• No results found

VERZOENING EN VREDE MET GOD

In document DE GEZONDE GELOVIGE (pagina 119-122)

TWEEDE HOOFDDEEL

2. VERZOENING EN VREDE MET GOD

Dit is de tweede weldaad, die in orde op onze rechtvaardigmaking volgt, alhoewel ze soms in een ruimen zin genomen wordt voor het ganse werk van rechtvaardigmaking, Maar in een enge betekenis genomen, volgt zij daarop. Gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben wij vrede met God, dat is, niet alleen vrede van God in ons geweten, maar vrede met God in onze verzoening met Hem en zijn genegenheid tot ons. Gerechtvaardigd zijnde, zullen wij behouden worden van de toorn, dat is, niet alleen van de uitwendige vruchten van toorn, maar van die toorn waaruit deze voortkomen. Christus is eerst Koning van de gerechtigheid en dan Koning des vredes, Hebr. 7:2. Want is de zonde niet de oorzaak van Gods toorn? Moet de zonde dan niet eerst weggenomen worden in onze rechtvaardigmaking, eer Gods gramschap verzacht kan worden in onze verzoening? Alzo, dat zoals in onze rechtvaardigmaking, de Heere ons rechtvaardig rekent, Hij ons in de verzoening als zijn vrienden schat, Hij zelf met ons bevredigd zijnde. Gewis, onze verdienende verzoening is door Christus' dood evenals eens konings zoon, de gunst van zijn vader verwerft voor een kwaaddoener, die nog in zijn oude boeien ligt en het niet weet. Dit gaat vóór onze rechtvaardigmaking, Rom. 5:8. Maar dadelijke en krachtdadige verzoening, waardoor wij tot de genieting en bezitting hiervan komen, is ná onze rechtvaardigmaking, Rom.

3:24, 25. Christus is een Verzoening door het geloof en hier bekomt de kwaaddoener tijding van gunst, als hij die wil aannemen, Ef. 2:15 , 17. Hiervan spreek ik nu.

God en de mens waren eens vrienden, maar door de zonde is een grote kloof gemaakt.

De Heere, het ongelijk alleen dragende, is rechtvaardig in toorn ontstoken, Jesaja 65:2, 3. De mens die alleen het kwaad doet, gaat echter in zijn vijandschap voort en wil niet gesmeekt zijn om Zijn gunst aan te nemen, veelminder om van zijn misdaad berouw te hebben Jer. 8: 4-8. De Heere Jezus heelt derhalve deze breuk door tussen beide partijen Middelaar te zijn. Hij neemt het geschil op en verzoent eerst God met de mens en de mens met God, in Zichzelf, in de verlossing en daarna verzoent Hij God en de mens, door Zichzelf, in, of onmiddellijk ná onze rechtvaardigmaking.

Deze verzoening bestaat voornamelijk in twee dingen.

(1) In onzen vrede met God, waardoor de Heere alle daden van vijandschap tegen ons aflegt, Rom. 5:1.

(2) In liefde en gunst van God; ik bedoel hier niet de liefde van Gods welbehagen, want die is in de verkiezing, maar Zijn liefde van lust en vermaak. Want voordat wij gerechtvaardigd zijn, gedraagt de Heere zich tegen ons, die Hem zeer walgelijk zijn, als een vijand en vreemdeling. Maar dan begint Hij ons lief te hebben, Joh. 4:10, 14; Kol 1:21, 22. Een hovenier mag voornemen, een haagappelstruik in een appelboom te veranderen; maar zijn voornemen verandert de natuur daarvan niet, tenzij hij dadelijk daarin geënt wordt. Zó zijn wij van nature kinderen des toorns, Ef. 2:3. Het voornemen van God de Vader, of Zijn liefde van welbehagen maakt ons, geen kinderen van de liefde en zonen des vredes, voordat de Heere ons dadelijk er toe roept en ons in Christus inent. Dan worden wij, zoals Christus het vermaak van God is, in Hem bemind met dezelfde liefde van vermaak, Jesaja 4:2, 3.

Vrede met God en liefde Gods, zijn onderscheiden trappen van onze verzoening. Een vorst kan stil wezen, of ophouden tegen zijn oproerige onderdanen te oorlogen, dat zij toch niet voor hem mogen komen, om als gunstelingen ontvangen te worden. Maar de

Heere doet het beide in onze verzoening met Hem, daar wij vijanden, vreemden, rebellen en doemwaardigen zijn.

Denk toch welk een gezegende staat het is, in vrede met God te zijn! Het was een eernaam, die de Heere aan Abraham gaf, dat hij een vriend Gods was, Jesaja 41:8. Ik ben niet bij machte om uit te drukken, welk een voorrecht dit is, het kan ook beter gevoeld dan gezegd worden. Zoals Mozes zeide, Psalm 90:11: Wie kent de sterkte Uws toorns? Zo mag ik zeggen: wie kent de grootheid van deze gunst en liefde?

1. Dat God, nadat Hij op u vergramd was, met u bevredigd is geworden, dit is uitnemend heerlijk, Jesaja 12:1, 2. Al heeft de mens zó gezondigd, … wat is hij, dat de Heere op hem neerziet en hem bezoeken zou? Maar niet alleen slaat Hij Zijn oog op u, maar Hij bemint u, nadat u Hem door uw zonden getergd hebt en na zo'n toorn, die er duizenden verslonden heeft en brandt tot in het onderste van de hel, waaronder zij nu en eeuwig liggen zullen. O, zalig zijn ze die deze gunst vinden!

2. Dat God zó geheel en volkomen met u wilde verzoenen, dat er geen toorn voor u zou overblijven, … dat is groot! De Heere doet aan Zijn verdrukte kerk, Jesaja 27:1, 2, 3, zeer zoete beloften. Maar zij zouden gezegd hebben, dat zij Zijn haat gevoelden. U vat het verkeerd, zegt de Heere, grimmigheid is bij Mij niet, vers 4, tegen distelen en doornen en hardnekkige zondaren, die Mij door hun onboetvaardigheid in het hart snijden en prikkelen, laat ik Mijn grimmigheid uit, maar niet tegen u. Buiten Christus is God een verterend vuur, maar in Christus is Hij niet anders dan liefde, 1 Joh. 3:1, 2. En hoewel Hij soms de roede, de bestraffing en kastijding van een Vader gebruikt en hoewel Hij voor een tijd Zijn aangezicht verbergt, uw gebeden verstoot, de beloften uitstelt te vervullen, enz. dit alles toch is uit liefde tot u en u zult het zelf zien en gevoelen in uw laatste einde, Hebr. 12:8, 9. Nooit beminde David Jonathan zó, wiens liefde zó voortreffelijk was, als de Heere u met geheel Zijn hart bemint, nu u in Christus bent door het geloof.

3. Dat de Heere voor eeuwig met u bevredigd is en u nooit om enige zonden of ellenden, waarin u mocht vallen, weer zal verstoten, dat is wonderlijk! De mensen onttrekken hun liefde aan degenen, die ze misbruiken; of indien hun vrienden in tegenspoed zijn, zeggen zij hen vaarwel, maar des Heeren liefde en genegenheid is eeuwigdurend, Jesaja 54:8, 10. Bergen mogen wijken en heuvelen mogen wankelen, maar des Heeren goedertierenheid zal, noch kan, niet wankelen. Hij heeft Zijn aangezicht maar voor een klein ogenblik verborgen, toen u leefde in uw zonden en ongeloof. Maar nu wil Hij u met eeuwige barmhartigheid omhelzen;

wat meer is, de overvloed van uw zonden is nu de oorzaak van de overvloed Zijner genade, Rom. 5:20. Die eigen gebreken en ellenden zijn de rechte oorzaken van het gerommel Zijner ingewanden, Hebr. 4:15, 16. O, welk een voorrecht is dit!

Toonde de Heere wel ooit genade aan de engelen die gezondigd hebben? Wierp één zonde hen niet gans uit Zijn gunst? O, oneindige genade! Dat zoveel duizenden zonden dagelijks tegen deze liefde en vriendelijkheid uit uw hart uitbrekende, ja, tegen de grootste en dierbaarste liefde Gods bedreven, zijn hevigst mishagen niet tegen u ontsteken! De Heere heeft Zijn ganse toorn tegen u en uw zonden, op Zijn Eigen Zoon uitgestort. Nu kan Hij ze niet uitstorten over u, ja al wilde Hij, Hij heeft niet één druppel behouden, om ze over u uit te gieten om één enige zonde.

4. Dat de Heere Zich aldus verzoent met vijanden. Iemand mag zich licht verzoenen met een die hem beledigd heeft, maar met een vijand die naar zijn leven staat,

zoals u met iedere zonde doet, zich zó te verzoenen, dit is wonderlijk; en zó staat toch hier de zaak, Rom. 5:7 , 8.

5. Dat de Heere Zich verzoent met vijanden door zo'n wonderlijke weg, als het bloed van Jezus Christus is, Rom. 5:7, 8. Dit is zo'n liefde, waarvan men denken mag, dat de oneindige wijsheid geen groter kon bedacht hebben! Hierdoor prijst Hij Zijn liefde aan en verheft deze, vers 9. Hetwelk, - hoewel het nu in onze dagen voor iets ouds en gewoons gehouden wordt, - toch genoegzaam is, om het hart te breken van verbaasdheid en bewondering! Namelijk te denken, dat de beledigde Partij, die derhalve geen reden had om met ons weer vrede te zoeken, zo'n weg van vrede uitvinden zou als deze is. Wee, de wereld die deze vrede verstoot!

6. Dus verzoend zijnde, mag u te allen tijde met vrijmoedigheid voor God komen en eisen wat u wilt. Het zou mij verwonderen, wat Hij u zou kunnen weigeren, indien Hij u liefheeft, Rom. 5:2; temeer, nu ook alle schepselen vrede met u hebben, Joh.

5:23. Wanneer de veldoverste vrede met u gemaakt heeft, mogen geen van zijn soldaten u kwaad doen. Ja al uw vijanden zullen u goed moeten doen. O dood, waar is uw prikkel?

Ik heb mij dikwijls verwonderd, waarom wij, indien Christus alle onze ellenden gedragen en de dood voor ons geleden heeft, nog ellenden moeten gevoelen en de dood smaken? En ik heb nooit mijn eigen hart met een beter antwoord kunnen voldoen, dan hiermee, dat indien de Heere onze ellenden geheel wegnam, zij ons dan wel geen schade zouden doen, maar ook zouden zij ons geen goed doen; want hoe zouden ze kunnen, als ze er in het geheel niet waren? Nu, de Heere Jezus heeft zo'n vrede voor ons te weeg gebracht, dat onze vijanden niet alleen ons niet kunnen schaden, maar zij zullen zich daarnaar schikkende, ons goed moeten doen. Al uw noden zullen u maar meer doen bidden; al uw droefenis u meer verootmoedigen; al uw afmakingen zullen u in de genade meer oefenen; al uw geestelijke verlatingen zullen u temeer naar de hemel doen verlangen, om met Christus te wezen. Het is nu uw deel, niet alleen te Paulus, Apollos en de wereld te bezitten, maar de dood zelfs, om u goed te doen, 1 Kor. 3:22. O Heere, welk een gezegende staat is dit!

En toch, hoewel er duizenden van horen spreken, die onder het Evangelie des vredes leven, de mensen geven op zó grote zaligheid geen acht. Zij kunnen hun geweten prangen in een rusteloze eergierigheid naar de gunst van de mensen en in het zoeken van wereldse vrede; maar tot heden toe, ofschoon zij geboren vijanden Gods zijn, hebben zij niet één dag en wellicht niet één uur doorgebracht met de Heere achterna te schreeuwen, om Zijn gunst te erlangen. Ook zijn zij er niet over bekommerd geweest, tenware op zekere voorwaarde, om met God verzoend te wezen en nog in hun zonden gerust te blijven en tegen God krijg te voeren.

Hierom is het, dat de Heere binnenkort de vrede van de ganse aarde zal wegnemen en de wereld plagen met oorlog en bloedstorting, zoals er staat, Zach. 11:6. Ik zal de mensen overleveren, elkeen in de hand zijns naasten en in de hand zijns konings en zij zullen dit land te morzel slaan. Immers kon en behoorde u, voor dit verstoten van de vrede en de verzoening met God, het Evangelie des vredes aangenomen hebben.

In document DE GEZONDE GELOVIGE (pagina 119-122)