• No results found

Visuele impressies van de materiële cultuur uit West- en Oost-Equatoriaal Afrika

De westerse aandacht voor Afrikaanse West-Centrale inheemse voorwerpen, en vooral voor de cultusbeelden, vertoont over de hier behandelde periode tussen 1856 en 1880 een sterk stijgende, maar wat schoksgewijs verlopende lijn. Nadat in de jaren twintig (Tuckey), dertig (Bowdich) en vooral veertig (Tardieu en Hoefer in L’Univers…) al het een en ander was bericht over gebruiksvoorwerpen en fetishes wijdde Wilson in 1856 beduidend meer aandacht aan deze voorwerpen, maar hij beperkte zich daarbij tot woorden. Afbeeldingen van voorwerpen waarvan inheemse volken in andere Afrikaanse regionen gebruik maakten, geven de sinds eind achttiende eeuw groeiende interesse aan voor de materiële cultuur (voor Zuid-Afrika: Sparrman, Lichtenstein, Moffat en Cazalis). Zodra verslagen verschijnen van de ontdekkingsreizen in het West-Centrale deel van Afrika worden ook hierin dit soort illustraties opgenomen. Nadat zijn reisgenoot Galton hem met twee kleine afbeeldingen van West-Centrale voorwerpen in Travels in South Africa in 1851 was voorgegaan, besteedde Andersson in zijn Lake Ngami uit 1857 aandacht aan dergelijke voorwerpen, waarvan er beduidend meer werden getoond dan voorheen. Het gaat daarbij echter om huisraad en wapens. Cultussculptuur komt bij Andersson in de tekst nog niet voor, evenmin als in de afbeeldingen.

De literatuur over de ontdekkingen van het West-Centrale deel van Afrika werd vanaf 1857 verlucht met een groeiend aantal illustraties. Behalve voor wilde dieren en de geografie, met gezichten op het landschap en een blik in de jungle, werd in minder dan twintig jaar tijd ook veel paginaruimte vrijgemaakt voor afbeeldingen van gebruiksvoorwerpen. Na Andersson’s geïllustreerde publicatie worden in Magyar’s Reisen uit 1859 de schetsen die deze samen met zijn tekst vanuit Angola verzond naar Hunfalvy, zijn contactpersoon bij de Academie van Wetenschappen in Budapest, uitgewerkt tot fraaie litho’s. We kunnen inheemse kleding zien en gebruiksvoorwerpen als jachtgerei en een muziekinstrument, maar van de cultusbeelden waar hij het in de tekst uitgebreid over heeft, wordt niets getoond.164

164 In de verschillende publicaties zijn overigens grote verschillen aan te wijzen in kwaliteit. De eerste en enige druk van Magyar’s Reisen bevat gedetailleerde litho’s. De eerste drukken van Lake Ngami en Missionary Travels hebben nog ingekleurde litho’s. De afbeeldingen in de drukken erna zijn van

Eindelijk verschijnen in Du Chaillu’s Explorations and Adventures in Equatorial Africa in 1861 de eerste afbeeldingen van een Westequatoriaal cultusbeeld: twee mbuiti of mbouiti. Eén cultusbeeld valt door zijn langgerektheid en merkwaardige details in het bijzonder op (zie afbeelding 6). Het bezit duidelijk antropomorfe eigenschappen (romp, hoofd en onderlijf), maar lijkt te zijn geassembleerd uit allerlei materialen. De buisvormige uitsteekseltjes uit de borst zouden de geweren kunnen zijn zoals die door een nkisi nduda worden meegetorst om in het nachtelijke donker vijandige elementen mee te kunnen bestoken.165 De romp bezit geen armen en op het hoofd lijkt boven het ronde gezicht met de zware wenkbrauwen een soort tropenhelm te prijken. De andere mbuiti was bestemd als huisfetisj en stelt een strijdlustig figuurtje voor met wijd uiteenstaande benen. In hetzelfde jaar verschijnt Wanderings in West-Africa van Richard Burton. Kennelijk hechtte deze er belang aan om een afbeelding te laten opnemen van een Ju-Ju-house, een locatie waarin ook cultusbeelden een bepalende rol speelden. Naar een schets die hij ter plekke maakte werd dit huis paginagroot uitgewerkt. Na Read’s Savage Africa uit 1863, waarin alleen enkele afbeeldingen van voorwerpen voor de jacht en het huishouden zijn opgenomen, trad in de reisliteratuur over het West-Centrale gebied vervolgens een stilte in die tien jaar zou duren. Du Chaillu borduurde in zijn Journey into Ashangoland uit 1867 voort op een tweede reis die hij in Gabon in 1864 en 1865 maakte en waarin de ontmoetingen met gorilla’s weer de boventoon voeren. Met zijn avonturen met die dieren en met pygmeeën had hij tientallen jaren lang succes als schrijver. Hij bracht Afrika dichterbij, vooral door zijn jeugdboeken. In zijn publicatie uit 1867 wordt slechts één enkele bwiti afgebeeld. Voorlopig werd tot begin jaren zeventig over dit gebied van Afrika geen nieuw reisverslag uitgebracht. Waarmee niet gezegd is dat de belangstelling voor de Afrikaanse materiële cultuur wegkwijnde. Het toneel van de Afrikaanse reizen was in de tussentijd van West-Afrika naar het oostelijke deel van Centraal-West-Afrika verschoven waar men de bronnen van de Nijl wilde vinden. Toen Burton zijn Wanderings in 1861 publiceerde, was hij om die reden al in het oosten geweest. Hij bracht in 1860 zijn Lake Regions of Central Africa, a Picture of Exploration uit. Het toneel van Oost-Afrika dat hij en Speke,

een povere, schetsmatige kwaliteit. Vooral wanneer van een bepaald werk meerdere drukken werden uitgegeven, en ook verschillende uitgevers rechten kregen om afbeeldingen te hergebruiken - zoals in Livingstone’s dat na de prachtig verzorgde eerste editie in 1857 per jaar ongeveer een herdruk beleefde - worden de afbeeldingen op het laatst grof uitgevoerde herhalingen.

165 De minkisi worden in vier hoofdtypen onderverdeeld: die met een helende of genezende functie (een Nkisi na Moganga), de ziekten veroorzakende (Nkisi Mpezo), de tegen kwade krachten beschermende (Nkisi Mbula) en de op verdachten, heksen en misdadigers jagende (Nkisi Nkonde), die vaak spijkers en andere metalen voorwerpen ingeslagen kregen. De Nkisi Nduda behoort tot de beschermende soort.

Baker en enkele anderen166 al rond 1860 voor zich opeisen zou ruim vijftien jaar de reisliteratuur domineren.

Afbeeldingen als inspiratie voor verzamelen

Vooral de afbeeldingen in deze reisverslagen moeten voor de volkenkundige musea de allereerste bron van kennis over dit deel van Afrika gevormd hebben. Wanneer musea van zins waren om een aantal voorwerpen of misschien een hele verzameling aan de collectie toe te voegen, dan leverden die illustraties van inheemse voorwerpen documentatiemateriaal op dat zowel musea als verzamelaars kon helpen om objecten te herkennen en gebruik en functie te definiëren. De illustraties, maar ook de beschrijvingen van inheemse objecten moeten als een enorme appetizer hebben gewerkt op de toen net opgerichte etnografische musea, omdat ‘Afrika’ nog niet of nauwelijks in de collecties vertegenwoordigd was.

Bij het lezerspubliek van de literatuur over de ontdekkingsreizen in dit deel van Afrika, zullen ook deskundigen hebben behoord die in dienst van deze musea waren. Vooral de publicaties waarin rond 1860 meer en meer afbeeldingen van wapens, huisraad en de eerste cultusbeelden verschenen, zullen de museale interesse hebben opgewekt. Het was met die afbeeldingen in de hand ook makkelijker om aan agenten van de Afrikaansche Handelsvereeniging te vragen voorwerpen te verzamelen.

Afbeeldingen in boeken maakten hen wegwijs in wat er daar aan de kust aan inheemse voorwerpen voorhanden was.

Blijft het verband tussen de geïllustreerde publicaties en acquisities uit die tijd niet meer dan een vermoeden zonder concrete aanwijzingen? De vraag of de Nederlandse volkenkundige musea duidelijke belangstelling koesterden voor deze publicaties om er bij het verzamelen echt gebruik van te maken is tot op zekere hoogte goed te beantwoorden. We beschikken over de gegevens van historische bibliotheekbestanden. Titels uit de bovenbeschreven reisliteratuur blijken in de jaren zeventig en tachtig niet alleen aanwezig te zijn geweest in de bibliotheken van de Nederlandse etnografische

166 Engeland was nummer één in de internationale exploratie van Afrika. In de loop van de jaren zestig kregen vooral publicaties over de reizen in Oost-Afrika internationale aandacht De expedities van Burton en Speke e.a., in opdracht van de Royal Geographic Society en medegesponsored door anderen, vroegen veel extra geld en kregen dus ook grote aandacht. Daarna kwam Livingstone, steeds verzekerd van internationale belangstelling, die in de jaren zestig zoekende was naar de loop van de Zambesi. Zie verder: Samuel White Baker, Albert N’yanza, Great Basin of the Nile and Explorations of the Nile Sources, MacMillan and Co, London 1866, Petherick Mr. and Mrs. [John], Travels in Central Africa, and Explorations of the Western Nile Tributaries, London, 1869 (2 vols.).

musea, maar ook in die van de universiteiten van Leiden en Amsterdam en de Koninklijke Bibliotheek. Maar is dát gegeven voldoende om het bewijs te leveren dat die literatuur door de verantwoordelijke verzamelaars ook gelezen is en dat zij daardoor op het spoor zijn gezet van het aanleggen van West-Centrale verzamelingen? Uit dit hoofdstuk zal blijken dat de staf van het etnografische museum in Leiden zich via de literatuur in de eigen bibliotheek en vooral in die van de Leidse universiteit op de hoogte stelde van essentiële informatie ten behoeve van de eigen collectie. Zoals we hieronder kunnen zien waren, anders dan elders, in de bibliotheek van de universiteit van Leiden bijna alle belangrijke titels aanwezig.

De Koninklijke Bibliotheek leende vanaf eind jaren zeventig op verzoek vele titels aan het museum in Leiden uit.167 Wat betreft de museumbibliotheek van het Rijks Ethnographisch Museum is het historische bestand niet lastig te traceren. Het overzicht dat in 1909 werd gepubliceerd biedt voldoende gegevens.168 Ook de Universiteitsbibliotheek van Leiden leende, zo blijkt uit correspondentie in het museumarchief, al vanaf rond 1880 regelmatig uit aan het Rijks Ethnographisch Museum. Lastiger ligt de connectie tussen andere museumbibliotheken waarvan de museumstaf wellicht gebruik kan hebben gemaakt, bijvoorbeeld in het geval van het REM van titels uit het nabijgelegen Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie, dat destijds de tweede titel van Du Chaillu uit 1867 in bezit had, of die van het Koninklijk Instituut voor Land-, Taal en Volkenkunde dat destijds in Delft gevestigd was en ook over een paar exemplaren uit die literatuur beschikte.

Ook het Genootschap Natura Artis Magistra in Amsterdam beschikte over een zeer uitgebreide boekerij waarin behalve standaardwerken ten behoeve van disciplines als zoölogie en entomologie ook voorzien was in historische en meer recente literatuur over verre volkeren en ontdekkingsreizen. Ook enkele van de eerder genoemde

klassieken over de ontdekking van West-Afrika komen erin voor. De directeur, bibliothecaris of conservator van het Ethnographisch Museum van het Genootschap

167 Een opgave van de door het REM geleende titels is niet gevonden. Alleen wanneer de uitleentermijn verstreken was en de KB om teruggave verzocht van geleende boeken werden titels opgegeven. Dat gebeurde zo nu en dan zoals blijkt uit briefjes in het ‘Register van Brieven Memoriën enz. ontvangen en geschreven ten behoeve der Directie en Administratie van het Rijks Ethnographisch Museum’. Daarin wordt geen titel uit de Afrika-reisliteratuur door de KB teruggevraagd, wel één die handelt over de Oceanische (25 maart 1881). Directeur Serrurier had voor zijn vezoek om uitleen een contactpersoon bij de UB Leiden [dr. W.N. du Rieu (de Riek?)].

168 In het voorwoord wordt gezegd dat na 1896, toen Serrurier als directeur vertrok, alleen het deel van de bibliotheek werd aangevuld dat niet op Afrika betrekking had. Verder werd geen (algemeen) ethnologische literatuur meer aangekocht. De in de volgende hoofdstukken te behandelen literatuur waarvan de titels in de catalogus zijn aangetroffen moet dus voor het grootste deel al in de jaren tachtig in het REM aanwezig zijn geweest (Schmeltz, 1909: Voorwoord).

Natura Artis Magistra moet dus op de hoogte zijn geweest van wat er over West-Centraal-Afrika geschreven werd.

Hoe de bibliotheek van het Koloniaal Museum te Haarlem was samengesteld is niet meer te achterhalen. Ze zou met de collecties die in 1913 werden opgeslagen uiteindelijk in het Koninklijk Koloniaal Instituut kunnen zijn terechtgekomen.

In het bijeenbrengen van de verzamelingen kunnen personen worden aangewezen die voor een groot deel verantwoordelijk waren voor de aanwinsten. Hieronder zullen ze aan de orde komen: stafpersoneel als directeuren en conservatoren waarvan aangenomen mag worden dat ze, net als het gewone lezerspubliek, deze reisliteratuur ook voor zich persoonlijk aanschaften om thuis te lezen. Uit uitlatingen van

externe deskundigen die hieronder ook behandeld worden kunnen we opmaken dat ‘Monteiro’ en ook ‘Stanley’ als documentatiebron voor volkenkundige beschrijvingen werden gebruikt.

B iblioth eken en titels u it de reisliteratu u r betreffen de