• No results found

Verslag interview dhr Kommerij, Manager Interne Audit DFZ

Onderwerp: de praktijk van het prudentieel toezicht en Solvabiliteit II

Dhr. Robert Kommerij is Manager Interne Audit bij De Friesland Zorgverzekeraar (hierna: DFZ). Hij is verantwoordelijk voor de ‘insurence’ op alle aspecten van de bedrijfsvoering van de verzekeraar. Landelijk gezien zijn rond de 500.000 verzekerden verzekerd bij DFZ. In 2010 en 2011 had DFZ daarmee landelijk gezien een marktaandeel van rond de 3%. Toch is DFZ voornamelijk op regionaal niveau actief met ongeveer 400.000 van hun verzekerden binnen de provincie Friesland en een marktaandeel aldaar van 65%. In 2011 is DFZ gefuseerd met Achmea.

Als reden van het interview heb ik het volgende toegelicht:

De inhoud van mijn Masterscriptie is vooral tot stand gekomen door onderzoek in regelgeving, wetsgeschiedenis en literatuur met betrekking tot het Nederlandse

zorgverzekeringsstelsel en Solvabiliteit II. Als aanvulling op dit onderzoek wilde ik daarnaast graag met iemand in gesprek gaan die in de praktijk te maken heeft met prudentieel toezicht op een zorgverzekeraar en de veranderingen door de invoering van het Solvabiliteit II regime.

Vraag 1: Kunt u kort uitleggen op welke manier u te maken heeft met Solvabiliteit II? In de aanloop naar Solvabiliteit II hebben we bij DFZ al veel te maken gehad met de

voorbereiding op de nieuwe regels. Nu de invoering per 1 januari 2016 aanstaande is gaat het echt los.

Vraag 2: In mijn scriptie maak ik een duidelijk onderscheid tussen de basisverzekering en de aanvullende verzekering. Op beide verzekeringen zijn verschillende regels van toepassing, bijvoorbeeld met betrekking tot de manier waarop zij gefinancierd worden en de op dit moment geldende solvabiliteitseisen. Komt dit onderscheid ook zo duidelijk naar voren in de praktijk?

Ook in de praktijk wordt dit duidelijke onderscheid gemaakt. In het huidige Solvency I regime is sprake van een verschil in de solvabiliteitseis voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering. Voor de aanvullende verzekering geldt een solvabiliteitsmarge van 24%, voor de basisverzekering geldt een aangepaste solvabiliteitsmarge van 11%. Beide verzekeringsvormen worden gezien als twee aparte entiteiten met een aparte jaarrekening en een aparte berekening van de solvabiliteitseis.

Vraag 3: Uniek aan het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel is de

risicovereveningsregeling. Ik heb begrepen dat er op politiek niveau veel te doen is rondom de vereveningsbijdrage, de nacalculatie achteraf zou bijvoorbeeld beperkt worden. Het kabinet streeft op die manier naar een volledig risicodragende uitvoering van de Zvw door de zorgverzekeraars. Hoe ziet u deze politieke ontwikkelingen? De huidige regering streeft naar een afbouw van de risicoverevening. Veel mensen hebben hierbij het idee dat de gehele risicoverevening afgeschaft wordt; dit is echter niet het geval. De beperking van de risicovereveningsregeling geldt enkel voor de ex post nacalculatie. De ex ante risicoverevening blijft bestaan en wordt ook steeds beter. Naarmate de berekening van de ex ante risicoverevening nauwkeuriger is, hoeft de afbouw van de ex post verevening geen groot probleem te zijn. Van te voren wordt dan namelijk op een adequate manier berekend wat de te verwachten uitgaven van een bepaalde zorgverzekeraar zullen zijn voor het aankomende verzekeringsjaar. Bij een goede ex ante berekening zal de

vereveningsbijdrage goed aansluiten op de werkelijkheid en zal een nacalculatie achteraf niet nodig zijn.

Voor verzekeraars met een aspecifieke portefeuille vormt de afbouw van de ex post risicoverevening wel een risico. Op DFZ kan dit bijvoorbeeld een relatief grote impact hebben, aangezien deze zich voornamelijk richt op een regionale groep verzekerden in het Noorden van Nederland. Hier is sprake van een bepaald type verzekeringspopulatie (relatief veel werkloos, weinig mensen in loondienst). Een regionale zorgverzekeraar als DFZ is gevoeliger voor uischieters in de uitgaven dan een grote landelijke verzekeraar zoals Achmea of CZ. Deze grote verzekeraars kunnen de kosten namelijk beter opvangen en verspreiden over hun landelijke (en bestaande uit uiteenlopende typen) verzekerdenpopulatie.

Daar komt bij dat dit jaar delen van de AWBZ overgeheveld zijn naar de Zorgverzekeringswet (hierna:Zvw). Voor deze onderdelen is opeens een goed

berekeningsmodel nodig voor de ex ante vereveningsbijdrage. De ontwikkeling van een adequaat berekeningsmodel kan jaren gaan duren. Het huidige ex ante risicomodel voor de Zvw is nu zo goed door jaren van ontwikkeling. Voor de GGZ zorg is het ex ante risicomodel bijvoorbeeld nog helemaal niet goed ontwikkeld. Een nacalculatie achteraf is voor deze onderdelen dus nog van groot belang.

Een voorbeeld voor het gevaar van het afschaffen van de ex post risicoverevening is de Volendam ramp. In de nieuwjaarsnacht van het jaar 2000 op 2001 brak in Café De Hemel brand uit waarbij ruim 200 brandwondenslachtoffers vielen. Doordat het grootste deel van de slachtoffers uitsluitend verzekerd waren bij het ziekenfonds in die regio, had deze door de ramp onevenredig hoge kosten. Dit is een voorbeeld van een gebeurtenis die niet is

ingecalculeerd in de ex ante berekening van de risicoverevening. In dergelijk onvoorzienbaar geval is een ex post verevening dus nodig. Als er geen nacalculatie achteraf zou plaatsvinden, zou een zorgverzekeraar die dergelijke abnormale lasten moet dragen onmiddellijk failliet gaan.

Vraag 4: Is deze ‘politieke onrust’ rondom de vereveningsbijdrage ook (een van) de reden(en) waarom verzekeraars nu al grotere buffers aanhouden?

Zorgverzekeraar houden inderdaad onder andere door de ontwikkelingen rondom de vereveningsbijdrage grotere buffers aan. Zorgverzekeraars proberen te anticiperen op de ontwikkelingen in de politiek, de overheveling van delen van de AWBZ en aanstaande regels van Solvabiliteit II.

De AWBZ delen die in de Zvw terecht zijn gekomen waren eerst op publiek niveau geregeld. Voor deze onderdelen op publiek niveau golden geen solvabiliteitseisen. Nu deze onderdelen zijn overgeheveld naar de private Zvw moeten de zorgverzekeraars opeens invulling geven aan de solvabiliteitseisen voor deze onderwerpen. De grote veranderingen op

bovengenoemde gebieden brengen met zich mee dat zorgverzekeraars nu al grotere buffers aanhouden.

Vraag 5: In mijn onderzoek naar de financiering van de zorgverzekeraar las ik dat er sprake is van een 50/50 verdeling opgenomen in de wet. De basisverzekering wordt voor de helft gefinancierd door nominale premie en voor de helft uit de vereveningsbijdrage. In de samenleving lijkt het beeld te bestaan dat burgers steeds meer de kosten voor hun verzekering zijn gaan dragen via de nominale premie. Is in de praktijk ook werkelijk sprake van de 50/50 verdeling uit de Zvw?

De 50/50 verdeling is bij wet vastgelegd sinds de invoering van het zorgverzekeringsstelsel in 2006. Ook in de praktijk is deze verdeling nog steeds het uitgangspunt. De uitgaven van een zorgverzekeraar in een bepaald verzekeringsjaar kunnen soms tegenvallen waardoor het opvolgende jaar meer premie gevraagd moet worden. Als daarbij de 50/50 verdeling niet gehaald wordt, voorziet de wet erin dat dit het opvolgende jaar gecorrigeerd wordt.

Deze 50/50 verdeling van de financiering is dus niet alleen een streven neergelegd in de wet in 2006, maar wordt ook nog vandaag de dag in uitvoering gebracht.

Vraag 6: De Nederlandse Bank (hierna: DNB) gaat bij de berekening van de solvabiliteitseis voor het verzekeringstechnisch risico uit van de ‘brede

premiedefinitie’(inkomsten uit nominale premie en de vereveningsbijdrage). Deze definitie zou het beste voorspellen wat de schadelast van een basisverzekering zal zijn. Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) stelt juist dat de solvabiliteitseis door het hanteren van de brede premiedefinitie onnodig hoog wordt. Wat is uw kijk hierop? DNB houdt ‘prudentieel’ toezicht. De naam zegt het eigenlijk al: DNB gaat daarbij als toezichthouder voorzichtig te werk. Zij willen niet te veel risico nemen en gaan daarom uit van de brede premiedefinitie die leidt tot een hogere solvabiliteitseis.

Naar mijn mening is de solvabiliteitseis door de brede premiedefinitie veel te hoog in relatie tot de werkelijke risico’s die een zorgverzekeraar loopt. Door het optreden van DNB hebben zorgverzekeraars miljarden euro’s op de bank staan, dit is in feite dood geld.

Het is nu eenmaal een gegeven dat de regels van Solvabiliteit II van bovenaf door Europa worden opgelegd. De nationale toezichthouders moeten zich houden aan de regels uit Europa. Ik ben echter van mening dat DNB zich verschuilt achter Europa. DNB heeft zelf gekozen voor een ‘brede-‘ in plaats van een ‘smalle premiedefinitie’, wat een hogere solvabiliteitseis tot gevolg heeft. De enige ruimte die ze hebben om de solvabiliteitseis voor de Nederlandse zorgverzekeraars passender te krijgen, (door middel van het gebruik van de smalle

premiedefinitie) wenden zij niet aan, terwijl dit wel mogelijk is. De werkelijke risico’s die een zorgverzekeraar loopt liggen namelijk veel lager onder andere door de risicoverevening en het gebruik van omzetplafonds bij de contractering door zorgverzekeraars met

zorgaanbieders.

Zorgverzekeraars maken afspraken met ziekenhuizen met behulp van omzetplafonds.

Hierdoor is van te voren al duidelijk wat voor bedrag de zorgverzekeraar kwijt is aan de zorg die door dat ziekenhuis geleverd wordt in dat verzekeringsjaar. De verzekeraar is niet meer geld kwijt dan van te voren is afgesproken. Dit zou eigenlijk een drukkend effect moeten hebben op de solvabiliteitseis. DNB zou de ruimte die binnen de Europese regels bestaat meer moeten gebruiken.

Vraag 7: Verzekeraars waarschuwen dat door het hanteren van de brede

premiedefinitie de prikkel tot risicoselectie zal toenemen. Verzekeraars die een hogere vereveningsbijdrage krijgen zullen hogere solvabiliteitseis krijgen. Is dit naar uw mening een reëel gevaar?

Dit is zeker een reëel gevaar. Ik sluit me hierbij aan bij hoogleraar ziektekostenverzekering Wynand van de Ven die dit in de media aan de kaak stelde. Minister Schippers van VWS gaf als reactie hierop dat zij niet verwacht dat de prikkel tot risicoselectie door Solvabiliteit II zal toenemen. In aanloop naar Solvabiliteit II heeft de Minister veel vragen en kritiek over zich heen gehad in de Tweede Kamer. Het antwoord wat zij over dit onderwerp geeft kan gezien worden als een sussend antwoord op deze kritiek. De Minister moet nu eenmaal haar beleid verdedigen.

Vraag 8: Om beter aan te sluiten op het risicoprofiel van de Nederlandse

zorgverzekeraars is op Europees niveau gekozen voor een afwijkende regeling om de solvabiliteitseis te berekenen voor Nederlandse zorgverzekeraars: de HRES

Standaardafwijking. Daardoor zou de solvabiliteitseis voor het verzekeringstechnisch risico 40% lager komen te liggen. Wordt naar uw mening met de HRES

standaardafwijking werkelijk recht gedaan aan het Nederlandse zorgverzekeringssysteem?

Het gebruiken van de HRES standaardafwijking is praktischer voor de Nederlandse

zorgverzekeraars. Toch is de solvabiliteitseis ondanks gebruik van deze afwijking nog steeds te zwaar. Ten tijde van de ontwikkeling van de Solvabiliteit II regelgeving is er veel gelobbyd in Europa om de nieuwe regels omrent de solvabiliteit aan te laten sluiten bij de bijzondere financieringswijze van de Nederlandse zorgverzekeraars. Slechts deels zijn de wensen van

Nederland gehonoreerd. Dit heeft met de HRES standaardafwijking echter slechts geleid tot een kleine afslag van de solvabiliteitseis, er had meer kunnen gebeuren.

Vraag 9: Onder het huidige regime bestaat een behoorlijk verschil in de

solvabiliteitsmarge voor de basisverzekering (11%) en die voor de aanvullende verzekering (24%). Wat voor gevolg zal Solvabiliteit II hebben op deze verschillen? Bestaat bijvoorbeeld de kans dat door Solvabiliteit II de rollen straks omgedraaid zijn: een hogere solvabiliteitseis voor de basisverzekering dan voor de aanvullende?

Door de invoering van de solvabiliteit II regels zullen de basis en aanvullende verzekering juist meer naar elkaar toe gaan. Op dit moment geldt een handmatige verlaging van de solvabiliteitsmarge voor de basisverzekering van 24% naar 11%. Onder solvabiliteit II zal hier geen sprake meer van zijn. De solvabiliteitseis zal berekend worden aan de hand van de werkelijke risico’s die een verzekeraar loopt. De verschillen met betrekking tot de

solvabiliteitseis tussen de basisverzekering en de aanvullende verzekering zullen daardoor naar verwachting kleiner worden. Het ziet er niet naar uit dat de rollen omgedraaid zullen worden en de basisverzekering een hogere solvabiliteitseis dan de aanvullende verzekering zal krijgen. Onder andere de HRES standaardafwijking biedt voldoende uitkomst om een dergelijke ontwikkeling te voorkomen.

Vraag 10: Bent u van mening dat het Solvabiliteit II regime een goede ontwikkeling is op het gebied van het prudentieel toezicht op zorgverzekeraars ten opzichte van de huidige regels?

Ik zie de invoering van Solvabiliteit II als een positieve ontwikkeling omdat er een

verschuiving zal plaatsvinden van een statische solvabiliteitseis naar een dynamisch begrip. Op dit moment geldt in Nederland de rudimentaire eis van 11% ongeacht het werkelijke risico dat een zorgverzekeraar loopt. De ene verzekeraar belegd bijvoorbeeld zijn vermogen in aandelen, de ander heeft het vast op de bank staan. Voor het eerste geval geldt dat het risico dat de reserves niet meer kunnen worden aangesproken, bijvoorbeeld als de markt instort, veel groter is dan voor het tweede geval. Toch geldt voor beide verzekeraars dezelfde solvabiliteitseis. Solvabiliteit II houdt meer rekening met de werkelijke risico’s die een zorgverzekeraar loopt en zal zo een betere weerspiegeling van de werkelijkheid geven.