• No results found

VERSLAG ten geleide Tan de statistiek der regtsbedeeling in ftederlsndsch Indie over de jaren 1887 en 18S8

De staten of tabellen zijn verdeeld in drie hoofdafdeelingen ; de eerste behelst de regtsbedeeling op Java en Madura, de tweede die in de bezittingen buiten J a v a en Madura, de derde een globaal overzigt van de regtsbedeeling in geheel Nederlandsch Indie.

Bij het verschil der wetgeving voor Java en Madura met die voor de buitenbezit-tingen werd eene afscheiding tusschen de regtbanken op Java en Madura en die elders eigenaardig, zoo niet onvermijdelijk geacht.

Het globaal overzigt wijst kortelijk a a n , welke de regtsbedeeling is geweest over geheel Nederlandsch Indie; men vindt aldaar dus de resultaten van de eerste en tweede hoofdafdeeling vereenigd.

Elke dezer drie hoofdafdeelingen is Weder in onderafdeelingen gesplitst, en wel in : A . Strafzaken, met de onderdeelen : a. Misdrijven en b. Overtredingen ; en in B.

Burger-lijke zaken.

Het geheel wordt voorafgegaan door eene inhoudsopgave, welke tevens een kort overzigt daarstelt van alle onderwerpen, welke de arbeid omvat.

Bij dit verslag zullen kortelijk de voornaamste uitkomsten, welke de gediende tabellen opleveren, gerangschikt naar de bij deze gevolgde verdeelingen, worden nagegaan en in vernein kin c gebragt met de cijfers der statistieke tabellen over de jaren 1855 en 1856, welke in het jaar 1858 door den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof van Nederlandsch I n d i e , in voldoening aan de dezen hoofdambtenaar bij gouvernements-besluit van 11 September 1857, n°. 2 , opgedragen last, werden ingediend, alsmede met hetgeen , voor zooverre betreft de regtspraak van het Hooggeregtshof ten aanzien van vorige jaren, toen nog geene jaarlijksche geregtelijke statistiek op last der Regering werd te zamen gesteld, wordt aangetroffen in de opgaven, medegedeeld in deel V I I , I X , X en X I I I van het regtskundig tijdschrift: Het regt in Nederlandsch Indie.

E E R S T E A F D E E L I N G.

SEGTBANKEN EN GEREGTEN OP JAVA EX MADURA.

A. S t r a f z a k e n . a. M i s d r i j v e n .

I. Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie.

In eersten aanleg behoefde geen regt te worden gedaan.

Zulks was evenmin het geval in vorige j a r e n , zoodat het register van het Hoog-geregtshof, in eersten aanleg regtdoende in zaken van misdrijf, sedert 1°. Mei 1848, het tijdstip van de invoering der nieuwe wetgeving, geene enkele zaak vermeldt; hetgeen

trouwens wel geene verwondering behoeft te verwekken, wanneer men nagaat hoe be-perkt, volgens art. 165 van het Reglement op de Regterlijke Organisatie de regtsbevoegd-heid van den hove in deze materie is.

In revisie daarentegen was de regtspraak des te uitgebreider, a l s , op zeer weinige uitzonderingen na , de herziening omvattende van alle in Nederlandsch Indie in eersten aanleg m naam des Konings gewezen vonnissen in zaken van misdrijf.

Het volgende staatje wijst aan de uitkomsten van het tijdvak van 1850 tot 1858.

Revisie van vonnissen gewezen door:

Raden van justitie op Java . . Regtbanken van omgang. . . . Regtbanken van Djokdjokarta en

Regtbanken op de buitenbezittingen

Totaal . . . Het cijfer van het jaar 1850 is, in vergelijking met de vijf laatste j a r e n , gering, doch zulks 1S denkelijk wel m de eerste plaats toe te schrijven aan de omstandigheid d a t , krachtens he voorschrift van art. 8 der publicatie van 17 Januarij 1849 (Staatsblad n°. 5), m verband tot de publicatie van 11 Maart 1850 (Staatsblad n°. 10), alleen de sedert Maart door de landraden uitgewezen zaken bij den hove in revisie kwamen; en onder de 18 J9 vermelde vonnissen niet ook zijn opgenomen die, welke in de maanden Januarij en l e b r u a n j 1850, als een deel van den achterstand, van welken bij de o-ezeo-de pu-blicatie sprake i s , werden gerevideerd.

Het verschil in het getal der behandelde zaken in de jaren 1854, 1855, 1856 1857 en 1858 en in dat hetwelk de jaren 1851, 1852 en 1853 doen kennen, is aanmerkelijk;

daar het voornamelijk de landraadzaken zijn, wier getal is toegenomen, mag daarin welligt eene gunstige werking gezien worden van de bij de wetgeving van 1 Mei 1848 ingevoerde bepalingen betreffende de politie en het opsporen van misdrijven, waarmede uit den aard der zaak de inlandsche ambtenaren en beambten eerst van lieverlede meer en meer bekend geraakten.

Daarentegen schijnt het vreemd, dat het j a a r 1858 eene, in vergelijk bij de vorige jaren aanmerkelijke vermindering aantoont van het getal der in revisie behandelde

zaken van de regtbanken van omgang.

De ondergeteekende gelooft echter, dat hiervan de oplossing bij de hand ligt, wanneer men nagaat dat het j a a r 1858 een belangrijken achterstand in de 4de afdeeling achter-het welke de uitzending van eenen buitenge wonen omgaanden regter noodzakelijk maakte.

Het getal in revisie opgelegde of bekrachtigde doodstraffen bedroeg in:

hst jaar 1850 58

Van de in des ondergeteekenden bezit zijnde tabellen wijst, behalve de door hem zelven gediende, alleen die van 1856 aan hoeveel vonnissen in revisie werden bekrach-tigd en hoeveel gewijzigd of verniebekrach-tigd.

De cijfers zijn de navolgende:

Jaren.

1856 1857 1858

In revisie bekrachtigd

berust.

2 324 2 075 1976

of

In revisie geheel of gedeeltelijk

gewijzigd.

1411 1494 1821

Deze bekrachtigingen en wijzigingen waren volgenderwijze over de verschillende regtbanken verdeeld.

Vonnissen gewezen

door

Raden van justitie op Java . . Regtbanken van omgang . . . Regtbanken van Djokdjokarta en

Regtbanken op de buitenbezittingen

In revisie bekrachtigd of berust.

1856..

33 539

11 1630 111

1857.

18 572

14 1381 83

1858.

37 432

82 1319 82

In revisie geheel of gedeeltelijk gewijzigd.

1856.

7 119

7 1 159

39

1857.

16 127

22 1201 39

1858.

18 159

63 1438 42

Hieruit blijkt, dat over de genoemde jaren de meeste wijzigingen plaats hadden bij de landraden en de minste bij de regtbanken van omgang. De verhouding is als volgt:

landraden ongeveer 47 per cent;

regtbanken te Soerakarta en Djokdjokarta, ongeveer 461/2 per cent;

regtbanken in de buitenbezittingen, ongeveer 3OV2 Pe r cent;

raden van justitie op Java ongeveer 29l/2 per cent ; en regtbanken van omgang ongeveer 231/2 per cent.

Gevallen van regeling van regtsgebied (art. 162 van het Reglement op de Regterlijke Organisatie) deden zich niet voor.

Evenmin had zulks plaats in de jaren 1854 en 1856; alleen in het j a a r 1855 vindt men één geval aangeteekend, in het jaar 1853 twee gevallen, in de jaren 1852 en 1850 ieder één, in het jaar 1851 geen.

I n het tijdvak van 1850 tot en met 1858 had dus slechts vijf malen regeling van regtsgebied plaats.

Het getal arresten op verzet tegen beschikkingen van raden van justitie, betreffende het vcrleenen van regtsingang of het bevelen van teregtstelling, .bedroeg :

in 1858 vijf;

Gedurende het j a a r 1857 was het getal beklaagden, wier zaak werd aangebragt of beregt, 7 6 , gedurende het jaar 1858 116.

Bij het einde van het j a a r 1857 waren onafgedaan de zaken van 2 8 , in 1858 van 45 beklaagden.

In 1857 werd dus eindvonnis gewezen tegen 4 8 , in 1858 tegen 71 beklaagden.

In 1855 bedroeg het getal beklaagden 4 9 , in 1856 8 1 , terwijl alstoen bij het einde van het j a a r nog onafgedaan waren op ultimo December 1855 de zaken van 23 en op ultimo December 1856 van 24 beklaagden.

Het bedrag der beklaagden naar de drie hoofdverdeelingen van strafregt wordt het best gekend uit de volgende tabel, loopende over de vier genoemde j a r e n , zijnde daarbij tevens gevoegd het cijfer der veroordeelingen en der vrijspraken of ontslagen van regts-vervolging.

Misdrijven.

/1855

^1856 Tegen de algemeene zaak (

( l 8 5 8 Tegen de eigendommen \

[ 1858

Gedurende de vier genoemde jaren .werd acht maal de doodstraf opgelegd, en wel alleen in 1858, eens door den raad van justitie te Batavia, zeven maal door dien te Soerabaija,

9

zijnde zulks eens wegens misbruik van gezag, vergezeld van onwettig arrest, verregaande mishandeling en wat dies meer zij ; de overige keeren wegens moord.

De straf naast die des doods werd in 1855 en 1856 niet, in 1857 eens, en in 1858 mede eens toegepast.

Het getal der voornaamste misdrijven was :

Misdrijven.

Vergiftiging. . .

Moedw. manslag . Brandstichting . . Diefstal . . . . Veediefstal . . .

1855.

» 1 1 1 11

«

1856.

5 10

» 1 6 n

1857.

2 10

»j

» 20

»

1858.

)) 16 ))

' n

29 6

Totaal.

7 37 1 2 66 6

N a a r hunnen landaard kunnen de beklaagden volgenderwijze worden gerangschikt.

Jaren.

1855 1856 1857 1858

Europeanen.

34 46 47 49

Vreemde Oosterlingen.

» 1 1

V

Inlanders.

15 23 28 67

Naar het geslacht der beklaagden onderzoek doende, verkrijgt men de volgende resultaten :

Jaren.

1855 1856 1857 1858

Totaal . . .

Mannen.

47 76 70 106 299

Vrouwen.

2 5 6 10 23

Gedurende die vier jaren was dus het getal der van misdrijf voor de raden van justitie te Batavia, Samarang en Soerabaija beschuldigde vrouwen ruim 71/2 per cent van dat der mannen.

Van de mannelijke beklaagden waren in :

Jaren.

1855 1856 1857 1858

Beneden 20 jaren.

2 2 5 9

Boven 59 jaren.

4 5 7 7 Eecidivisten wijzen de staten slechts zeer weinigen aan:

in 1855 geene,

I I I . Regtbanken van omgang op Java en Madura.

Gedurende het jaar 1857 waren aanhangig de zaken van 771, in 1858 van 563 beklaag-den; vonnissen werden gewezen: in 1857 tegen 659, in 1858 tegen 504 beklaagden.

De tabellen van 1855 wijzen aan een getal van 938, die van 1856 van 1010 beklaag-den, van welken gevonnisd werden 767 personen in 1855 en 738 in 1856.

De volgende tabel geeft de vergelijking van de in die jaren gevallen veroordeelingen en vrijspraken of ontslagen van regtsvervolging, naar de drie hoofdafdeelingen van het strafregt. Tegen de personen. /

\ 1857 . . . V 1858 . . . i 1855 . . . 1856 . . . Tegen de eigendommen./

\ 1857 . . .

Het veelvuldigst waren dus de misdrijven tegen de personen.

Het getal der veroordeelingen en dat der vrijspraken of ontslagen van regtsvervolging was over het vierjarig tijdvak nagenoeg gelijk.

De voornaamste misdrijven, ter zake van welke veroordeelingen werden uitgesproken, waren :

OMSCHRIJVING D E E MISDRIJVEN. 1855.

Landlooperij

Valsche munt, namaken van papieren geld enz

Vadermoord • • Kindermoord

Vergiftiging Moord

Moedwillige manslag

Moedwillige brandstichting . . . . Diefstal

Veediefstal

1856.

2 2

» 1 75 55 23 171 19

10

3 61 70 7 154

1857.

20

» 1 4 102 57 18 10

1858.

4 1 2 3 105 56 28 67 1

TOTAAL.

36 3 3 11 343 238 76 402 20

Diefstallen kwamen dus gedurende het vierjarig tijdvak het meest voor; daarna moor-den, vervolgens moedwillige manslagen.

Vader- en kindermoorden waren gelukkig zeldzaam; ook het getal vergiftigingen was gering, wanneer men bedenkt hoe gemakkelijk voor den inlander vergif te bekomen is.

De doodstraf werd opgelegd :

in 1855 . . .

» 1856 . . ., 1857 . .

» 1858 . .

77 malen, 66 » . 66 » . 47 »

Het laatste jaar wijst dus het laagste cijfer aan; hetgeen verwondering mag baren, wanneer men bedenkt, dat juist dat jaar het vruchtbaarst is in veroordeelingen wegens feiten, welke als halsmisdrijven moeten beschouwd worden.

Do straf naast die des doods werd toegepast:

1855 . . . . 86 malen »

» 1856 . . . . 75 »

» 1857 . . . . 95 ..

» 1858 . . . . 82 »

agden rangschikkende naar hunnen landaard , krijgt mon de volgende

J A R E N.

Vreemde Oosterlingen.

34 32 18 26

Inlanders.

904 978 762 540

Naar hun geslacht is liet getal beklaagden volgenderwijzc verdeeld :

J A R E N .

1855 1856

Totaal. . . .

Mannen.

908 984 738 /523

3 153

Vrouwen.

30 2G 33 40

129

Over het gezegd vierjarig tijdvak was dus de verhouding van het getal der beklaagde vrouwen tot dat der mannen ongeveer als 4 tot 100.

Van de mannelijke beklaagden waren:

J A R E N .

1856 . . .

1857 . . . 1858

Beneden 20 jaren.

27 44 19 16

Boven 50 jaren.

49 73 10 10

In do beide laatste jaren hebben dus zoowel de jongen, als de ouden van jaren op Java on Madura zich weinig aan zware misdrijven schuldig gemaakt.

Het getal van recidivisten was voortdurend gering.

Het bedroeg volgens de opgaven :

in 1855 2 ., 1856 1

» 1857 6

» 1858 . . . : 3 IV. Landraden op Java en Madura.

Als beklaagden voor de landraden op Java en Madura komen in het jaar 1857 voor 2929 , in het jaar 1858 2974 personen.

In het jaar 1856 had het getal beklaagden bedragen 3444, in 1855 2967.

Van deze zaken werden afgedaan :

in 1855, die van 2 796 beklaagden,

» 1856, » » 3138 »

» 1857, » •). 2 734 »

» 1858, ». » 2 814 »

10

Naar de juridische hoofd verdeeling dor misdrijven de gepleegde feiten nagaande, ver-krijgt men de volgende resultaten :

M I S D E I J V E H.

/1855 1856 Tegen de algemeene zaak \ _

\1858 Tegen de eigendommen. {

J l o o /

Het j a a r 1856 wijst dus zoowel ten aanzien der misdrijven tegen de algemeene zaak, als ten aanzien van die tegen de eigendommen, het hoogste cijfer aan, terwijl het jaar 1857 het meeste misdrijven tegen de personen bevat.

Aanmerkelijk is ook het groot getal vrijspraken of ontslagen van regtsvervoïging, het-welk het j a a r 1856 bevat.

Overigens is het verschil over de vier jaren niet groot, en bij name in hot cijfer der veroordeelingen zijn de verschillen over het algemeen bijzonder gering.

Uit dit staatje blijkt verder, dat het getal veroordeelden en vrijgesprokenen of van alle regtsvervoïging ontslagenen over het vierjarig tijdvak was :

J A R E N .

Het gotal vrijspraken en ontslagen van regtsvervoïging stond dus ongeveer tot het getal veroordeelingen als 31 tot 100.

De vcelvuldigsto misdrijven waren diefstallen, zoo als dan ook wel een noodzakelijk gevolg is van de competentie der landraden.

Ook landlooperij moest veelvuldig gestraft worden.

Het navolgend staatje wijst aan liet getal veroordeelingen, gevallen in zake van land-looperij , van veediefstal en van andere diefstallen:

M I S D R I J V E N .

Voediefstal Andere diefstallen

Totaal. . .

1855.

88 308 1468

1771

1856.

102 316 1518

1834

1857.

108 345 1498

1843

1858.

116 278 1 715

1993

Totaal.

414 1242 6 199

8 441 '

Wanneer men naar- aanleiding van deze cijfers onderzoekt welke de verhouding was van de veroordeelingen wegens diefstal tot het totaal der veroordeelingen, dan vindt men dat in 1855 ter zake van diefstal van het totaal der veroordeelden, tot straf werden verwezen 85 ten 100, in 1856 mede 85 ten 100, in 1857 83 ten 100 en in 1858 88 ten 100. De verhouding bleef dus voortdurend vrij wel dezelfde.

De straf naast die des doods werd uit den aard der z a a k , omdat toch alle zware misdrijven en zoogenaamde halszaken voor de hoogere regtbanken te huis behooren, slechts zeldzaam opgelegd.

Dwangarbeid van 2 tot 8 jaren werd het veelvuldigst toegepast.

Zulks blijkt uit de ondervolgende tabel.

Duur der opgelegde straffen.

Van 10 tot 20 jaren Van 5 tot 10 jaren Van 2 tot 5 jaren .

1855.

3 209 1558

1856.

1 255 1604

1857.

7 233 1 6 9 3

1858.

1 154 1703

Totaal.

12 851 6 558

De beklaagden waren naar hunnen landaard volgender wij ze verdeeld:

J A E B S .

1856 1857 1858

Totaal. . .

Vreemde Oosterlingen.

79 94 76 85

334

Inlanders.

2 880 3 350 2 853 2 889

11 972

Het geslacht der beklaagden nagaande vindt men:

J A E E S .

In 1855

.. 1856 . . .

>» 1857 . . .

» 1858 . . .

Totaal. . .

Mannen.

2 859 3 331 2 839 2 853

11882

Vrouwen.

108 113 90 121

432

De verhouding, waarin dus de vrouwen tot de mannen stonden, was : in 1855 bijna 4 ten honderd,

» 1856 ongeveer 33/4 » »

» 1857 » 31/3 » »

» 1858 » 41/4 »

Het getal recidivisten, dat door de tabellen wordt aangewezen is gering, als:

in 1855 59

» 1856 64

» 1857 79

» 1858 81 Zulks geeft ongetwijfeld eene zeer gunstige verhouding tegenover het getal beklaagden;

niet minder gunstig was zij bij de regtbanken van omgang. Men moet zich echter wachten daaruit op te maken, dat de straf in Nederlandsch Indie den misdadiger verbetert of weerhoudt, voor de tweede maal te zondigen. De oorzaak zal vermoede-lijk wel alleen daarin schuilen, dat de regter er meestentijds niet mede wordt be-kend gemaakt dat de beklaagde reeds vroeger werd veroordeeld, en het in den regel, wanneer de beklaagde zelf er niet mede voor den dag k o m t , of hij het op afvra^e niet verklaart, zelfs voor den ambtenaar van het openbaar ministerie niet mogelijk i s , na te gaan, of hij reeds eenmaal straf wegens misdrijf heeft moeten ondergaan.

V. Begtbanhen van Soeralcarta en Djokdjolcarta.

Van deze regtbanken werden bij de statistiek over 1857 en 1858 afzonderlijke tabellen gegeven, omdat hare regtspraak zoowel bevat de bevoegdheid ratione materiae der regt-banken van omgang, als die der landraden.

De bekend gestelde cijfers geven weinig belangrijke resultaten.

Het getal beklaagden bedroeg in 1857 66, in 1858 105.

I n 1855 had het getal bedragen 5 9 , en in 1856 76.

Van deze beklaagden werden de zaken afgedaan : in 1855 van 57

» 1856 » 69

» 1857 » allen.

» 1858 » »

Naar hunne juridische verdeeling waren de misdrijven, ter zake van welke de straf»

vervolging werd ingesteld, de navolgende:

M I S D R I J V E N .

Tegen de algemeenc zaak

Tegen de personen . .

Tegen de eigendommen . /1855 Zoodat in het geheel de veroordeelingen en vrijspraken of ontslagen van rogtsvervol-ging bedroegen: of ontslagen van

regtsvervolging.

De voornaamste misdrijven, ter zake van welke werd veroordeeld, waren:

M I S D R I J V E N .

Landlooperij Vadermoord Moord

Moedwillige manslag . Moedwillige

Deze cijfers zijn laag, sn men zou de bevolking der Vorstenlanden al voor zeer deugd-zaam moeten houden, wanneer men niet wist, dat de regtspraak der beide residentie-raden in zaken van misdrijf zeer beperkt is en zich niet verder uitstrekt dan de vreemde Oosterlingen, de tot de inlandsche bevolking behoorende zoogenaamde gouvernements-onderdanen en do gouvernements-onderdanen der Vorsten, voor zooverre zij medepligtig zijn aan de door de eerstgenoemden gepleegde misdrijven.

De doodstraf werd in 1856 drie maal opgelegd, in 1855, 1857 en 1858 geen enkele maal.

De straf naast die des doods werd in 1855 tweemaal, in 1856 eras, in 1857 «wee m a a l , in 1858 wer maal uitgesproken.

Van de beklaagden behoorde in 1857 één tot de vreemde Oosterlingen, in de drie andere jaren stonden alleen inlanders te regt.

Onderzoek doende naar het geslacht der beklaagden vindt men:

J A R E N .

ISSU 1856 1857

1858 • t • • •

Totaal. . .

Mannen.

58 73 60 98

289

Vrouwen.

1 3 6 7

17

Dus eene verhouding van ongeveer 6 tot 100.

De onderdom der mannelijke beklaagden was de volgende :

J A R E N .

1855 1856 1857

1858 . . .

Beneden 20 Jaren.

2 2 3 2

Boven 50 jaren.

2

)j

2 4

De kolommen wijze geen enkelen recidivist aan.

B. O v e r t r e d i n g e n .

I. Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie.

Noch in het j a a r 1857, noch in het j a a r 1858 werd het Hooggeregtshof geroepen in eersten aanleg kennis te nemen van zaken van overtreding.

Evenmin was zulks het geval in een der overige jaren na de invoering der nieuw wetgeving (1 Mei 1848).

Bij den beperkten kring, waarbinnen de regtspraak van het Hooggeregtshof zich,

regtsprekende in eersten aanleg in zaken van overtreding (art. 165 van het Reglement op de Regterlijke Organisatie), beweegt, behoeft zulks geene verwondering te baren.

Ook in hooger beroep deden zich weinig zaken voor.

Gedurende 1857 waren er slechts hangende 4 , in 1858 slechts 3.

Het j a a r 1850 leverde er 2 op, 1851 4 ; van 1852 en 1853 zijn geene opgaven be-kend, doch in het j a a r 1854 moesten 3 zaken behandeld worden; in 1855 waren er slechts 2; in 1856 6.

De vergelijking van de jaren 1855, 1856, 1857 en 1858 levert ten aanzien der ver-oordeelingen en vrijspraken of ontslagen van regtsvervolging de volgende resultaten op:

Jaren.

1855 . . . 1856 . . . 1857 . . . 1858 . . .

Veroordeeld.

2 4 2 1

Vrijgesproken of ontslagen.

» 1 1 2

Aanhangig gebleven.

» 1 1 n

Onder de beklaagden waren in 1857 en 1858 geene vrouwen.

Naar hunnen landaard waren de beklaagde mannen verdeeld als volgt:

Jaren.

1857 . . . 1858 . . .

Europeanen.

3 3

Vreemde Oosterlingen.

1

Inlanders.

»

»

In 1857 betroffen twee zaken overtreding der amfioen-pachtvoorwaarden, in 1858 waren er geene van dezen aard.

In cassatie was mede het aantal der te behandelen zaken gering.

I n 1857 3

>. 1858 5

» 1854 waren er 10 geweest

» 1855 4 en

» 1856 5.

Daarvan werden in het belang der wet aangebragt:

in 1854 1

» 1855 1

» 1856 geen.

» 1857 1

» 1858 geen.

De opgaven der overige j a r e n , zoo als zij in het regtskundig tijdschrift voorkomen, betreffen alleen de cassatie in het belang der wet en wijzen aan:

in 1853 6 .. 1852 1

» 1851 3

» 1850 4

>, 1849 1

» 1848 geene.

De volgende staat wijst aan hoeveel vonnissen van 1853 tot en met 1858 werden vernietigd, en hoeveel eischen in cassatie werden verworpen of niet ontvankelijk ver-klaard; daaronder zijn niet de voorzieningen in het belang der wet.

Jaren.

1854 1855 1856 1857 1858

Vonnissen vernietigd.

Eisch verworpen of niet ont-vankelijk verklaard.

7 2 4 2

In deze vijf jaren werd slechts eenmaal cassatie aangeteekend van een door eenen landraad in het hoogste ressort gewezen vonnis , en wel in het jaar 1857 in het belang der wet. In de overige jaren betrof de voorziening alleen vonnissen van de raden van justitie op Java.

Uit al deze opgaven zal men de gevolgtrekking mogen maken, dat het middel van cassatie in zaken van overtreding slechts zelden wordt gebezigd.

I I . Baden van justitie op Java.

Het getal overtredingszaken in eersten aanleg voor deze regtbanken behandeld bedroeg : in 1858 9

» 1857 11

» 1856 9

» 1855 14.

Van deze zaken betreffen overtredingen der amfioen-pachtvoorwaarden : in 1858 geene

» 1857 2 ., 1856 1

» 1855 geene.

De zaken waren volgenderwijze over de verschillende raden van justitie verdeeld :

Raad van justitie.

Batavia . . . . Samarang . . . Soerabaija . . .

1855.

» 6 8

1856.

6 1 2

1857.

4 6 1

1858.

2 1 6

Totaal.

12 14 17

Het ressort van den raad van justitie te Batavia leverde dus het geringste getal, en toch is dit ressort het rijkst aan justiciabelen. Welligt' is dit slechts toevallig, althans de oorzaak is moeijelijk te gissen.

Onder de beklaagden treft men slechts 1 vreemden Oosterling a a n , en zulks te Batavia in het j a a r 1857. Overigens waren al de beklaagden Europeanen.

Naar het geslacht waren zij volgenderwijze verdeeld :

Jaren.

1855 1856 1857 1858

Mannen.

13 8 10 9

Vrouwen.

1 1 6

3)

De verhouding van het getal vrouwen tot de mannen was dus in 1855 83/4 ten honderd, in 1856 12l/2 ten honderd, in 1857 162/3 ten honderd, en 1858 0 ten honderd.

Het getal veroordeelden en vrijgesprokenen of van regtsvervolging ontslagenen bedroeg :

In het j a a r

1855 1856 1857 1858

Veroordeeld.

6 4 6 5

Vrijgesproken of ontslagen.

8 5 5 4

In hooger beroep was het getal behandelde zaken aanmerkelijk hooger. In 1858 was het 82 ; in 1857 81 ; in 1856 25 ; in 1855 27.

Het verschil in de cijfers tusschen de beide laatstgenoemde en de beide andere jaren is groot, doch waarschijnlijk alleen een gevolg van de omstandigheid, dat de door den

12

procureur-generaal over de laatstgenoemde jaren vervaardigde staten niet behelzen de cp°'aven van den raad van justitie te Samarang, terwijl liet bedrag der voor die regt-bank in de beide andere jaren niet gering i s , als zijnde geweest in 1857 43 en

in 1858 51.

Hierdoor is het ook onmogelijk , eene juiste vergelijking over do vier genoemde jaren te maken , en zal men zich dus ook moeten bepalen tot de vergelijking der jaren 1857 en 1858.

Van de 81 appellen van het eerstgenoemde j a a r waren er 10 van vonnissen van residents-geregten ; van de 82 van het andere jaar slechts 4.

Het hoogste cijfer heeft de raad van justitie te Samarang, a l s : in 1857 5 1 , in 1858 mede 51.

De raad van justitie te Batavia had het kleinste getal, a l s : in 1857 slechts 2 , in 1858 8.

Naar haren aard betrof het grootste getal der behandelde zaken overtredingen van de amfioen-pachtvoorwaarden, namelijk: in 1857 60, in 1858 64.

De beklaagden in de appellen van de vonnissen van de residentsgeregten waren Europeanen. In die van de vonnissen van landraden waren als beklaagden betrokken in 1857 44 vreemde Oosterlingen en 27 inlanders ; in 1858 42 vreemde Oosterlingen

De beklaagden in de appellen van de vonnissen van de residentsgeregten waren Europeanen. In die van de vonnissen van landraden waren als beklaagden betrokken in 1857 44 vreemde Oosterlingen en 27 inlanders ; in 1858 42 vreemde Oosterlingen