOOR DE OPENBARE RUIMTE?

We gaan nemen de, op dit moment standaard, 250m³ per hectare als streefcijfer en proberen dit te benaderen door waterberging op verschillende niveaus te voorzien. Er komt echter een pragmatische invulling die inzet op het maximaliseren van open en groene invullingen die vertragen, infiltreren en bufferen overal waar het kan, gecombineerd met minimale eisen die altijd moeten vervuld worden.

6.1.2.1 BESCHIKBAAR VOLUME

Een goed ontworpen hemelwaterrioleringsleiding heeft een buffervolume van 80 à 100m³/ha (effectief aangesloten verharding). Dit beschouwen we als een minimum volume: als straten worden aangelegd met minder buffervolume dan is de kans groot dat dit zal leiden tot een verslechtering ten opzichte van de bestaande (gemengde) situatie. Concreet wil dit zeggen dat er 10mm neerslag in de leiding zou kunnen opgevangen worden, mits er een stuw of knijp middel voorzien is. Om de

effectiviteit hiervan optimaal te benutten wordt best gewerkt met poreuze/infiltrerende systemen zolang de omstandigheden het toelaten.

Streefdoel: minimaal 100m³/ha te voorzien in het afvoersysteem, voorzien van een debietsbeperking zodat het volume volledig kan gebruikt worden. Infiltrerende systemen zijn de standaard, enkel waar de bodem het niet toelaat of er een zeer reëel risico op schade voor de aanliggenden is kan hiervan afgeweken worden.

6.1.2.2 ONTHARDING

We streven ernaar om de verhardingsgraad te doen dalen. Dat kan bij voorkeur door het volledig wegnemen van verharding, maar ook waterdoorlatende verharding of gedeeltelijke verharding valt hieronder. Ontharde delen worden altijd zo ingericht dat er minimaal 25mm op het ontharde deel kan staan (oppervlakteberging) worden zonder dat er afstroming richting verhardingen plaats vindt. (om functionele redenen kan hiervan afgeweken worden).

Voor volwaardige groen zones streven we ernaar om 100 mm waterhoogte toelaatbaar te maken, wat wil zeggen dat een groenzone ongeveer 3 keer zijn eigen oppervlakte kan opvangen. In de meeste gevallen zal een overlaat de waterhoogte hierna begrenzen. De beplanting en de bodem bepalen of een groenvak integraal op infiltratie werkt, of er een drainage leiding wordt voorzien om water vertraagd terug af te voeren.

HOE WORDT DIT OPGETROKKEN?

6.1.3.1 OPPERVLAKTE BERGING

In straten waar de veiligheid niet in het gedrang komt door water op straat, kunnen de minimale eisen opgetrokken worden tot 250m³/ha door oppervlakte bering toe te laten. We denken dat dit mogelijk is voor buien met retourperiodes vanaf 5 jaar en hoger. (in sommige omstandigheden kan dit lager) 6.1.3.2 BOMEN

Naast waterafvoer en –beschikbaarheid wordt ook hitte een belangrijk probleem van de steden in de 21ste eeuw. Bomen vormen de belangrijkste verdedigingslinie tegen oververhitting van gebouwen en publieke ruimtes. Om bomen optimaal te doen groeien te midden van een verharde stad worden boomgroeisystemen ontwikkeld die ervoor zorgen dat wortels voldoende lucht en water kunnen krijgen. De ruimte hiervoor leent zich tevens tot tijdelijke bufffering van hemelwater. Relatief kleine ingrepen kunnen ervoor zorgen dat de boomgroeisystemen ook op het vlak van waterhuishouding een grote impact kunnen hebben.

6.1.3.3 ONTHARDING ALS STRUCTUREREND ELEMENT

De technieken om groen in de stedelijke ruimte alle kansen te geven staan niet stil. Groene goten,

Visie 22

6.1.3.4 PARKEN EN PLEINEN ALS NOODSYSTEMEN

Het afgebakende gebied bevat heel wat pleinen en parken. Sommige daarvan zullen een permanente waterfunctie krijgen door bijvoorbeeld een wadi te herbergen. We streven ernaar dat in uitzonderlijke gevallen deze ruimtes de eerste zijn om te overstromen zodat er bijkomende buffering ontstaat. Dit mechanisme treedt in werking bij hoge retourperiodes (+10 jaar).

PRIVAAT

Bouwvergunningen (renovatie/nieuwbouw) blijven in deze zone de gewone GSV regels volgen. Op lange termijn zorgt dit ervoor dat de druk op publieke voorzieningen daalt.

Er wordt bij grote nieuwbouwprojecten altijd nagegaan of het project mits kleine aanpassingen ook de totale bufferbalans voor de omgeving kan verbeteren.

6.2 S

PECIALE SITUATIES

BEPERKTE AFKOPPELBAARHEID VAN DAKEN

In deze situatie moet enkel het straatoppervlak en een beperkt aantal daken aangesloten worden. In dergelijke gevallen is een volwaardig afvoersysteem een dure optie voor de beperkte aangesloten oppervlakte. In dergelijke situaties geven we de voorkeur aan afvoer naar een naburige straat via het oppervlak (goten of wegdek) of een geleiding langs het oppervlak. Zo wordt interferentie met

nutsvoorzieningen zoveel mogelijk vermeden en is de kost per aangesloten m² toch te verantwoorden, we denken aan extra brede goten, groene goten, caniveau’s,….

EVENEMENTENZONE

Voor dergelijke zones dient een gevoeligheidsanalyse gemaakt te worden. Sommige vervuiling zoals vet of olie is bij matige debieten op te vangen. Andere vervuiling kan soms reden zijn om minstens tijdelijk een aansluiting op het gemengde systeem mogelijk te maken.