• No results found

Verschillende perspectieven op de RMS-strijd in de jaren zeventig

In document Gebalde vuisten (pagina 28-45)

De actie Wassenaar had ertoe geleid dat enorm veel jongeren zich waren in gaan zetten voor de RMS-strijd. Verspreid over het hele land waren zij bezig met het voorbereiden van acties. De

geradicaliseerde Molukse jongeren zorgden ervoor dat de jaren zeventig een onstuimige periode zou worden. De meest gewelddadige acties waren de treinkapingen en de gijzeling op een basisschool.

Al dit geweld was het gevolg van de radicalisering die in het voorafgaande decennium was begonnen. In deze paragraaf zal worden onderzocht hoe dit radicaliseringsproces zich in de jaren zeventig ontwikkelde.

Er zijn twee ontwikkelingen te constateren ten aanzien van het radicaliseringsproces van de Molukse jongeren in de jaren zeventig: enerzijds was er een groep die zich afkeerde van het gebruik van geweld in de RMS-strijd, anderzijds was er een grote groep die juist hardere acties wilde. De groep die zich afkeerde van het gebruik van geweld bestond grotendeels uit jongeren die betrokken waren geweest bij de actie Wassenaar. De reden waarom zij geen geweld meer wilden gebruiken lag in het feit dat harde acties nauwelijks resultaten hadden opgeleverd.94 Eén van hen was Joop Sahetapy, die eveneens deel had genomen aan de brandstichting in de Indonesische ambassade in

92 Daan de Leeuw / Interview Jan Tomosawa, 12 april 2011 en Daan de Leeuw / Interview Tete Siahaya, 25 april 2011.

93 Daan de Leeuw / Interview Joop Sahetapy, 11 april 2011.

94 Ibidem en Daan de Leeuw / Interview Tete Siahaya, 25 april 2011.

1966. Door het uitblijven van politieke resultaten en omdat hij bovendien telkens in de gevangenis belandde, besloot hij zich niet langer via gewelddadige acties in te zetten voor de RMS. Hij koos voor een geweldloze strategie, die inhield om door middel van de dialoog met voor –en

tegenstanders de RMS te realiseren. Deze groep kon geen begrip opbrengen voor de kapingen in 1975 en 1977.95 Hun pacifistische houding, als gevolg van de actie Wassenaar, contrasteert met de radicaliserende werking die deze actie had op een groot deel van de Molukse jongeren.

De groep die hardere, gewelddadigere acties wilde bestond voornamelijk uit jongeren die zich door de actie Wassenaar bewust waren geworden van de Molukse kwestie. Zij gingen zich inzetten voor de RMS-strijd. Doordat er binnen de Molukse gemeenschap geen sprake was van één overkoepelende Molukse jongerenorganisatie, opereerden groepjes jongeren onafhankelijk van elkaar.96 Er is in het begin van de jaren zeventig echter wel een aantal keer geprobeerd om meer eenheid onder de jongeren tot stand te brengen. In 1972 werd er een congres gehouden in de Rotterdamse RAI met als motto ‘Wordt één!’, waarbij jongeren van alle stromingen aanwezig waren. Ook werd er eind 1972 vanuit de Badan Persatuan een jongerenorganisatie opgericht, de Pemuda Masjarakat, vertaald als Vrije Zuidmolukse Jongeren (letterlijk: Jongeren van het Volk).

Deze organisatie had als doel de RMS-strijd te ondersteunen en dit aan de buitenwereld uit te dragen. De Pemuda Masjarakat wist groepen jongeren aan zich te binden en een aantal acties te organiseren, maar door de onduidelijke organisatiestructuur bleef zij diffuus van karakter, aldus Steijlen.97

Ondanks het ongeorganiseerde karakter onder de geradicaliseerde jongeren, hebben Smeets en Steijlen drie grote stromingen weten te onderscheiden. Hiervan waren er twee van belang voor de RMS-strijd, die hieronder zullen worden besproken. De eerste stroming bestond uit de

bevrijdingsbewegingen. Uit deze stroming kwamen de Bevrijdingsfronten voort. Van alle groepen Molukse jongeren waren de Bevrijdingsfronten het sterkst beïnvloed door ideologische stromingen uit het buitenland. Er zijn vier Bevrijdingsfronten geweest, die telkens met veel bombarie werden opgericht maar na verloop van tijd een stille dood stierven. Het waren vaak dezelfde mensen die bij deze bevrijdingsbewegingen betrokken waren. Zoals eerder is aangetoond werd het eerste

Bevrijdingsfront al in 1970 opgericht, de volgende volgden in 1971, 1974 en 1975. Alle vier hadden zij telkens dezelfde visie op de strijd: er moesten geen concessies worden gedaan ten aanzien van de RMS, president Manusama stelde zich te zwak op en het marxistisch-leninisme moest als

ideologische basis dienen.98 Het tweede Bevrijdingsfront, uit 1971, onderscheidde zich door duidelijk te maken dat zij de strijd op twee fronten zag: tegen het regime van Soeharto en tegen de

95 Ibidem en Daan de Leeuw / Interview Jan Tomosawa, 12 april 2011.

96 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 227.

97 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 150-151.

98 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 232-233.

Nederlandse regering.99 Dit Bevrijdingsfront probeerde ook contacten met buitenlandse bewegingen aan te knopen, waaruit eveneens de linkse oriëntatie van deze groepering naar voren komt: “We ontwikkelen een revolutionair werkprogramma. We zoeken contact in het buitenland met Black Panthers, Nationaal Bevrijdingsfront van Zuid-Vietnam, MPLA, Maoïsten in Parijs (…). Door samen te werken kunnen we duidelijk antwoord geven op het Nederlandse neokolonialisme.”100 Met het ‘Nederlandse neokolonialisme’ werd de onderdrukkende houding van de regering ten aanzien van de RMS bedoeld. Hoewel er door de Bevrijdingsfronten contact met buitenlandse bevrijdingsbewegingen werd gezocht is er nooit een echte samenwerking tot stand gekomen.

Tegenover de stroming van de Bevrijdingsfronten stonden de jongeren die harde acties wilden ten behoeve van de RMS-strijd. Zij waren nauwelijks door ideologische bewegingen geïnspireerd. Volgens Smeets en Steijlen zijn zij het best te omschrijven als ‘doeners’: geen saaie theorieën en scholing maar doelgerichte acties. Deze jongeren woonden verspreid over het land, maar de grootste groepen woonden in Capelle aan den IJssel, Assen en Bovensmilde. Zij waren onafhankelijk van elkaar bezig met het organiseren van acties. Dit resulteerde in trainingen en het oefenen met wapens.101 De wapens werden verkregen uit criminele activiteiten, zoals de diefstal uit de Trip van Zoudtlandtkazerne te Breda, waarbij dertien Uzi’s, drie Fal-geweren en achthonderd eenheden munitie werden buitgemaakt. De politie die deze wapens ontdekte in de Molukse wijk in Krimpen aan den IJssel, ging er vanuit dat deze wapens bestemd waren voor terroristische actie op de Indonesische ambassade.102 De actiebereidheid onder deze groep jongeren ging erg ver: er heeft zelfs het plan bestaan om Koningin Juliana te ontvoeren. Dit zogenaamde ‘plan-Soestdijk’ lekte echter voortijdig uit, waarop deze spectaculaire actie werd afgeblazen.103 Uit deze groep jongeren kwamen de Molukkers die in 1975 en 1977 overgingen tot gijzelingsacties in treinen en in een basisschool te Bovensmilde. Uit de bovengenoemde stromingen blijkt dat de radicalisering van Molukse jongeren zich doorzette in de jaren zeventig. Dit gold uiteraard niet voor de jongeren die na de actie Wassenaar geweld hadden afgezworen.

De ideologische stromingen bleven binnen een grote groep jongeren een rol spelen. Door de verschillende stromingen en de celstructuur waarin de Molukse jongeren opereerden was er echter niet één ideologische beweging die de jongeren volgden. Opvallend is wel dat de aandacht die er vóór en na de actie Wassenaar was voor de Black Power-beweging en de Black Panthers weer snel wegebde. Midden jaren zeventig waren er nauwelijks nog jongeren te horen die zich nadrukkelijk identificeerden met deze bewegingen. Dit is eenvoudig te verklaren. Ten eerste hadden de Molukse

99 Lily van der Bergh, ‘Linkse Zuid-Molukkers willen geen assimilatie’, De Groene Amsterdammer 50 (1971). Te vinden in het archief van DDET, in het MHM. Paginanummers ontbreken.

100 Ibidem.

101 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 234-235.

102 René Bok en Coen van Harten, ‘Nog meer terreur op komst’, Elseviers Magazine 50 (1975) 11-18, aldaar 16.

103 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 234-235.

jongeren ontdekt dat zij weinig steun van deze bewegingen hoefden te verwachten. Ten tweede was de Black Panther Party in de VS versplinterd geraakt, enerzijds door de arrestaties van leden, anderzijds door een hoogoplopend meningsverschil tussen de leiders Cleaver en Newton.104 Zij speelden hierdoor geen grote rol meer in de zwarte burgerrechtenbeweging. Dit had tot gevolg dat de Molukse jongeren zich niet langer identificeren met deze beweging.

Daarentegen bleef Che Guevara in de jaren zeventig wel enorm populair onder Molukse jongeren. Dit blijkt onder andere uit het verhaal van Cornelis Thenu, woonachtig in Bovensmilde.

Hij was de jongste gijzelnemer tijdens de treinkaping in 1975 en was zeer onder de indruk van Che Guevara: “Een boek over het leven van Che stond bij Matheos [zijn broer] op de plank. Hij raadde het me aan. Ik nam het direct mee. In de wijk had bijna elke Molukse jongere de poster van Che Guevara voor zijn raam hangen. We hadden geen stemrecht, Che vertaalde ons gevoel. Hij had altijd gevochten tegen onderdrukking en ongelijkheid tot de dood hierop volgde.”105

Begin jaren zeventig waren er ook radicale Molukse jongeren die zich identificeerden met Tupamaros en de Palestijnse PLO. Tupamaros was de Nationale Bevrijdingsbeweging van Uruguay, die via een gewapende opstand de corrupte overheid van Uruguay probeerde te

verdrijven. De gewapende opstand vertaalde zich in een ‘stadsguerrilla’, waarbij in de hoofdstad Montevideo bomaanslagen en gewapende overvallen op banken en bedrijven werden gepleegd, politici en buitenlandse diplomaten werden ontvoerd en gevangenissen werden opengebroken.106 In het Midden-Oosten probeerde de Palestijnse terreurbeweging Al-Fatah, later opgegaan in de

Palestine Liberation Organisation (PLO), de staat Israël te verdrijven en Palestina te bevrijden. Zij gingen hierbij uit van een maoïstische guerrillastrijd maar zonder de marxistische uitgangspunten.

De Palestijnse vrijheidsstrijders, Fedayeen genaamd, pleegden terroristische aanslagen in Israël, waarbij zelfs gebruik werd gemaakt van zelfmoordterroristen.107 Ten eerste spraken deze

bewegingen de Molukse jongeren aan vanwege wederom de identificatie met andere onderdrukte volken in de wereld die in opstand kwamen. Ten tweede werd het gebruik van geweld en

terroristische acties om de doelen te bereiken als revolutionair gezien. “Wij waren geraakt door wat in die tijd speelde: Tupamaros, PLO, in Amerika lag het establishment onder vuur vanwege de Vietnamoorlog.”108 Via geweld kon men haar doelen bereiken. Dit had een grote impact op Molukse jongeren.

In de loop van de jaren zeventig werden hun acties dan ook steeds gewelddadiger. De periode van 1970 tot en met 1973 was relatief rustig, maar vanaf 1974 gingen de acties met steeds

104 Hamilton, Counterculture in America, 34 en Boyer, The Enduring Vision, 871.

105 Cornelis Thenu, Korban. Het verhaal van een Molukse activist (Amsterdam 1998) 34.

106 H. Edward Price Jr., ‘The Strategy and Tactics of Revolutionary Terrorism’, Comparative Studies in Society and History 1 (1977) 52-66, aldaar 59.

107 Edward Price Jr., ‘The Strategy and Tactics of Revolutionary Terrorism’, 62-63.

108 R.M.S. Tetelepta. Geciteerd in: Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 233.

meer geweld gepaard.109 Een selectie geeft het volgende overzicht: de ‘noodremactie’ waarbij Molukse jongeren gelijktijdig aan de noodrem van treinen trokken, de bezetting van de Hofvijver in Den Haag, brandstichting in het kantoor van de Indonesische luchtvaartmaatschappij Garuda in Amsterdam en de bestorming van het Vredespaleis in Den Haag. Daarnaast hebben er in aanloop naar de treinkaping in 1975 veel plannen bestaan om mensen te gijzelen, waaronder de

Indonesische Consul-Generaal in Amsterdam, Joop den Uyl en Dries van Agt. Door verschillende omstandigheden werden deze plannen niet gerealiseerd. Steijlen constateert dat er in de periode van 1973 tot 1975 radicale Molukse jongeren bezig waren met plannen waarvan geweld en

vrijheidsberoving een essentieel onderdeel waren.110 De bedenkers van deze plannen en uitvoerders van de acties waren voornamelijk afkomstig uit de groep bovengenoemde ‘doeners’, die steeds vaker overgingen tot gewelddadige acties. Zij wilden met gewapende acties een doorbraak forceren in de verwezenlijking van de RMS. Er was sprake van een explosieve situatie.111

Het radicaliseringsproces kwam op 2 december 1975, vijf jaar na de actie Wassenaar, wederom tot een uitbarsting van geweld: zeven Molukse jongens kaapten een trein ter hoogte van het Drentse dorp Wijster. Zij gijzelden 54 personen. Alle zeven daders waren afkomstig uit

Bovensmilde. De reden waarom de Molukse jongeren een trein als doelwit kozen was om aandacht in de media te krijgen voor de RMS. De jongeren waren geïnspireerd door het plan van vier Syriërs om in Amersfoort een internationale trein te overvallen. Deze vier mannen werden in september 1975 gearresteerd voordat zij hun plannen ten uitvoer konden brengen.112 De strategie van de kaping werd eveneens ontleend aan een ander voorbeeld, namelijk de gijzelingsactie op de Franse ambassade te Den Haag, door drie leden van het Japanse Rode Leger, op 13 september 1974. Deze gijzelnemers hadden een vrijgeleide van de Nederlandse regering gekregen en vlogen naar

Damascus. De Molukse gijzelnemers gingen ervan uit dat ook zij op een vrije aftocht konden rekenen: “In de Franse ambassade hadden die Japanners ook een vrije aftocht gekregen. Wij gingen ervan uit dat de Nederlandse overheid de gegijzelden nooit aan hun lot zou overlaten, en dat ze na een paar uur overstag zouden gaan.”113 De uitvoering van de actie vond haar oorsprong dus in eerdere voorbeelden van gijzelingsacties.

De groep kapers was volgens Smeets en Steijlen nauwelijks door buitenlandse ideologische bewegingen geïnspireerd.114 Er werd wel naar buitenlandse bewegingen gekeken, zoals blijkt uit het bovenstaande citaat van Cornelis Thenu, maar deze konden niet als legitimatie voor de RMS-strijd

109 René Bok en Coen van Harten, ‘Nog meer terreur op komst’, Elseviers Magazine 50 (1975) 11-18, aldaar 16.

110 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 152.

111Ibidem, 154.

112 Bootsma, De Molukse Acties, 80-81.

113 Abe Sahetapy. Geciteerd in: Bootsma, De Molukse Acties, 81. Het Japanse Rode Leger wilde met gewelddadige acties de Japanse regering omverwerpen.

114 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 234-235.

worden gebruikt. Dit kwam volgens Abe Sahetapy, eveneens treinkaper in 1975, omdat deze bewegingen niet te vergelijken waren met de situatie van de Molukkers in Nederland.115 Het is opmerkelijk dat de groep die daadwerkelijk tot een terroristische actie overging, waarbij zelfs drie mensen werden vermoord, zich hierbij nauwelijks had laten inspireren door buitenlandse

ideologische bewegingen. Aan het einde van deze paragraaf zal op hier dieper op in worden gegaan.

Er zijn drie aanleidingen voor de treinkaping op 2 december 1975. Ten eerste waren er in oktober 1974 op Ambon en omringende eilanden meer dan veertig RMS-strijders gearresteerd.

Berichten over deze arrestatie en martelingen van deze gevangenen veroorzaakte veel onrust binnen de Molukse gemeenschap. Jongeren hadden het gevoel dat zij íets moesten doen, voor enkelen was het de aanleiding zich aan te sluiten bij het ‘plan-Soestdijk’. Het Indonesische leger kreeg steeds meer de overhand op de Molukken. Ten tweede was het de Nederlandse politiek die olie op het vuur gooide. In september 1974 noemde Tweede Kamervoorzitter A. Vondeling de RMS een

droombeeld. Bovendien noemde minister van CRM H.W. van Doorn, verantwoordelijk voor het minderhedenbeleid, na terugkomst van een twaalfdaagse studiereis in Indonesië in april 1975 de RMS een illusie. Deze opmerking was extra pijnlijk omdat juist in april werd herdacht dat

vijfentwintig jaar geleden de Molukse republiek was geproclameerd. Bovendien werd in dit jaar de demonstratie door Den Haag, die bij deze jaarlijks herdenking werd gehouden, verboden.116 Ten derde werd op 25 november 1975 Suriname onafhankelijk van Nederland. Voor de Molukkers was het wrang dat dit land wél zelfstandig werd. Maar het was vooral de toespraak van koningin Juliana die kwaad bloed zette, omdat zij stelde dat ieder volk recht heeft op zelfbeschikking. Maar dit gold kennelijk niet voor de Molukkers, zo redeneerden de Molukse jongeren.117 Het belangrijkste motief voor de gijzelingsactie was dus het uitblijven van de RMS en de houding van de Nederlandse regering, die in de ogen van de jonge Molukkers te weinig had gedaan:

In de jaren na de actie in Wassenaar in 1970 tot en met 1975 is er eigenlijk heel weinig bereikt voor de politieke situatie van de RMS. Iedere keer als je wat deed, kreeg je nul op het rekest. En iedere keer was dat voor onze ouders en voor ons een teleurstelling. Naarmate je je verder in de materie verdiepte, kwam je op een gegeven moment in de situatie dat je denkt: ‘Misschien zal een gewelddadige actie nodig zijn.’118

De eisen van de gijzelnemers waren direct aan de Nederlandse regering gericht. Zij moest zich meer gaan inzetten voor de RMS door gesprekken op gang brengen tussen de Molukse leiders

115 Daan de Leeuw / Interview Abe Sahetapy, 15 juni 2011.

116 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 236-237.

117 Bootsma, De Molukse Acties, 82.

118 Abe Sahetapy. Geciteerd in: Bootsma, De Molukse Acties, 79.

en de Indonesische overheid én de RMS-kwestie aan de orde stellen bij de Verenigde Naties.119 Maar de Nederlandse regering wilde niet toegeven aan de eisen van de kapers, vooral toen zij vernam dat de machinist al was vermoord. De zogenaamde ‘Dutch Approach’ werd toegepast, wat volgens Beatrice de Graaf neerkomt op het proberen de schade zoveel mogelijk te beperken door tijd te rekken, te onderhandelen en eindeloos te praten.120 Uit ongenoegen over de houding van de Nederlandse regering besloten de Molukse kapers om nog twee mensen om te brengen. Maar alsnog kwam de regering hen niet tegemoet. De kapers besloten dat het geen zin had om nog meer mensen om te brengen en dat de gijzeling een kwestie van ‘de langste adem’ zou worden.121

De treinkaping in Wijster maakte grote indruk op de Molukse gemeenschap, net als de actie Wassenaar. De reacties waren verdeeld. De actie inspireerde een aantal andere Molukse jongeren om ook in actie te komen. Er werd een spontane gijzelingsactie opgezet met het Indonesische consulaat te Amsterdam als doelwit. Op 4 december stormden zeven jongeren het Indonesische consulaat in Amsterdam binnen. Zij gijzelden de medewerkers en tevens de aanwezigen van de twee reisbureaus en het Indonesisch schooltje, welke ook in het pand gevestigd waren. De kinderen van het schooltje werden al snel vrijgelaten door de gijzelnemers, om zo hun goede wil te tonen.122 De gijzelnemers stelden dezelfde eisen als hun vrienden in de trein, met één aanvullende eis: er zou een gesprek moeten komen tussen Manusama en Soeharto. Dit was dezelfde eis als de gijzelaars in Wassenaar in 1970 hadden gesteld.123 Bij deze gijzelingsactie viel één dode.

Beide gijzelingsacties werden uiteindelijk beëindigd door onderhandelingen tussen de kapers en een aantal oudere Molukkers, waaronder president Manusama, de weduwe van de Chris Soumokil en dominee Metiary. In eerste instantie hadden de kapers geweigerd om met Manusama te onderhandelen omdat hij zich als een stroman van de Nederlanders zou opstellen en zich afkeerde van het gebruik van geweld als actiemiddel. Maar omdat hij dé vertegenwoordiger van de RMS in Nederland was werd hij alsnog geaccepteerd.124 De jongeren hadden meer respect voor Metiary omdat hij begrip toonde voor geweld als actiemiddel.125 Hij had zich al sinds het begin van de jaren zestig hard gemaakt voor de politieke positie van de jongeren binnen RMS. Hij stond veelal achter de gewelddadige acties van de jongeren omdat zij hiermee de strijd voor de RMS levend hielden.

119 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 237-238 en Beatrice de Graaf, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika (Amsterdam 2010) 38.

120 De Graaf, Theater van de angst, 27.

In eerste instantie is het beleid van de Dutch Approach erop gericht om geweld te voorkomen en radicaal protest te integreren in het bestaande systeem. Wanneer het tot gewelddadige acties komt wordt bovenstaande tactiek toegepast.

Het beleid was dus niet gericht op het opjagen en opruimen van (mogelijke) terroristen, maar te proberen hen in te

Het beleid was dus niet gericht op het opjagen en opruimen van (mogelijke) terroristen, maar te proberen hen in te

In document Gebalde vuisten (pagina 28-45)