• No results found

N: het aantal edelherten in de Havikerpoort / jaar

4 Verwacht aantal verkeersslachtoffers

G. Groot Bruinderink, D. Lammertsma & G.J. Spek

4.1 Omvang sterfte

Literatuuronderzoek leert dat in de brongebieden, gerelateerd aan de voorjaarsstand, op jaarbasis 1-2% van de populatie edelherten sterft door verkeersongevallen en 2- 4% van de wilde zwijnen. In situaties waar sprake is van kolonisatie van nieuw leefgebied liggen die cijfers waarschijnlijk hoger. Voor een vijftal wegen op de Veluwe waarbij de weg lag tussen het bestaande en het nieuwe leefgebied, varieerde deze sterfte onder edelherten van 0,2 tot 8,9%, met een totaal gemiddelde van 2,6% op jaarbasis (Tabel 29). Voor wilde zwijnen zal dit niet veel anders zijn.

Tabel 29. Verkeersslachtoffers onder edelherten in situaties waarbij nieuw leefgebied op de Veluwe wordt gekoloniseerd.

Weg Periode vanaf Brongebied Putgebied Garderenseweg 1992 Speulderbos Sprield

Koningsweg 1995 Deelerwoud Koningsheide

N224 1982 Planken Wambuis ZZ N224

Zuidweg 1990 Oldebroekse Heide Eperholt mannelijk edelhert vrouwelijke edelherten

incl jonge mannelijke dieren

totaal

tel aanrijding % tel aanrijding % tel aanrijding %

Garderenseweg 55 3 5% 11 4 36% 66 11 17%

Koningsweg 50 5 10% 6 4 67% 56 9 16%

N224 59 11 19% 162 9 6% 221 22 10%

Zuidweg 105 1 1% 227 6 3% 332 13 4%

totaal 283 25 9% 406 26 6% 689 68 10%

Weg Gem/jr % van tel/jr

Garderenseweg 0,8 1,2

Koningsweg 0,8 8,9

N224 0,9 0,4

Zuidweg 0,5 0,2

Gem. 2,6

Bron: Vereniging Wildbeheer Veluwe VWV

Als aangegeven is het aantal hoefdieren dat jaarlijks sterft door het verkeer afhankelijk van een groot aantal factoren. Het kan dus lokaal, bijvoorbeeld per robuuste verbindingszone, erg variëren. Dat gezegd hebbende hanteren we hiervoor als norm voor edelherten en wilde zwijnen:

Waarbij N de voorjaarsstand is.

4.2 Verwachting voor de robuuste verbindingen

Uitgaande van een jaarlijks sterftepercentage van 3% van de voorjaarspopulatie edelherten en wilde zwijnen, kan een ordegrootte worden aangegeven van het aantal dieren dat zal sterven in het verkeer. Uitgangspunt vormt het verwachte aantal dieren dat zich op jaarbasis in de robuuste verbindingszones zal gaan ophouden, zoals aangegeven in Tabel 8. Het betreft aanrijdingen op het type ‘overige wegen’ waarop geen andere mitigerende maatregelen van kracht zijn dan waarschuwingsborden en wildspiegels en een voorgeschreven snelheid van 80 km/h (Tabel 30).

Tabel 30. Aantallen edelherten en wilde zwijnen dat naar verwachting op termijn op jaarbasis per verbindingszone zal sterven op de categorie ‘overige wegen’ als gevolg van een aanrijding. 0: verbindingszone zal naar verwachting niet functioneren voor de soort. Er is alleen gerekend met verbindingen vanuit de Veluwe en de Oostvaardersplassen

Zone N Edelhert N Wild zwijn 3a 0,2 1,0 4a 0,0 1,0 10a 2,0 n.v.t. 10b 0, 0 0,4 - 0,7 12a 0,2 1,0 12c 0 0,1 12d 1,0 0,7 4.3 Preventie en mitigatie

Hoewel een aanrijding met een wild hoefdier of het trachten te voorkomen hiervan op zichzelf in ons land zelden leidt tot een dodelijk ongeval, betekent de aanwezigheid van wilde hoefdieren in bos en natuurgebieden een verhoogd risico uit oogpunt van verkeersveiligheid. Een mogelijk verband tussen het verkeersvolume en het aantal aanrijdingen met wilde hoefdieren wordt vertroebeld door de dynamiek in de omvang van de hoefdierpopulaties en van het verkeersvolume, en van de intensiteit waarmee wordt bemonsterd. Dit is in het bijzonder het geval wanneer bij die analyse meerdere gebieden worden betrokken. Ook kunnen interacties spelen met terreingesteldheid, weersomstandigheden, gedrag van de bestuurders en mitigerende maatregelen (Cole et al., 1997; Putman, 1997; Seiler, 2004) . Binnen één leefgebied, zoals bij het wilde zwijn op de Veluwe, zijn wel verbanden gevonden.

Uit een overzicht van de literatuur over dit probleem trokken Groot Bruinderink & Hazebroek (1996) enkele algemene conclusies:

• het aantal ‘oversteken’ van hoefdieren is onafhankelijk van weersomstandigheden en verkeersdrukte;

• wegverlichting heeft geen effect op het aantal aanrijdingen;

• brede, overzichtelijke bermen met korte vegetaties verkleinen de kans op aanrijdingen;

• de meeste aanrijdingen met wilde hoefdieren vinden plaats in de avond- en ochtendschemering en gedurende de nacht;

• in de periode mei - juli en in oktober - december bestaat een relatief grote kans op aanrijdingen met reeën en edelherten;

• edelherten zijn minder geneigd om in de buurt van wegen te verblijven dan reeën, damherten en wilde zwijnen;

• damherten wachten de komst van een auto af, edelherten, wilde zwijnen en reeën zijn veeleer geneigd tot vlucht, van de weg af of er overheen;

• drink-, voer- en zoelplaatsen in de buurt van wegen betekenen een verhoogde kans op aanrijdingen;

• strooizout dat blijft staan in plassen op de weg of afspoelt in de berm kan een aantrekkelijke mineralenbron (Na) voor hoefdieren vormen;

• onderzoekresultaten geven geen grond om te vertrouwen in waarschuwingsborden, wildspiegels, Swarefelex® reflectoren, reukgordijnen of op waarschuwingssystemen op basis van ultrasoon geluid;

• de uitkomsten van proeven met infrarooddetectie op de Veluwe wijzen in een positieve richting.

Spoor en snelwegen

Voor zowel edelherten als wilde zwijnen geldt dat ca. 95% van het totale aantal verkeersslachtoffers wordt veroorzaakt door aanrijdingen met auto’s en de resterende 5% door treinen. Ofschoon een aanrijding met een groot dier welhaast (recent ontspoorde in Polen hierdoor een trein) zonder gevaar is voor de inzittenden van een (snel)trein kan de ervaring voor de machinist die de botsing ziet aankomen traumatisch zijn. Ook is het denkbaar dat het treinstel wordt beschadigd en dat een ethisch probleem ontstaat doordat dieren niet dodelijk gewond raken en onbepaalde tijd lijden. De relatie met treinen die harder rijden dan de huidige sneltreinen (140 km/uur) en sterk opgevoerde passagefrequenties dient nader te worden onderzocht. Het zou verreweg de voorkeur verdienen om dit soort aanrijdingen te voorkomen en de spoorbaan te vergelijken met een snelweg. Immers, snelwegen en grote hoefdieren gaan niet samen: aan weerszijden van een snelweg zal een raster moeten worden geplaatst. Ecoducten en/of onderdoorgangen moeten daarbij fragmentatie van leefgebied voorkomen.

Overige wegen

Op overige wegen is nachtelijke afsluiting voor gemotoriseerd verkeer, dan wel snelheidsbeperking (max. 60 km per uur) een effectieve maatregel om de veiligheid van weggebruiker en dier te vergroten.

Mast

De aanwezigheid van mastleverende eiken en beuken in wegbermen betekent een verhoogd risico gedurende een belangrijk deel van het jaar waarin de dagen kort zijn en het licht slecht.

Open bermen ingezaaid met gras kunnen in gebieden met een relatief schaars aanbod van grazige vegetaties jaarrond een verhoogd risico betekenen. Indien een berm bestaat uit opgaand struikgewas belemmert dit echter weer het zicht van chauffeurs. Bij het kiezen uit al dit kwaad valt de voorkeur op wegen met een wijds uitzicht. Etmaal en seizoen

In de brongebieden treed een dalwaarde op wat betreft het aantal aanrijdingen met edelherten en wilde zwijnen tussen 08:00-17:00h en een piekwaarde tussen 21:00- 24:00h. De piek gaat gepaard met een dal in de verkeersdrukte, m.a.w. het activiteitsritme van de hoefdieren en de zichtbaarheid zijn in hoge mate bepalend. Ook seizoenpieken treden op. Deze hebben evenals de extra riskante perioden binnen een etmaal te maken met het activiteitsritme van de dieren. Perioden in het jaar met een verhoogde kans op aanrijdingen houden verband met voortplantingstijd, voedselaanbod, aanwezigheid van jonge dieren en dispersie. Voor het edelhert en het wilde zwijn zijn er, eveneens in de brongebieden, twee seizoenen met een verhoogd risico: mei - juni (betreft voornamelijk vrouwelijke dieren met hun jongen) en september – november (betreft voornamelijk mannelijke dieren). Het spreekt voor zich dat alle activiteiten die leiden tot panisch vluchtgedrag (honden) de kans op een aanrijding in zich dragen.