daar horen huilen. Zij wist nog goed, hoe haar zusje en zij - ze waren toen acht en
negen jaar geweest - 's nachts telkens haar moeder en tante Olga waren komen smeken
om die Annie, die altijd een vrolijk, aardig meisje was geweest, binnen te laten. Toen
haar moeder en tante voet bij stuk hielden, waren ze bij elkaar in bed gekropen. Met
den deken over hun hoofden om het gejammer niet te horen, hadden ze liggen
fluisteren om te bedenken, wat voor ergs Annie toch wel gedaan mocht hebben. Ze
konden niets anders verzinnen dan diefstal en ze waren midden in den nacht opgestaan
om hun eigen bezittingen te controleren, een kettinkje met een medaillon met het
portret van hun vader, een armbandje, maar middenin was dit onderzoek gestaakt
omdat ze beiden zeker wisten, dat dit de reden niet geweest kon zijn. Vooral omdat
haar verbeelding haar opeens een misdaad voorgetoverd had, die zulk een erge straf
rechtvaardigde. Annie had op het portret van Vadertje in den salon gespuugd, vast,
dit moest het zijn, want vroeger al eens had zij sacrilège gepleegd. In de keuken
hielpen de zusjes erwten doppen voor den inmaak, toen Mia vroeg, welke mannen
Annie wel mooi vond. Fia antwoordde in haar plaats: ‘Vadertje was mooi’. Waarop
het dienstmeisje het had uitgeproest: ‘Mooi? O jakkes nee, het was vast een klein
menneke, ik houd meer van forse mannen.’
Vooral Fia was verontwaardigd geweest. De afstand tussen Vadertje in den salon
spottend ‘menneke’ te noemen en op het portret spugen was niet zo groot en voor
dit vergrijp was een verschrikkelijke straf op zijn plaats. Nadat zij dit hadden
uitgemaakt, waren ze getroost ingeslapen, Mia met haar neus tegen den rug van Fia
aan. Maar nu Mia aan deze zonderlinge geschiedenis terugdacht, begreep ze wat de
werkelijke zonde van Annie was geweest. In dezen trant doordenkend, was dus haar
plaats voortaan 's nachts in den badstoel. ‘Denk maar niet dat ik zoals Annie ga zitten
jammeren. Ik zou... ik zou...’ Maar ze wist niet, wat ze zou. Schelden? Met stenen
de ruiten ingooien? De tantes beledigen, vernederen? ‘Dus jij bent verstokt, een
verstokte zondares’, antwoordde in haar verbeelding tante Rinia. ‘Schaam jij je
niet,ken je geen schaamte?’ ‘Nee’, antwoordde ze, in haar gevoel schreeuwend luid,
met een blik van verstandhouding naar een medestandster, een innige vriendin, een
intieme aanwezigheid, die ze zich niet voor kon stellen, maar die misschien een
moederlijk ingesteld ‘ik’ was. ‘Wat verbeeldt ze zich wel, wat verbeeldt dat malle
mens met dat rare bandje in het haar en die viool zich wel!’ Ze stak de tong tegen
tante Rinia uit. Toen was het haar weer alsof die moederlijke aanwezigheid zich over
haar heen boog en haar over haar rug begon te strelen en haar tegen zich aan drukte.
Na een poos vroeg ze: ‘Weet je nog precies, wat er gebeurd is dien ochtend in de
duinen? Kom dicht tegen me aan, durf je nu zacht, lief,
zoet te zakken diep, dieper, tot de diepste intimiteit met Johan en zeg me, met je
mond vlak bij mijn oor, wat er in die gonzende verrukking is voorgevallen. Zeg,
schaam je je nu, schaam je niet om mij te zeggen, dat je je schaamt’. En zij, Mia,
knikte ernstig met het hoofd en zei tegen de luisterende, moederlijke aanwezigheid:
‘Ja, ja vreselijk schaam ik me, zodat ik het niet meer van mezelf begrijpen kan’. En
na een pauze van star kijken naar het verleden: ‘Maar hier heeft niemand iets mee
te maken. Alles was anders, het leven was die momenten het gewone leven niet en
als het leven wéér anders zou worden, dan zou het me weer niet kunnen schelen of
ik me schaamde. Maar die stomme idiote tantes, die begrijpen dat immers niet en
die hebben er niets, niets, niets mee te maken, die hebben hun mond te houden.
Niemand heeft er mee te maken. Hoe durft dokter Blonk zich met deze zaak
bemoeien?’ Nu schrok ze in haar voelend denken terug. De dokter had den naam
van Johan willen weten, de dokter had gewild, dat ze Johan erin haalde, hij had
gewild, dat ze... trouwde met Johan. Mia stond op en ging nu languit voorover boven
op haar bed liggen met haar gezicht in haar gevouwen arm. De warme, gevoelige
stilte van het koesterend gesprek hield aan, zodat ze zich weer de innigheid van zijn
omarming kon herinneren. Voor het eerst werd zij zich verlangen bewust naar zijn
liefkozing. ‘Johan, Johan’, huilde ze nu zachtjes, ‘waarom ben je weg, waarom besta
je niet meer? Ik ben er toch, Mia! Waarom blijft niet, wat geweest is, dat is toch het
enige wat gelukkig maakt, alleen zoals toen, kan ik gelukkig zijn, ik verlang er zo
In document
Jeanne van Schaik-Willing, Witte veren · dbnl
(pagina 99-102)