• No results found

VIII Het bezoek aan de giraffe

In document Constant van Wessem, De vuistslag · dbnl (pagina 105-112)

Het was Jacques zelf niet heelemaal duidelijk wat hem eigenlijk er toe dreef op die late namiddag nog te doen wat hij sinds lang zich voorgenomen had te doen: de nieuwe giraffe te gaan zien, die in de dierentuin was gekomen.

Maar hij ging.

Zijn zwak voor giraffen was overigens verklaarbaar, die stamde uit zijn kindertijd. Het wonderlijke gevlekte gevaarte op stelten met zijn meterlange hals en zijn glijbaantjesrug herinnerde hij zich nog als het pronkstuk uit zijn kleine

dierenverzameling, in speelgoedhokken met tralies ondergebracht, de menagerie, een geschenk van zijn grootmoeder.

De wolf en de leeuw zaten in lage donkere hokken, geheimzinnig verborgen achter hun tralies, maar de giraffe, van klein formaat overigens - een jong beest, zei zijn grootmoeder - stak met zijn onnoozele lengte ver boven het hok uit, waarin hij naast de wolf en de leeuw was geplaatst wegens gebrek aan ruimte.

- Ik moet een gulden entree betalen, maar dat is de aardigheid wel waard.

De giraffe stond buiten in zijn hok, hij was geweldig hoog en lang en Jacques had zich nimmer gerealiseerd hoe hoog en lang een giraffe eigenlijk wel was. Hij stond er te dicht op, hij zag alleen de witte pooten en de knobbeljicht-knieën en hij zag ook, dat de hoef aan de linkerpoot vergroeid was en dat het beest scheef op die hoef steunde. Als het zich verplaatste sleepte het met de zieke hoef, die vreemd bengelde aan de dunne poot als een te zwaar gewicht.

Toen het beest zich weer naar

hem toekeerde begon Jacques langzaam tegen hem op te kijken zooals men tegen een hooge paal opkijkt, verbaasd over het eindelooze van de lengte, en boven aan de lange hals zag hij de onbeweeglijke kleine kop met de driekante smalle snuit. De kaken maalden onverstoorbaar horizontaal over elkaar, het leek iets op het pruimen van oude mannetjes die ook zoo met hun kaken maalden en toch niets in hun mond hadden. Waar kijkt hij naar, zoo hoog boven alles uit? Het is eigenlijk komisch, dacht Jacques, te bedenken, dat het beest feitelijk in zijn eigen uitkijktoren staat als hij de wereld wil verkennen. Ik zou willen zien wat hij zag; maar er is natuurlijk niets te zien en het beest staat daar enkel voor zijn eigen decorum, zooals wij allemaal doen als we niet willen bekennen, dat wij volmaakte nullen blijken op deze wereld...

‘Jij slungel van een giraffe’, vroeg Jacques, tegen hem lachend met een bête lach van glanzende tanden,

‘heb jij wel eens een oplawaai gehad van een andere giraffe en het probleem gekend van die te moeten teruggeven?’

Het dier bleef onverstoorbaar boven hem uitkijken.

‘Juist,’ hoonde Jacques. ‘Men moet het niet willen zien. Stel je er boven. Mijn vraag is ook stom, jouw idiotisme is beter. Maar ik heb ook niet zoo'n lange nek meegekregen om over alles heen te kijken zooals jij. Jij bent groot en ik ben klein. Mij zie je niet, maar ik zie jou wel. Dat is een verschil van verhouding. Jij bent groot als mijn probleem en ik ben klein als Jacques. Toch moet ik leeren ook jou niet te zien. Maar hoe doet men dat?’

Jacques vond de giraffe opeens een leerrijk beest. De lust tot het maken van vergelijkingen kwam in hem op en hij ging op een bank tegenover het giraffenhok zitten en er op letten hoe andere menschen zich tegenover ‘hun probleem’ zouden gedragen. Er

kwamen nu een heer en een dame voor het hok staan.

De heer naderde bijziende, zette een lorgnet op om de giraffe te zien, draaide vervolgens het beest de rug toe en vergenoegd om zich heen kijkend constateerde hij:

‘De tuin is heel aardig aangelegd, vindt je niet?’

Hij trok de dame mee, die een eind achterover helde in haar poging de giraffe heelemaal te zien.

Toen kwam er een klein meisje aan de hand van een kindermeid. Het kind zag de giraffe niet, maar een wit steentje op het pad erlangs en dat raapte het op, roepend: ‘Kijk eens, juf, wat een leuk rond steentje!’

Natuurlijk, dacht Jacques, nog altijd op zijn bank zittend, men kan de giraffe ook heelemaal niet zien. Misschien is dat wel zoo goed. Waarom zou men eigenlijk over de giraffe prakkizeeren wanneer het zoo gemakkelijk is hem niet te zien, maar eerder een steentje, dat op onze weg ligt en dat we kunnen oprapen?

Toen had Jacques genoeg van de philosophie, hij stond op en besloot de proef te nemen en heen te gaan zonder nogmaals naar de giraffe te kijken.

Maar het is zoo gemakkelijk niet een giraffe niet te zien wanneer men hem eenmaal gezien heeft, dat lukt alleen maar een kind en hoewel Jacques vastberaden voortliep zonder op te kijken zag hij toch heel duidelijk de giraffe voor zich zonder hem te zien.

Waaruit Jacques alweer afleidde, dat hoewel een heeleboel menschen voorwendden iets niet te zien, dat zij gezien hadden, zij achter in hun hersenen een vakje moesten hebben, waarin het geziene toch opgeborgen bleef om er op de meest ongewenschte oogenblikken, als de duivel uit het doosje, met hatelijke hoera-armpjes uit te voorschijn te springen.

Met welke moedelooze ervaring, die Jacques sarcastisch: zijn les van de giraffe noemde, hij afscheid nam van het beest, dat hem ongewild

aanleiding was geweest om zijn eigen geval met Leopoldine als

noodlottig-onveranderbaar in te zien en dat het verlangen in hem deed opkomen liever een schoone herinnering ongeschonden te bewaren door een vlucht voor de mistroostige werkelijkheid.

In document Constant van Wessem, De vuistslag · dbnl (pagina 105-112)