• No results found

4.3 Analyse

4.3.3 Verschillende rechtspositionele regelingen

Onder de huidige regelgeving kunnen er twee rechtspositie regelingen op tbs-gestelden van toepassing zijn: de Bvt (in het geval een tbs-gestelde opgenomen is in een justitiële inrichting)

149 Art. 53 Rvt en art. 51 Bvt 150

Art. 55 jo. art. 56 Bvt

151

en de Wet Bopz (in het geval een tbs-gestelde opgenomen is in een niet-justitiële inrichting). Deze situatie blijft, mede gelet op de brief van de Minister bij de totstandkoming van de Bvt, opmerkelijk. Volgens de Minister was de regeling uit de Wet Bopz niet strikt genoeg om van toepassing te kunnen zijn op tbs-gestelden.152 Daarnaast kan men zich afvragen hoe de toepasselijkheid van verschillende wettelijke regelingen te verklaren is vanuit het gelijkheidsbeginsel. Gelijke gevallen dienen gelijk behandeld te worden, maar in de huidige situatie gelden voor de groep tbs-gestelden in niet-justitiële inrichtingen andere regels dan voor de groep tbs-gestelden in een justitiële inrichting. Enerzijds kan er gezegd worden dat het niet om gelijke gevallen gaat. De keuze voor een inrichting hangt onder andere af van het benodigde beveiligingsniveau. Op het moment dat de ene tbs-gestelde beveiligingsniveau 4 behoeft en de andere niveau 3 zou betoogt kunnen worden dat het hier geen gelijke gevallen betreft en het gelijkheidsbeginsel niet geschonden wordt. Anderzijds gaat het nog steeds om eenzelfde groep personen, namelijk delinquenten die veroordeeld zijn tot tbs met dwangverpleging. Persoonlijk neig ik naar deze laatste redenering. Weliswaar verschilt het beveiligingsniveau, maar dit doet niks af aan het feit dat de rechter in beide gevallen tot het oordeel is gekomen dat tbs met dwangverpleging opgelegd moet worden. Dat de ene tbs- gestelde iets minder delict gevaarlijk is, zou aan hem niet meer mogelijkheden moeten verschaffen om de behandeling te beïnvloeden. En dat is nu precies wat er gebeurt onder de huidige regelgeving.

Naast meer mogelijkheden noemt de Wet Bopz ook meer gronden om een klacht in te dienen, alsook een bredere kring van personen die een klacht in kunnen dienen. De invoering van de Wvggz verandert niets aan deze verschillen. Wel wordt de huidige procedure uit de Wet Bopz verbeterd, in die zin dat de klachtencommissie een onafhankelijk orgaan wordt en de kring van personen nog verder wordt uitgebreid.

Bovengenoemde verschillen kunnen redelijk eenvoudig geïmplementeerd worden in de Bvt. Met name het uitbreiden van de kring van personen die een klacht kunnen indienen, is geen ingrijpende verandering. Gelet op de psychische problematiek bij tbs-gestelden is de kans aanwezig dat zij niet begrijpen waarover zij een klacht kunnen indienen. Het is dan voor de rechtspositie van tbs-gestelden een verbetering dat, naast zij zelf, ook andere

152

belanghebbenden een klacht kunnen indienen. Daarnaast is het introduceren van beroep in cassatie een extra controle. De HR toetst of het recht juist is toegepast en of de uitspraak voldoende en begrijpelijk gemotiveerd is. Een extra mogelijkheid om de behandeling te frustreren zou ik dit niet willen noemen. Voor de tbs-gestelde versterkt de mogelijkheid tot beroep in cassatie het gevoel van rechtsbescherming en als de commissies een juiste beslissing hebben genomen en dit juist gemotiveerd hebben, heeft dit geen enkele invloed op de behandeling. Ook het implementeren van de pvp is een positieve ontwikkeling. De pvp kan optreden als bemiddelaar en is makkelijk te benaderen voor tbs-gestelden.

Met de implementatie van zowel de uitgebreidere klachtenregeling als de pvp kan de CvT in haar huidige vorm komen te vervallen. De pvp kan ook fungeren als bemiddelaar en door de uitbreiding van de klachtmogelijkheden kan ook geklaagd worden over de in de Bvt geformuleerde zorgplichten.

Een verdergaande optie zou zijn om de verschillende rechtspositie regelingen te harmoniseren. Zelfs al zouden de aangedragen bepalingen worden opgenomen in de Bvt, dan nog blijven er verschillende rechtsposities van toepassing op tbs-gestelden, afhankelijk van in welke instelling de tbs-gestelde zich bevindt. Ook de Raad van State153, de RSJ154 en GGZ Nederland hebben, in hun adviezen met betrekking tot het wetsvoorstel Wfz, gewezen op de onoverzichtelijke en ongelijk geregelde rechtsbescherming. Zij dringen dan ook aan op harmonisatie van de rechtsposities. Naar aanleiding van deze adviezen heeft de wetgever de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMW) opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden van harmonisatie.155 De ZonMW is niet de eerste organisatie die een onderzoek uitgevoerd heeft naar de mogelijkheden. In 2009 heeft een werkgroep, bestaande uit juristen uit GGZ instellingen en FPC’s, zich ook al gebogen over deze optie. Zij hebben een voorstel gedaan tot een wettelijke regeling interne rechtspositie, maar gezien het feit dat er op dit moment nog steeds verschillende rechtspositie regelingen zijn, is dit voorstel niet geïmplementeerd.156 De ZonMW komt ook tot de conclusie dat het wenselijk is de interne rechtsposities te harmoniseren en is voorts ook van

153 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 398, nr. 4, p.16 154 RSJ, Advies Zorg voor forensische zorg, 2009, p.25

155

Eerste Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 32 398, nr. F, p. 8

156

mening dat dit mogelijk moet zijn.157 Wel worden er ook kanttekeningen geplaatst bij de harmonisatie van de wettelijke regelingen. Er blijven altijd verschillen bestaan tussen de uitgangspunten en concepten van rechtsbescherming tussen wetten en pas als deze verschillen zijn weggenomen of sterk zijn verminderd, kan worden overgegaan tot werkelijke harmonisatie.158 Een vrees die ook genoemd wordt in het onderzoek is de vrees dat door harmonisatie de goeden onder de kwaden zullen lijden. Hiermee wordt gedoeld op het feit dat op tbs-gestelden strengere regels van toepassing zijn dan op personen, opgenomen op civielrechtelijke titel. Met het harmoniseren van regelingen is dit zeker een punt waar rekening mee gehouden moet worden.

Een laatste punt met betrekking tot de verschillende regelingen is de situatie die ontstaat met de invoering van de Wfz en Wvggz. In hoofdstuk 3 is uiteengezet dat, met de invoering van de Wfz, in FPK’s de Bvt van toepassing wordt. Dit brengt in de praktijk met zich mee dat op één afdeling in een FPK meerdere rechtspositie regelingen van toepassing zijn. Zolang de regelingen niet equivalent zijn, houdt dit in dat bijvoorbeeld een FPK verschillende instanties in het leven moet roepen; een klachtencommissie vanuit de Wvggz en een beklagcommissie vanuit de Bvt. Daarnaast betekent dit voor de behandelaren dat zij beide regelingen moeten kennen om te weten welke bevoegdheden zij hebben en welke vormen van behandeling zij mogen uitvoeren. Ook betekent dit dat voor de ene helft van de aanwezigen wel een pvp aanwezig is, maar voor de tbs-gestelden niet. Dit lijkt mij geen wenselijke situatie. Het is daarom van belang dat óf de Wvggz voor alle personen in een FPK blijft gelden159 óf dat in alle instellingen waar de Wvggz geldt, tbs-gestelden alleen in combinatie met een zorgmachtiging opgenomen kunnen worden.

157 Legemaate e.a., Thematische Wetsevaluatie Gedwongen zorg, 2014, p. 331 en 239 158

Ibid, p. 384

159

5 Conclusie en aanbevelingen

5.1 Conclusie

Behandeling van de tbs-gestelde is een onmiskenbaar belangrijk onderdeel van de maatregel tbs. Alleen door een afname van de delictgevaarlijkheid is het mogelijk voor de tbs-gestelde om terug te keren in de maatschappij. De juridische mogelijkheden die een tbs-gestelde heeft om invloed uit te kunnen oefenen op zijn behandeling, hebben in deze scriptie centraal gestaan. Naar aanleiding van de bestaande kritieken op de huidige regeling is bekeken of de Wet Bopz - en in de toekomst de wetsvoorstellen Wvggz en Wfz - bepalingen bevatten die wellicht een verbetering opleveren ten opzichte van de huidige regeling. De probleemstelling die deze scriptie heeft vormgegeven luidde: Hoe is de formele rechtspositie van tbs-gestelden geregeld in de Bvt met betrekking tot de aard, het verloop en evaluatie van de behandeling en valt er inspiratie ter verbetering te putten uit de Wet Bopz (en in het verlengde hiervan de wetsvoorstellen Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet forensische zorg)? In de voorgaande hoofdstukken zijn verschillende deelvragen behandeld die deel uitmaken van en antwoord geven op de probleemstelling.

Onder de huidige regelgeving zijn er weinig mogelijkheden voor een tbs-gestelde om invloed uit te kunnen oefenen op zijn behandeling. De bepalingen in de Bvt die betrekking hebben op de behandeling (het opstellen van een verplegings- en behandelingsplan, het behandelen in overeenstemming met dit plan, het maken van een evaluatieverslag en het schriftelijk bijvoegen van commentaar bij dit verslag) zijn ingekleed als zorgplichten van het hoofd van de inrichting. Het gevolg hiervan is dat een tbs-gestelde enkel een verzoek tot bemiddeling kan indienen, waarna de CvT ernaar streeft een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken. Naast deze zorgplichten bevat de Bvt ook een aantal andere bepalingen die indirect samenhangen met de behandeling. Tijdens de verlofaanvraag buigt het AVT zich over het behandelplan en het verloop van de behandeling. Aan dit verloop verbinden zij een conclusie omtrent de afname van de delictgevaarlijkheid. Is de delictgevaarlijkheid niet voldoende afgenomen, dan zal zij negatief adviseren over het verlenen van verlof. Het AVT kan wel een advies uitbrengen over het behandeltraject, maar heeft niet de bevoegdheid om implementatie van dit advies dwingend op te leggen. Bij de Penitentiaire Kamer van het Hof Arnhem en bij de LAP speelt dezelfde problematiek; zij kunnen alleen een advies uitbrengen of een aanbeveling doen.

Naast de regeling uit de Bvt bestaat de mogelijkheid dat, op een tbs-gestelde opgenomen in een niet-justitiële inrichting de Wet Bopz van toepassing is. De Wet Bopz kent, in tegenstelling tot de Bvt, wel de mogelijkheid om een klacht in te dienen over het behandelingsplan. Daarnaast is de te bewandelen route om een klacht in te dienen ook verschillend. Onder de Bvt kan de tbs-gestelde een klacht indienen bij de beklagcommissie, waarna vervolgens de weg naar de beroepscommissie openstaat. In de Wet Bopz wordt de klacht ingediend bij de klachtencommissie, waarna vervolgens de klacht ingediend kan worden bij de rechtbank; dit betreft geen beroepsprocedure, maar een geheel nieuwe behandeling van de klacht. Tegen de uitspraak van de rechter kan de tbs-gestelde beroep in cassatie instellen. Een laatste belangrijk verschil tussen beide wetten is dat de Wet Bopz een pvp kent. De pvp vormt een laagdrempelige en makkelijk bereikbare voorziening die aanwezig is in de inrichting. Een pvp is onafhankelijk van de kliniek en verleent advies en bijstand aan de opgenomen patiënten.

De wetsvoorstellen Wvggz en Wfz bieden, met betrekking tot de invloed die een tbs-gestelde kan uitoefenen op de behandeling, weinig nieuwe aanknopingspunten. De Wfz is een organisatiewet, dus deze wet regelt überhaupt niets omtrent de interne rechtspositie van tbs- gestelden. Wel heeft de herorganisatie van de forensische zorg invloed op de rechtspositie regeling die van toepassing is op tbs-gestelden. In de Wvggz zijn weinig wijzigingen aangebracht die de juridische mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de behandeling vergroten. Een wijziging die wellicht de mogelijkheden wel vergroot is de introductie van de zorgmachtiging. Bij het verlenen van deze machtiging wordt, in samenspraak met de betrokkene, een zorgplan opgesteld met een zorgkaart, waarop de voorkeuren van de betrokkene worden vermeld. Daarnaast wordt de betrokkene gehoord door de rechter, alvorens de zorgmachtiging wordt verleend.

De opgesomde verschillen laten zien dat de rechtspositie regelingen uit de Bvt en de Wet Bopz niet hetzelfde zijn. Dit is, vanuit het gelijkheidsbeginsel beredeneerd, een opmerkelijke situatie, aangezien een tbs-gestelde onder beide regelingen kan vallen. Daarnaast blijft het – mede gelet op het belang van de behandeling – een vreemde situatie dat er zo weinig mogelijkheden zijn om invloed uit te kunnen oefenen op de behandeling. Wel zijn er onder de Wet Bopz (en in de toekomst de Wvggz) meer mogelijkheden om invloed uit te kunnen

oefenen op de behandeling. De Bvt zou zeker inspiratie kunnen putten uit de Wet Bopz. Feit is wel dat de ongelijkheid tussen rechtsposities blijft bestaan. Het is daarom belangrijk dat geprobeerd wordt een oplossing te vinden om de rechtspositie regelingen dichter bij elkaar te brengen en de rechtspositie van de tbs-gestelde te verbeteren.

5.2 Aanbevelingen

Om de verwarring en ongelijkheid tussen de rechtspositie regelingen weg te nemen, zou het harmoniseren van de verschillende regelingen het meest wenselijk zijn. Dit is echter makkelijker gezegd dan gedaan. In 2009 is er voor het eerst een voorstel gedaan voor een wettelijke regeling interne rechtspositie, maar dit voorstel is niet van de grond gekomen. Ook het recente onderzoek naar harmonisatie van de verschillende regelingen stuitte op een aantal bezwaren. Het feit blijft inderdaad dat er verschillende concepten van rechtsbescherming aan de regelingen ten grondslag liggen en dit blijft een lastig punt om te harmoniseren. Echter, als ik mij puur richt op het centraal staande thema in dit onderzoek – de invloed die een tbs- gestelde kan uitoefenen op zijn behandeling – dan verdwijnen die bezwaren. Het is geen ingrijpende en vergaande verandering om bijvoorbeeld de kring van personen die een klacht kunnen indienen uit te breiden of om de tbs-gestelde meer te betrekken bij het opstellen van de behandeling. Omdat harmonisatie overall een lastig punt blijft, is het raadzaam om te kiezen voor de weg met de minste weerstand; voeg de in dit onderzoek genoemde positieve punten uit de Wet Bopz (en in de toekomst de Wvggz) toe aan de Bvt. Op die manier wordt een deel van de ongelijkheid weggenomen zodat zowel tbs-gestelden in een niet-justitiële inrichting als tbs-gestelden in een justitiële inrichting dezelfde mogelijkheden hebben om de behandeling te kunnen beïnvloeden.

Een positief punt uit de Wet Bopz dat extra aandacht verdient, is de patiëntenvertrouwenspersoon. De pvp is juist voor tbs-gestelden van groot belang. Door de aanwezigheid van psychische problematiek is het voor veel tbs-gestelden lastig om voor zichzelf op te komen. Daar kan de pvp uitkomst bieden. De pvp staat, in tegenstelling tot de behandelaar, aan de kant van de tbs-gestelde en kan bijstaan en adviseren waar nodig. Bijvoorbeeld bij het signaleren van onvoldoende vooruitgang in de behandeling. In dit onderzoek is de wirwar van regelingen inzake het ageren tegen de behandeling aan de orde gekomen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat deze regelingen voor tbs-gestelden niet duidelijk zijn en al helemaal niet toegankelijk. De pvp kan hier uitkomst bieden door de tbs-

gestelde zo goed en begrijpelijk mogelijk uit te leggen wat de opties zijn en hem ook te begeleiden bij de te nemen stappen.

Op het moment dat de Bvt uitgebreid wordt met bepalingen uit de Wet Bopz krijgen tbs- gestelden meer mogelijkheden om te klagen en kan de behandeling gefrustreerd worden. Het gaat dan met name om de groep “veelklagers”. De Minister heeft dit destijds aangekaart en de wetgever is toen van mening geweest dat dit recht inderdaad beperkt moet worden. Om het probleem van de “veelklagers” te ondervangen, zou de pvp kunnen dienen als een soort zeef. Om bijstand te vinden kunnen de “veelklagers” contact zoeken met de pvp en de klachten voorleggen. De pvp kan met andere oplossingen komen en de “veelklager” adviseren het probleem op een andere manier op te lossen. Dit kan leiden tot een afname van het aantal klachten doordat problemen op een andere manier opgelost kunnen worden.

In dit onderzoek is al meerdere malen aan de orde gesteld dat het opmerkelijk is dat, gezien het belang van een goede behandeling, er geen instantie is die verantwoordelijk is voor de monitoring van de toegepaste behandelstrategie. Op dit moment zijn er alleen maar instanties die een aanbeveling kunnen doen aan de betreffende inrichting, maar geen enkele instantie kan deze aanbeveling dwingend opleggen. Het zou de behandeling, mijns inziens, ten goede komen als een dergelijke instantie in het leven wordt geroepen. Bovendien zal een goede behandeling leiden tot een verlaagde kans op recidive en dit is nu precies wat de Minister van Justitie wil bewerkstellingen met het wetsvoorstel Wfz. Daarnaast zou ook de behandelduur kunnen afnemen, wat weer positieve invloed heeft op het financiële plaatje. Om de achterliggende gedachte achter het ontbreken van mogelijkheden om de behandeling te kunnen beïnvloeden – namelijk de kans dat de behandeling teveel gefrustreerd wordt – niet teveel geweld aan te doen, zou deze instantie opgezet kunnen worden als monitoringscommissie die jaarlijks de behandelvoortgang controleert en, indien noodzakelijk, de bevoegdheid bezit het behandeltraject bij te sturen. Het is teveel werk om jaarlijks alle behandelvoortgangen van tbs-gestelden te controleren, dus wellicht zou het een mogelijkheid zijn om hier een jaren-eis aan te koppelen; alleen de behandelingen die langer dan een x aantal jaar duren, waarin de tbs-gestelde nog nooit op verlof is geweest, komen in aanmerking voor een herbeoordeling. Daarnaast zou aan de pvp, in overeenstemming met de Wvggz160,

160

ook de bevoegdheid toegekend kunnen worden dat, in het geval van gesignaleerde tekortkomingen in de behandeling, de pvp dit meldt aan de monitoringscommissie die zich dan uitlaat over het behandeltraject.

Deze monitoringscommissie moet in ieder geval bestaan uit een onafhankelijke psychiater. De psychiater is noodzakelijk om een oordeel te kunnen vellen over de toegepaste behandeling in combinatie met de aanwezige psychische problematiek. Daarnaast kan de psychiater ook een ander behandeltraject voorstellen. Verder zou een jurist ook niet misstaan in de commissie. De jurist heeft verstand van de procedurele aspecten die komen kijken bij de oplegging, verlenging en beëindiging van de tbs-maatregel. Wel vraag ik mij af of de voorgestelde commissie niet geïntegreerd kan worden in een reeds bestaande commissie. Doordat er al zoveel instanties betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel, is het misschien niet wenselijk nog een instantie aan dit rijtje toe te voegen. Een optie zou wel zijn deze taak bij het Adviescollege Verloftoetsing Tbs te beleggen. Het AVT bestaat al uit psychiaters en juristen en is bovendien een onafhankelijk orgaan. Daarnaast is het AVT al bekend met de materie rondom de behandeling, want op dit moment vellen zij ook een oordeel over de voortgang van de behandeling. Dit zou dus de meest wenselijke optie zijn. Zo wordt er niet nog een instantie in het leven geroepen, maar is er wel een instantie die de behandelvoortgang in de gaten houdt.

Naast het introduceren van een instantie die zich buigt over het behandeltraject, is het ook raadzaam om de rechtspositie inzake verlof te versterken. Op dit moment prevaleert de roep om beveiliging. Het is de intentie van de wetgever om bij de invoering van de Wfz het evenwicht tussen beveiliging, behandeling en rechtspositie te bewaren, maar de toekomst zal leren of dit haalbaar is, mede gelet op de negatieve media-aandacht en het stigma rondom tbs- gestelden. Om te voorkomen dat bij een eerste evaluatie van de Wfz naar voren komt dat het