• No results found

Gebalde vuisten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gebalde vuisten"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gebalde vuisten

Molukse acties en buitenlandse ideologische bewegingen in Nederland, 1960-1978

Student: Daan de Leeuw Studentnr: 5966086

Email: Daan.deLeeuw@student.uva.nl Telefoonnummer: 06-55575099 Datum: 21 juni 2011

Opleiding: Geschiedenis UvA (bachelor) Cursus: Bachelorscriptie

Docent: J.J.V. Kuitenbrouwer

(2)

Afbeelding voorkant: Demonstrerende Molukkers op de Dam, met de gebalde vuist in de lucht, 28 november 1970. De afbeelding is een illustratie bij het volgende artikel: ‘Politie treedt op tijdens demonstratie

Zuidmolukkers’, Het Rotterdamsch Parool, 30 november 1970.

(3)

Inleiding 1

Paragraaf 1 – Beginnende radicalisering in de jaren zestig 5

Paragraaf 2 – Ideologische stromingen en de actie Wassenaar 14

Paragraaf 3 – Verschillende perspectieven op de RMS-strijd in de jaren zeventig 25

Conclusie 36

Bibliografie 38

Appendix I 41

(4)

Inleiding

In de tuin van de ambassade ertegenover stelden we ons op. We staken de straat over, klommen over de afrastering en gooiden die dingen naar binnen. Toen we zagen dat het aardig in de fik vloog, hebben we ons uit de voeten gemaakt. Dat kon natuurlijk niet via de openbare weg, want dan zouden we binnen de kortste keren gepakt worden. We zijn toen over de muur van het Catshuis geklommen, daar vlakbij. En van daaruit hebben we een uitweg gezocht, terwijl we aan de buitenkant de sirenes van de politie hoorden.1

Tete Siahaya, tweede generatie Molukker in Nederland

Terwijl twaalf jongens vluchtten, stond de Indonesische ambassade in lichterlaaie. Ze wisten Den Haag te ontvluchten en arriveerden in hun woonplaats Moordrecht. Het was 26 juli 1966. In de middag voorafgaand aan de brandstichting in de Indonesische ambassade was Josina Soumokil, weduwe van de geëxecuteerde president van de Republiek der Zuid-Molukken mr.dr. Chris Soumokil, op Schiphol aangekomen. De strijd voor een onafhankelijke Molukse republiek

(Republik Maluku Selatan, afgekort RMS) woedde al anderhalf decennium, met name op het eiland Ceram, waar ook Chris Soumokil had gevochten tegen het Indonesische leger. Plotseling waren de strijders op de Molukken en de Molukkers in Nederland hun gewaardeerde leider kwijt. Toen de weduwe van Soumokil op Schiphol arriveerde werden de twaalf Molukse jongeren overmand door woede en vonden zij het tijd om een daad te stellen. Te lang had Indonesië, maar met name

Nederland, het lot van de Molukkers en de wil voor een onafhankelijke Republiek der Zuid- Molukken ontkend.2

De brandstichting in de Indonesische ambassade was de eerste gewelddadige actie van de tweede generatie Molukkers in Nederland. Na deze aanval op de ambassade werd de Nederlandse samenleving nog een aantal maal opgeschrikt door acties van Molukse jongeren, die in de loop van de jaren zestig waren geradicaliseerd. De acties kwamen allemaal voort uit dezelfde motieven: ten eerste de onvrede over de opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van de Molukkers in Nederland en ten aanzien van de RMS-strijd, en ten tweede de onderdrukking van de mensen op de Molukken door het Indonesische leger. De acties waren in eerste instantie gericht op Indonesische doelwitten in Nederland. Maar al snel werd ook de Nederlandse regering verantwoordelijk

gehouden voor het feit dat de RMS nog niet was gerealiseerd en werden Nederlandse objecten eveneens doelwit van acties. Het gebruik van geweld was volgens deze jongeren een legitiem

1 Geciteerd in: Peter Bootsma, De Molukse Acties. Treinkapingen en gijzelingen, 1970-1978 (Amsterdam 2000) 31.

2 Henk Smeets en Fridus Steijlen, In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2006 (Amsterdam 2006) 208-211 en Bootsma, De Molukse Acties, 29-32.

(5)

middel om de Nederlandse samenleving met de RMS te confronteren.3 De geradicaliseerde Molukse jongeren lieten zich hierbij inspireren door ideologische bewegingen uit de hele wereld, met name door de Black Power-beweging, de Black Panther Party en de Beweging van de 26ste juli, die leiding gaf aan de Cubaanse revolutie. In deze scriptie staan de Molukse acties in relatie tot deze stromingen centraal. De hoofdvraag die in deze scriptie wordt onderzocht is: In hoeverre werden de radicale Molukse jongeren in Nederland geïnspireerd door buitenlandse ideologische bewegingen in de strijd voor de RMS in de periode 1960-1978?

De hoofdvraag zal beantwoord worden aan de hand van drie deelvragen, die elk zullen worden uitgewerkt in één paragraaf. In de eerste paragraaf wordt de beginnende radicalisering van Molukse jongeren in de jaren zestig onderzocht aan de hand van de volgende vraag: Welke

oorzaken lagen ten grondslag aan de radicalisering van de Molukse jongeren? De tweede paragraaf richt zich op de ideologische bewegingen en de Molukse acties aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. De vraag die in deze paragraaf wordt beantwoord is: Op welke manier zijn de ideeën en methoden van de ideologische bewegingen terug te zien in de acties van de Molukse jongeren? In de derde paragraaf wordt het verloop van het radicaliseringsproces onder Molukse jongeren in de jaren zeventig onderzocht, middels de vraag: Hoe ontwikkelde het radicaliseringsproces zich in de jaren zeventig?

In de historiografie is er nog niet vanuit dit perspectief gekeken naar de Molukse acties. In een beperkt aantal publicaties over de Molukse jongeren worden de ideologische bewegingen wel genoemd, maar een duidelijk beeld over een mogelijk verband tussen beiden ontbreekt. Eén van deze publicaties is de studie De sociale positie van Molukkers in Nederland uit 1971, geschreven door J. van Amersfoort. Naast een beschrijving van de Molukse cultuur in Nederland en

cijfermatige gegevens beschrijft Van Amersfoort het generatieconflict, waarbij hij stelt dat jongeren zich, buiten het RMS-ideaal, niet kunnen identificeren met de eerste generatie. Hierdoor zoeken ze moderne symbolen om hun identiteit te uiten, waaronder “hippe kleding, Black Panthers, soul music”4, die een gevoel van communicatie met de buitenwereld bewerkstelligen. Daarnaast heeft historicus Fridus Steijlen zich in dit onderwerp verdiept. In zijn proefschrift RMS: van ideaal tot symbool. Moluks nationalisme in Nederland, 1951-1994 geeft hij een zeer goede beschrijving van de ontwikkeling van het Moluks nationalisme in Nederland. Hierbij komen ook de ideologische bewegingen aan bod. Uit deze studie van Steijlen blijkt dat de radicale Molukse jongeren aan het eind van de jaren zestig geïnspireerd raakten door de ideologische bewegingen uit de Verenigde Staten en Cuba, maar er wordt helaas geen duidelijk beeld geschetst hoe dit zich vertaalde in de acties en demonstraties.

3 Fridus Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool. Moluks nationalisme in Nederland, 1951-1994 (Amsterdam 1996) 127.

4 J.M.M. van Amersfoort, De sociale positie van Molukkers in Nederland, (’s-Gravenhage 1971) 65.

(6)

In 2006 verscheen het eerste echte overzichtswerk over de Molukkers in Nederland, geschreven door Henk Smeets en Fridus Steijlen, met als titel: In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2006. Dit boek geeft een uitstekend overzicht van de

geschiedenis van de Molukkers in Nederland, waarin het zwaartepunt de sociale positie van de Molukkers binnen de Nederlandse samenleving en hun succesvolle integratie na de Molukse acties is. De periode waarin de Molukse jongeren op de voorgrond treden en het generatieconflict met de eerste generatie wordt uitvoerig beschreven. Wat betreft de radicalisering van de jongeren en de invloed van ideologische bewegingen baseert het boek zich vooral op de bovengenoemde studie van Steijlen, waardoor het hiaat helaas niet werd opgevuld.

In deze scriptie zal gebruik worden gemaakt van verschillende bronnen. Er zal gebruikt worden gemaakt van secundaire literatuur, waarbij regelmatig aan de bovenstaande publicaties van Steijlen zal worden gerefereerd. Daarnaast zal een belangrijk deel van het onderzoek bestaan uit primaire bronnen, zoals pamfletten en krantjes van Molukse jongeren, tijdschriften gericht op de Molukse gemeenschap in Nederland, Nederlandse dagbladen, foto’s van demonstraties en

archiefstukken van de Nederlandse overheid. Deze bronnen zijn te vinden in de archieven van het Moluks Historisch Museum in Utrecht. Er is echter niet veel primair bronnenmateriaal dat door de Molukse jongeren zelf is geschreven. Dit heeft twee redenen. Ten eerste werden er door hen niet veel artikelen en pamfletten geschreven. Het blad Toma, geschreven door jongeren met als doel de Molukse jeugd te stimuleren voor de RMS-strijd, is één van de weinige publicaties van de tweede generatie. Ten tweede is lang niet alles bewaard gebleven. Over de representativiteit van deze bronnen valt te twisten. Enerzijds kan men stellen dat door het geringe aantal zij niet de ideeën van de hele tweede generatie kunnen vertegenwoordigen. Anderzijds werden de artikelen die Molukse jongeren schreven destijds opgemerkt door de gehele Molukse gemeenschap. Dit blijkt omdat er op deze publicaties werd gereageerd tijdens verschillende bijeenkomsten. Op deze artikelen kwam weinig kritiek van andere jongeren. Hieruit kan men concluderen dat deze artikelen een grote reikwijdte hadden en door veel jongeren werden aanvaard.

Doordat er weinig primaire bronnen zijn, is de tweede generatie Molukkers al regelmatig geïnterviewd, onder andere door Smeets en Steijlen en door Peter Bootsma, auteur van het boek De Molukse Acties. Treinkapingen en gijzelingen, 1970-1978. Deze interviews gingen in op de

radicalisering van de Molukse jongeren en de acties die zij hebben gevoerd. Er is echter niet nauwgezet ingegaan op de invloed van de ideologische bewegingen op de tweede generatie Molukkers. Daarom heb ook ik vijf betrokken Molukkers geïnterviewd. Dit zijn de volgende vijf personen: Tete Siahaya, Joop Sahetapy, Jim Pentury, Abe Sahetapy en Jan Tomasowa. Zij zijn op verschillende manieren betrokken geweest bij de acties. In de interviews is ingegaan op de rol die bewegingen als Black Power en de Beweging van de 26ste juli speelden tijdens de radicalisering en

(7)

in aanloop naar de acties. De interviews hebben enerzijds tot nieuwe inzichten geleid, anderzijds hebben zij bestaande inzichten bevestigd. Deze interviews zijn daardoor zeer nuttig geweest en hebben mij in staat gesteld om dit onderzoek goed uit te voeren. Er zal regelmatig worden verwezen worden naar de interviews. Daarnaast zullen ook citaten van interviews van Bootsma en Smeets en Steijlen worden gebruikt om de argumentatie te onderbouwen.

Dit onderzoek zal de Molukse acties in een breder perspectief plaatsen. Tot nu toe is er voornamelijk vanuit interne invloeden gekeken naar het radicaliseringsproces en de acties. Maar ook de buitenlandse bewegingen, die als externe factoren gelden, hebben hun weerslag gehad op deze ontwikkelingen en gebeurtenissen. Met deze scriptie worden ook de buitenlandse ideologische bewegingen toegevoegd aan de historiografie van de radicalisering van Molukse jongeren en hun acties.

(8)

Paragraaf 1 – Beginnende radicalisering in de jaren zestig

De Molukse acties kwamen niet zomaar uit het niets. Hieraan lag een radicaliseringsproces van Molukse jongeren aan ten grondslag. Deze radicalisering ontwikkelde zich in de jaren zestig en had meerdere oorzaken. De politieke bewustwording van de RMS-strijd, het generatieconflict met de eerste generatie en de positie van de Molukse jongeren in de Nederlandse samenleving speelden hierin een belangrijke rol. In deze paragraaf zal het radicaliseringsproces worden onderzocht.

De politieke bewustwording was een cruciale oorzaak van de radicalisering. De tweede generatie Molukkers was als kind opgegroeid in Nederland. Tijdens de tienerjaren groeide de interesse naar de reden van het Moluks verblijf in Nederland. Hierdoor werden de Molukse

jongeren zich bewust van hun geschiedenis en de strijd voor de RMS.5 Dit leidde tot een proces van politieke bewustwording. Al aan het eind van de jaren vijftig waren de eerste politiek gerichte jongerenorganisaties ontstaan, waaronder het Front Pemuda Maluku (FPM; Moluks Jongeren Front). Het FPM gaf een blaadje uit, organiseerde informatieavonden over de situatie op de

Molukken en hield bijeenkomsten in de woonoorden om jongeren te vertellen over het RMS-ideaal en de Molukse cultuur.6 De RMS was voor veel ouders een gevoelig onderwerp en lang niet alle ouders wilden of konden met hun kinderen hierover praten. Ook binnen de familie van Abé Sahetapy was dit het geval:

Het verdriet dat mijn ouders beleefd hebben, vanuit het KNIL hiernaartoe, wilden ze in het begin nog niet met ons delen. Dat werd ons afgeschermd. Mijn vader praatte daar niet zo snel over. En wij durfden het eigenlijk ook niet te vragen. Toen ik een jaar of 16 was, begon ik voorzichtig vragen te stellen. Dan vertelde hij hoe ze in het leger gediend hadden. (…) Maar hij vertelde niet alles. Toen ik hem later vroeg waarom hij die ergere dingen niet vertelde, zei hij dat dat ook uit zelfbescherming was.7

De jongeren voelden net als hun ouders het onrecht dat de Molukkers was aangedaan: “Ik vond het vreselijk om te beseffen dat mijn vader niet in zijn eigen land verbleef, maar in een tijdelijke verblijfplaats als Nederland. Hij was sergeant geweest en nu moest hij gaan werken in een fabriek.

Dat vrat aan hem.”8 De Molukse jongeren werden zich steeds meer bewust van de situatie van hun bevolkingsgroep in Nederland. Dit bewustwordingsproces is bij velen van hen ingrijpend geweest, temeer omdat zij zich realiseerden dat er een hoop politieke doelen nog niet bereikt waren. Een

5 Bootsma, De Molukse Acties, 28.

6 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 115.

7 Bootsma, De Molukse Acties, 28.

8 Gustav Tehupuring. Geciteerd in: Bootsma, De Molukse Acties, 28.

(9)

onafhankelijke Molukse republiek was nog niet gerealiseerd en bovendien had de Nederlandse regering de legitimiteit van deze republiek nog steeds niet erkend.

Het uitblijven van de RMS werd de jongeren eveneens onder de aandacht gebracht doordat hun families in Nederland berichten kregen over de guerrillastrijd op het eiland Ceram. Op dit eiland werd de onafhankelijkheidsstrijd, onder leiding van dr. Chris Soumokil, tegen de

Indonesische troepen gevoerd. De in Nederland woonachtige Molukkers kregen hier veel informatie over, zowel uit brieven van familieleden als van de afgevaardigden van Soumokil, die in Nederland steun kwamen vragen voor de strijd om zelfbeschikking. Vooral de arrestatie van Soumokil in 1963 en zijn executie in 1966 maakte de jongeren bewust van de strijd voor de RMS en hun situatie in Nederland.9 Het bericht van zijn dood kwam hard aan bij de Molukkers in Nederland, ook bij de jongeren: “Toen wij hoorden dat hij gefusilleerd werd, was dat natuurlijk een enorme klap voor ons.

(…) Dat heeft voor ons hier in Nederland wel een bewustwordingsproces in gang gezet, maar voor de situatie op de Molukken is het funest geweest.”10 Door hun leeftijd, nieuwsgierigheid, de informatieavonden van de FPM, de guerrillastrijd op de Molukken en de executie van Soumokil werden de jongeren zich bewust van hun politieke situatie en de strijd voor de RMS.

Daarnaast zorgde de interne strijd binnen de regering in ballingschap voor bewustwording onder de Molukse jongeren. In 1966 was er een RMS-regering in ballingschap opgericht in

Nederland, waarvan Manusama de president was. Generaal Tamaela was echter van mening dat de Molukkers internationaal aandacht moesten vragen voor de RMS, in het bijzonder bij de Verenigde Naties. Manusama wilde Tamaela geen rol in de politiek geven omdat hij vond dat militairen geen politieke functie mochten vervullen.11 De spanningen tussen Manusama en Tamaela liepen verder op doordat Tamaela in 1969 een tweede RMS-regering in ballingschap oprichtte. Aanhangers van beide leiders waren verenigd in knokploegen: Manusama’s aanhangers hadden het Korps

Pendjagaan Keamanan (KPK, Korps voor bewaking en veiligheid) opgericht en Tamaela’s aanhangers vormden zogenaamde ‘commando’s’. Beide groepen gingen regelmatig met elkaar op de vuist.12 De aanhang van Tamaela groeide snel. Opvallend was dat een substantieel deel van deze aanhangers Molukse jongeren waren die zichzelf actief wilde gaan inzetten voor de RMS-strijd.

Deze drang kwam voort uit de politiek van de gevestigde Molukse leiders die tot dan toe nauwelijks vruchten had afgeworpen.13 De machtsstrijd tussen Manusama en Tamaela confronteerde de

Molukkers in Nederland met de vraag welke koers gevaren moest worden in de Molukse politiek en de strijd voor de RMS. Dit zorgde ook voor een politieke bewustwording onder de jongeren.

9 Bootsma, De Molukse Acties, 26-29.

10 Tete Siahaya. Geciteerd in: Bootsma, De Molukse Acties, 29-30.

11 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 110-111.

12 Ibidem, 111-112.

13 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 221.

(10)

Ten tweede is de verhuizing van de woonoorden naar de woonwijken van groot belang geweest in het radicaliseringsproces. Sinds hun aankomst in Nederland in 1951 hadden de

Molukkers in zogenaamde woonoorden gewoond. Dit waren verschillende vormen van huisvesting, zoals voormalige kampen van de werkverschaffing, voormalige Duitse concentratiekampen,

militaire kazernes en enkele villa’s.14 Doordat de woonoorden afgelegen lagen waren de Molukkers geïsoleerd van de Nederlandse maatschappij, zij hadden een zeer marginale positie in de

samenleving. Begin jaren zestig verhuisden zij, op last van de overheid, vanuit de woonoorden naar woonwijken aan de rand van 61 kleine tot middelgrote steden in Nederland. De commissie Verwey- Jonker had als huisvestingsadvies de woonwijken aanbevolen omdat een langdurig verblijf in de woonoorden kon leiden tot verdergaande verpaupering, de Molukkers in de woonwijken in de nabijheid van werkgelegenheid kwamen en omdat de woonwijken de Molukkers meer contacten met ‘de buitenwereld’ zou geven.15 De regering had dit advies overgenomen, waarbij zij er net als de commissie vanuit ging dat het verblijf van de Molukkers in Nederland langduriger werd dan voorheen was aangenomen. Toch hield de overheid nog altijd vast aan de tijdelijkheid van het verblijf van de Molukkers.16

De verhuizing naar de woonwijken had twee gevolgen op het radicaliseringsproces: het leidde tot een intensivering van het generatieconflict en daarnaast kwamen de Molukse jongeren meer in contact met de Nederlandse samenleving wat spanningen en confrontaties veroorzaakte.

Voor de jongeren betekende de verhuizing dat zij onafhankelijker werden van de eerste generatie en dat zij makkelijker in contact konden komen met de Nederlandse samenleving. Ondanks het feit dat de Molukkers nog altijd in een hechte gemeenschap leefden en de woonwijken soms afgelegen lagen, gaven de woonwijken de jonge Molukkers meer vrijheid. De sociale controle was veel minder sterk dan in de woonoorden. Door hun grotere vrijheid en de verminderde sociale controle hadden de jongeren de mogelijkheid zich aan het gezichtsveld en de invloed van de ouderen te onttrekken. Bovendien kenden de ouders de nieuwe omgeving van de jongeren niet.17 Dat de jongeren zich steeds verder onttrokken aan het gezag van de ouders was het begin van een groeiend generatieconflict. Voor de Nederlandse overheid moet dit echter geen verrassing zijn geweest omdat de Commissie Verwey-Jonker al had gewaarschuwd dat het generatieconflict in de

woonwijken kon gaan toenemen: “Woonwijken kunnen het generatieconflict vergroten en daarmee ook tot grotere individuele spanningen leiden. Terwijl de oudere generatie zich aan de traditionele

14 Ibidem, 90. De kampen van de werkverschaffing zijn gebouwd na de Tweede Wereldoorlog, ten behoeve van de wederopbouw. Deze kampen waren in beheer van de ‘Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken’.

15 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 99-100.

16 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 174.

17 Ibidem, 217.

(11)

patronen en verhoudingen kan vastklampen, ondergaat de jeugd alle invloeden van de andere cultuur.”18

Voor een helder beeld van het generatieconflict is het van belang om de verschillende Molukse generaties te definiëren. Binnen de Molukse gemeenschap in de jaren zestig speelden drie generaties een rol: de eerste, anderhalve en tweede generatie. De eerste generatie zijn de KNIL- soldaten, niet-KNIL Molukkers en hun echtgenotes die als volwassenen naar Nederland kwamen.

Ze zijn vóór 1931 geboren en spreken grotendeels Ambonees-Maleis. De anderhalve generatie zijn de Molukkers die bij aankomst in Nederland wel deel uitmaakten van het ouderlijk gezin maar te oud waren om nog naar school te gaan. Hierdoor kwamen zij minder in aanraking met de

Nederlandse taal en samenleving dan hun jongere broertjes en zusjes. De anderhalve generatie fungeerde als een bung, een oudere broer, voor de tweede generatie en wordt daarom ook wel bung- generatie genoemd. De tweede generatie Molukkers zijn de personen die als kleine kinderen naar Nederland zijn gekomen of in Nederland zijn geboren. Zij gingen in Nederland naar school en kwamen hierdoor makkelijk in contact met de Nederlandse samenleving. Bovendien was hun beheersing van het Nederlands veel beter dan van de eerste en anderhalve generatie.19 Het was deze tweede generatie die zich in de jaren zestig begon te manifesteren en de generatiekloof binnen de Molukse gemeenschap blootlegde.

Er was sprake van twee soorten conflicten tussen de Molukse ouders en hun kinderen.

Antropoloog Dieter Bartels beschrijft deze conflicten in zijn studie Ambon is op Schiphol. Het eerste conflict was een conflict tussen vaders en zonen: de zonen stonden in de schaduw van hun autoritaire vaders en het was daardoor voor hen moeilijk voor zichzelf op te komen en een onafhankelijke positie binnen de gemeenschap te krijgen. Volgens Bartels is dit conflict inherent aan het Molukse sociale systeem waarin de vaders een belangrijke sociale status hebben. Dit conflict leidt tot wrijving tussen de vaders en hun zonen. De zonen raken gefrustreerd omdat zij onder de strikte controle van hun vaders staan. De jonge Molukse mannen willen meer

onafhankelijkheid en inspraak.

Het tweede conflict kwam voort uit het feit dat ouders en kinderen in twee verschillende sociaal-culturele omgevingen en in verschillende ‘tijdsgeesten’ waren opgegroeid. De eerste

18 H. Verwey-Jonker, Commissie Ambonezen in Nederland (Den Haag 1959) 104.

19 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 213 en Dieter Bartels, Ambon is op Schiphol. Socialisatie, identiteitsontwikkeling en emancipatie bij Molukkers in Nederland (Utrecht 1990) 44-45.

N.B.: Bartels maakt in zijn boek een andere indeling in generaties dan Smeets en Steijlen. Bartels spreekt over de Eerste Generatie (De eerste in Indonesië geboren generatie), de Tweede Generatie (de tweede in Indonesië geboren generatie) en de Derde Generatie (de eerste in Nederland geboren generatie). Deze indeling komt enigszins overeen met de indeling van Smeets en Steijlen in respectievelijk eerste, anderhalve en tweede generatie. Het verschil zit in de anderhalve generatie en tweede generatie, waarbij Bartels onderscheid maakt tussen de in Indonesië en in Nederland geboren kinderen terwijl Smeets en Steijlen onderscheid maken of zij als kinderen wel of geen onderwijs hebben genoten in Nederland. In deze scriptie hanteer ik de indeling van Smeets en Steijlen, aangevuld met sociologische inzichten van Bartels.

(12)

generatie werd volwassen in Nederlands-Indië, de tweede generatie in Nederland. Hierdoor verschilde hun kijk op de wereld. De eerste generatie groeide op met de traditionele Molukse waarden. Daarnaast leerden zij westerse waarden door de kennismaking met het koloniale gezag, dat zich kenmerkte door strikte regels en strakke discipline. Deze situatie was niet van toepassing op de tweede generatie. Zij groeide op in Nederland en had hierdoor minder binding met de Molukken en haar traditionele leefstijl. Omdat zij de westerse waarden van haar Nederlandse leeftijdsgenoten overnamen, ontstond er een kloof met de eerste generatie. De leeftijdsgenoten in Nederland waren de jongeren van de naoorlogse generatie die in de jaren zestig de protestbeweging vormden.20

Bartels betoogt dat taal een belangrijke rol heeft gespeeld in het overnemen van deze westerse waarden en gedachtegoed bij de Molukse jongeren. De Nederlandse taal, die de jongeren op de Nederlandse scholen hadden geleerd, bracht hen geleidelijk en indirect in aanraking met westerse ideeën, denkpatronen en logica. De ouders keerden zich tegen deze invloeden die een bedreiging vormden voor de traditionele gezinsleven en het traditionele Molukse wereldbeeld.

Desalniettemin waren de jongeren steeds minder afhankelijk van het Molukse referentiekader doordat zij zich, meestal onbewust en onvrijwillig, een tweede paradigma hadden eigen gemaakt.

Dit tweede paradigma bestond uit de overgenomen westerse waarden en ideeën die de jongeren de mogelijkheid gaf om de wereld om hen heen op hun eigen manier te begrijpen en te verklaren. Maar hierbij moeten twee belangrijke zaken niet uit het oog worden verloren: ten eerste het feit dat de Molukse jongeren zich dit tweede paradigma onbewust eigen hadden gemaakt. Zij zouden dan ook veelal ontkennen of betwisten dat zij westerse normen en waarden hadden overgenomen. Ten tweede het feit dat deze waarden van secundair belang waren en ze niet op gespannen voet stonden met de essentiële Molukse waarden, nationale doelen en aspiraties.21

Toch bestond er ondanks de generatiekloof een belangrijke overeenkomst tussen de eerste en tweede generatie, namelijk het wantrouwen, de minachting en de haat jegens de Nederlanders en de Nederlandse regering. Deze gevoelens kwamen voort uit de opstelling van de Nederlandse regering ten opzichte van de Molukkers en de politieke strijd van de eerste generatie die nauwelijks vruchten had afgeworpen. Doordat de jongeren zich bewust werden van de politieke situatie en de in Molukse ogen passieve houding van de Nederlandse overheid raakten ook zij overtuigd van de strijd voor de RMS.22 De jongeren begonnen de politieke strijd steeds duidelijker te steunen. Zoals gezegd was eind jaren vijftig het FPM opgericht. In de jaren zestig zouden nog vele

jongerenorganisaties volgen, waaronder de jongerengroepen rondom de tijdschriften Darah Maluku

20 Bartels, Ambon is op Schiphol, 48-49.

21 Ibidem, 243-245.

22 Ibidem, 234.

(13)

(Moluks Bloed) en Toma (Vooruit).23 De betrokkenheid van de jonge Molukkers bij de politieke idealen van de eerste generatie Molukkers valt tevens te bezien in het licht van hun identiteit, want de meerderheid van de tweede generatie werd zich tijdens het opgroeien bewust van hun Moluks- zijn. Ze raakten hieraan gehecht en voelden zich verbonden met de Molukse normen en waarden.24 Er valt een synthese te constateren binnen de ideeën en denkpatronen van de tweede generatie Molukkers: enerzijds maakten zij zich onbewust een westers paradigma eigen, terwijl zij

tegelijkertijd zich bewust werden van- en gehecht raakten aan hun Moluks-zijn. De bewustwording van deze dubbele identiteit was een belangrijke basis voor de radicalisering die bij deze jongeren in het midden van de jaren zestig zou optreden.

De verhuizing naar de woonwijken versterkte het generatieconflict binnen de Molukse gemeenschap. Daarnaast kwam de tweede generatie door de verhuizing meer in contact met westerse ideeën en de Nederlandse samenleving. Doordat zij uit een gemarginaliseerde positie kwamen waren de jongeren op zoek naar hun nieuwe positie in de samenleving. Dit leidde tot spanningen en confrontaties met Nederlandse jongeren. Er waren drie terreinen waar dit tot uiting kwam: in de treinen en op stations, in het uitgaansleven en in de misdaad. In het uitgaansleven kwam het geregeld tot vechtpartijen tussen Molukse en Nederlandse jongeren.25 Bovendien werden deze problemen versterkt omdat de verhuizing naar de woonwijken een verminderde sociale

controle en een groeiende verveling met zich mee had gebracht. Dat de Molukse jongeren zoekende waren naar hun positie binnen de samenleving werd ook opgemerkt door de Nederlandse overheid:

“Niet te ontkennen valt dat de Ambonese jongere bezig is zich te emanciperen, tot een meerdere bewustwording te geraken.”26 Tegelijkertijd voorzag men al problemen:

Dit zal, voorlopig althans, tot conflicten kunnen leiden, niet alleen t.a.v. de ouders en de ouderen, doch ook t.a.v. díe Nederlanders, wier optreden men als ‘koloniaal’ bestempelt. Alhoewel de Ambonese jongeren zullen toegeven dat zij veelal weinig daartegenover kunnen stellen, verwerpen zij de bevoogding en willen zij zichzelf zijn. Zij hebben hierin een eigen weg te zoeken, enerzijds tussen landgenoten, anderzijds tussen de Nederlanders, waaronder zij gehuisvest zijn en met wie zij hebben samen te werken.27

Een vierde oorzaak voor de radicalisering was de zwakke sociaal-economische positie van Molukse jongeren. Ook hun positie op de arbeidsmarkt was verre van rooskleurig, zij hadden een

23 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 115.

24 Bartels, Ambon is op Schiphol, 245.

25 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 194.

26 ‘Verslag van werkzaamheden der jeugdcommissie van de gemengde Nederlands-Ambonese commissie van bijstand’

(’s-Gravenhage 20 december 1965) 395/5. Nationaal Archief/ Commissariaat van Ambonezenzorg (CAZ), doss. 7074.

27 Ibidem.

(14)

verhoogd risico om werkloos te worden.28 De oorzaak hiervan was dat zij enerzijds veelal als ongeschoold arbeider in de industrie werkten en anderzijds in allerlei sectoren tijdelijke baantjes hadden.29 Volgens de commissie Verwey-Jonker was de werkloosheid onder de Molukse jongeren hoger dan de werkloosheid onder de Molukse ouderen:

(…) onder de jongeren is de werkloosheid veel hoger dan bij de ouderen. En dit terwijl vaststaat, dat praktisch alle in Nederland opgegroeide Ambonese kinderen in enige vorm vervolgonderwijs genoten hebben, zodat dus wat deze categorie betreft zeker niet van ongeschoolden kan worden gesproken en ook de beheersing van de Nederlandse taal veel beter kan worden geacht dan bij de ouderen het geval zal zijn.30

Volgens de commissie had deze jeugdwerkloosheid meerdere oorzaken, maar de sterke familiebanden binnen de Molukse samenleving was hierin het belangrijkste. Het grote-familie- patroon zorgde ervoor dat Molukkers in geval van werkloosheid konden rekenen op de steun van de familie. Daarnaast was er onder de geschoolde Molukkers sprake van schroom bij het solliciteren naar geschoolde beroepen omdat Molukse jongeren vreesden niet te kunnen voldoen aan bepaalde normen van taalgebruik en gedrag die door de werkgevers en Nederlandse samenleving werden gesteld.31 Tot aan het eind van de jaren zestig werd de omvang van het probleem verhuld door de periode van hoogconjunctuur in de Nederlandse economie. Toen in de jaren zeventig de recessie toesloeg en de Nederlandse economie werd geherstructureerd bleek dat er een grote groep Molukse jongeren hiervan het slachtoffer was geworden: zij werden langdurig werkloos.32

Naast deze endogene factoren van jeugdwerkloosheid wees de commissie ook nog op een exogene factor, namelijk discriminatie bij het solliciteren: “Bovendien zou er naar de mening van enkele jeugdige Ambonezen, met name in de meer gekwalificeerde beroepen, sprake zijn van discriminatie bij de keuze uit sollicitanten.”33 Dat er sprake was van discriminatie blijkt uit een jongerenconferentie in 1970, waarbij het thema discriminatie was.34 Het is lastig vast te stellen hoe groot het probleem van discriminatie was. Uit bronnen blijkt dat de discriminatie zich niet richtte op de Molukse gemeenschap in haar geheel, maar dat er op individueel niveau wel sprake van was.

Een rapport van het Commissariaat der Ambonezenzorg schrijft over de situatie op de werkvloer:

28 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 206.

29 Van Amersfoort, De sociale positie, 52-55.

30 Verwey-Jonker, Commissie Ambonezen in Nederland, 45.

31 Ibidem, 45-46.

32 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 205-206.

33 Verwey-Jonker, Commissie Ambonezen in Nederland, 46.

34 ‘Jongerenkonferentie Den Haag’, Stem van Ambon. Orgaan van de stichting ‘Door de Eeuwen Trouw’ 243 (1970) 7- 10, aldaar 7. Het blad Stem van Ambon.Orgaan van de stichting ‘Door de Eeuwen Trouw’ bevindt zich in het archief van de stichting Door de Eeuwen Trouw (vanaf hier: DDET), dat in het beheer is van het Moluks Historisch Museum (vanaf hier: MHM) te Utrecht.

(15)

“In het algemeen ontmoet men weinig discriminatie. (…) Dat er plaatselijk en individueel wel eens gevallen van discriminatie voorkomen, kan niet ontkend worden.”35 Voor de betrokken Molukker was deze discriminatie ingrijpend. Door de verhuizng naar de woonwijken kwamen de Molukse jongeren steeds vaker in aanraking met discriminatie, bijvoorbeeld bij het solliciteren naar werk:

Na die vierjarige studie volgde een tijd waarin ik een echt beeld kreeg van de slechte maatschappelijke situatie in Nederland, waarbij ik bovendien het slachtoffer was van de

werkloosheid. Het was meer omdat ik een Molukker was, dat ik geen baan kon krijgen, zoals ik gewenst had na mijn studie. Het waren racistische opmerkingen, die je te horen kon krijgen bij iedere sollicitatie zoals: “Je haren zijn te lang” of “Je bent niet netjes gekleed” alsof mijn haren en mijn kleding het werk doen. Die periode heeft mij aangegrepen en ik begon ook het ware te weten van dit racistische land. Ik begon mij meer te verdiepen in het leed van mijn volk, de afgrijselijke situatie en behandeling, die mijn volk hier kreeg. Dit samengebundeld deed mij tot het besluit komen, om mij te geven aan de Molukse strijd in wat voor vorm dan ook.36

Als laatste oorzaak van de radicalisering onder Molukse jongeren kan gewezen worden op de opkomst van de internationale jeugdcultuur en de protestbeweging in de jaren zestig. In West- Europese landen en de Verenigde Staten ontstonden grootschalige protesten die gericht waren tegen het gezag van de autoriteiten. De protesten werden veelal gevoerd door studenten, die hiermee hervormingen wilden afdwingen. Per land verschilden de aanleidingen en de oorzaken van deze protestgolven. Er was dan ook geen sprake van een internationale revolutionaire beweging maar op zichzelf staande nationale protesten en demonstraties.37 Toch zijn er vier transnationale oorzaken voor de protesten te constateren: de opgroeiende babyboomgeneratie, de jeugdcultuur met haar popmuziek, de politiserende werking van de oorlog in Vietnam en de televisie die het venster op de wereld vergrootte.38

De jeugdculturen uit de Verenigde Staten beïnvloedden de jongeren in Europa. De jaren zestig in de Verenigde Staten werden gekenmerkt door gewelddadigheid, door historicus Wolin ook wel de ‘destructive sixties’ genoemd. Vooral in de periode 1964-1974 kwam deze gewelddadigheid tot uiting in de protesten tegen de Vietnamoorlog, de opkomst van de zwarte

burgerrechtenbeweging en de bijbehorende demonstraties en acties, de onlusten in de zwarte getto’s van de grote steden en de moord op John en Robert Kennedy en Martin Luther King.39 De

Vietnamoorlog onderscheidt de Verenigde Staten van Europa, omdat de VS zich daadwerkelijk in

35 ‘Verslag van werkzaamheden der jeugdcommissie’, 395/5.

36 Abé Sahetapy, Minne strijd voor de R.M.S. (Veenhuizen 1981) 99.

37 Hans Righart, De wereldwijde jaren zestig. Groot-Brittanië, Nederland, de Verenigde Staten (Utrecht 2004) 12-14.

38 Ibidem, 80-83.

39 Ibidem, 163. Righart baseert zich op Sheldon S. Wolin, ‘The Destructive Sixties and Postmodern Conservatism’ in:

Stephan Macedo e.a. ed., Reassessing the sixties. Debating the political and cultural legacy (New York 1997) 129-156.

(16)

oorlog bevond.40 De protesten tegen de oorlog waren in de VS omvangrijker en gewelddadiger dan in Europa.

Ook voor de Nederlandse jeugd waren de Verenigde Staten een voorbeeld, met haar hippie- en de flower-power-cultuur, de burgerrechtenbeweging en de harde politieke acties tegen de

Vietnamoorlog. De cultuur- en amusementsindustrie, met de teenager als uitdrukking van een nieuwe consumptie-identiteit, waaide over naar Nederland. De jongeren lieten zich inspireren door Amerikaanse voorbeelden uit Hollywood en de pop –en rockmuziek, die steeds invloedrijker werd.41 De Amerikaanse massacultuur kwam aan de verlangens en behoeften van grote groepen Nederlandse jongeren tegemoet.42 Daarnaast was er in Nederland sprake van een algemene

solidariteit met oppositiebewegingen in de VS: er werden eveneens demonstraties gehouden tegen de oorlog in Vietnam en verschillende groepen in de samenleving verklaarden zich solidair met de zwarte burgerrechtenbeweging. Tijdens demonstraties protesteerden zij tegen de gevangenschap van de Huey Newton, leider van de Black Panther Party, die met geweld opkwam voor de rechten van zwarte Amerikanen. Deze verbondenheid was onderdeel van een algemene Nederlandse solidariteit met oppositiebewegingen in de VS.43

De opgekomen jeugdculturen en protestbewegingen bleven ook de Molukse jongeren niet onopgemerkt. Ook zij hoorden over de wereldwijde protestgolven en leerden nieuwe bewegingen kennen, zoals de Black Panthers. Daarnaast gaf de rebelse houding van de jeugd en de vele

protesten hen inspiratie voor de RMS-strijd. Zij zagen dat demonstraties, protesten en gewelddadige acties invloedrijke middelen waren om politieke doelen te realiseren. Dit inzicht versterkte de radicalisering van de Molukse jongeren.

Inherent aan de opkomst van de jeugdculturen en protestbeweging was het generatieconflict tussen de vooroorlogse generatie en de babyboomers. Ook in Nederland was hier sprake van. De naoorlogse generatie zetten zich af tegen de autoritaire houding van hun ouders. Zij eisten vrijheid, onafhankelijkheid en inspraak. Bovendien wilden zij zich losmaken van hun ouders en hun manier van leven. Volgens historicus James Kennedy zou het generatieconflict mogelijk zijn gemaakt doordat de vooroorlogse generatie de jongeren een grotere mate van vrijheid verleenden en respect toonden voor de idealen van de jeugd: “In heel het Westen, verleenden de oudere generaties, op uitgesproken of onuitgesproken wijze, steun aan de idealen van de opstandige jeugd.”44 Deze visie wordt ondersteund door een aantal Amerikaanse studies over de jaren zestig, die stellen dat eerder sprake was van continuïteit dan een radicale breuk tussen de generaties. Ook blijkt uit deze studies

40 Ibidem, 163.

41 Mel van Elteren, ‘I’m free and I do what I want’ in: Ger Tillekens e.a. ed., Nuchterheid en nozems. De opkomst van de jeugdcultuur in de jaren vijftig (Muiderberg 1990) 165-185, aldaar 168-179.

42 Ibidem, 184.

43 Mel van Elteren, Imaging America: Dutch Youth and Its Sense of Place (Tilburg 1994) 129-130.

44 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995) 128.

(17)

dat de zienswijze van ouders en hun kinderen weinig van elkaar verschilden.45 Met deze visies wordt het generatieconflict enigszins gerelativeerd, hoewel niet te ontkennen valt dat er wel degelijk sprake was van kloof tussen de babyboomers en hun ouders. De generatiekloof in Nederland was kleiner dan in andere westerse landen, omdat hier de vooroorlogse generatie bereid was om toe te geven aan de wensen van de jongeren.46

Zoals eerder is omschreven was er ook binnen de Molukse gemeenschap sprake van een generatieconflict. De eerste oorzaak van dit conflict, de autoritaire houding van de vaders ten opzichte van hun zonen, is volgens Bartels inherent aan de Molukse samenleving. Dit was dan ook een verschil tussen de Molukse ouders en de meer tolerante westerse ouders. Toch is het Moluks generatieconflict ook vergelijkbaar met dat in westerse landen. In beide situaties wilden de jongeren zich ontdoen van het autoritaire gezag van de ouders en streefden zij naar invloed en

onafhankelijkheid. De tweede oorzaak van het Molukse generatieconflict was de verschillende waarden tussen ouders en hun kinderen. Deze oorzaak was echter wel alleen van toepassing op de Molukse situatie. De verschillende waarden tussen de generaties had een causaal verband met het feit dat de Molukkers in Nederland woonachtig waren. Door het contact met de Nederlandse samenleving hadden de jongeren een andere kijk op het leven gekregen dan hun ouders. De kennismaking met de jeugdculturen en protestbeweging droeg hier aan bij, het vergrootte de kloof tussen de eerste en de tweede generatie. De Molukse jongeren namen ten opzichte van hun ouders een radicalere houding over de RMS-strijd: zij wilden demonstraties, protesten en gewelddadige acties om de Nederlandse overheid te dwingen de RMS te erkennen. Eind jaren zestig nam dit Moluks radicalisme sterk toe.

Paragraaf 2 – Ideologische stromingen en de actie Wassenaar

Door de jeugdculturen en de protestbeweging leerden de geradicaliseerde Molukse jongeren ook buitenlandse ideologische bewegingen kennen, zoals Black Power, Black Panther en de Beweging van de 26ste juli, die met geweld hun doelen probeerden na te streven. De jongeren voelden zich aangetrokken tot de visies en uitgangspunten van deze stromingen en probeerden dit op hun eigen situatie te projecteren. Het gebruik van geweld bij demonstraties en acties stond hierbij centraal. Op welke manier de jongeren zich door deze bewegingen lieten inspireren zal in deze paragraaf worden geanalyseerd.

45 Ibidem, 128. Kennedy baseert zijn stelling op de studie van David Steigerwald, The Sixties and the end of modern America (New York 1995).

46 Ibidem, 129.

(18)

Een van de eerste ideologische bewegingen waarmee de Molukse jongeren in aanraking kwamen was de Beweging van de 26ste juli (Movimento 26 de Julio, afgekort M-26-7). Deze revolutionaire beweging stond onder leiding van Fidel Castro en Che Guevara. Zij voerden een guerrillastrijd op Cuba om de president Fulgencio Batista te verdrijven. De Beweging van de 26ste juli was een inspiratiebron voor de Molukse jongeren. Zij hoorden over de guerrillastrijd waarmee Castro en Che Guevara Cuba hadden ‘bevrijd’ en over de communistische samenleving die zij vervolgens op het eiland hadden gesticht. Het idee van een revolutie en een maakbare,

gelijkwaardige samenleving gaf de tweede generatie Molukkers inspiratie voor de RMS-strijd.

Vooral na de brandstichting in de Indonesische ambassade in 1966 raakte het revolutionaire gedachtegoed van de M-26-7 wijdverbreid onder Molukse jongeren. Zij gingen boeken en artikelen lezen over Che Guevara en spraken over zijn revolutie met gelijkgezinden.47 Tijdens zijn detentie na de brandstichting las Joop Sahetapy een artikel over Fidel Castro “(…) wat alles in perspectief plaatste: je kon strijden of sterven voor een betere samenleving. Hij ging meer lezen over Cuba. Het idee was geen sprookje meer, maar te bereiken via een revolutie. Als jongere gaf dat idee je een extra kick.”48 Voor Joop Sahetapy en andere Molukse jongeren was de kennismaking met de Cubaanse revolutie en haar leiders een belangrijk omslagpunt in hun strategie en denken: zij wilden zich voortaan met gewelddadige acties gaan inzetten voor de RMS.49 Het gedachtegoed van de Beweging van de 26ste juli bleef tot in de jaren zeventig een ideologisch uitgangspunt voor de radicale Molukse jongeren.

Een tweede ideologische beweging die de Molukse jongeren erg aansprak was de Black Power-beweging uit de Verenigde Staten. De Black Power-beweging was halverwege de jaren zestig opgekomen en was een brede beweging waarin verschillende organisaties actief waren. Het doel was om African Americans, de zwarte bevolking in de VS, raciaal bewustzijn en trots op de eigen identiteit bij te brengen. Dit wilde men bereiken door African Americans hun geschiedenis te laten leren en deze niet door de racistische interpretatie van de blanken te laten bepalen, hen te verenigen en de materialistische samenleving geleid door blanke mannen af te wijzen. Integratie werd als onderdrukking beschouwd omdat de zwarte bevolking hiermee haar identiteit zou verliezen. Bovendien stond de beweging voor meer macht van African Americans op politiek-, economisch- en sociaal terrein in de Amerikaanse samenleving.50 Over de manier waarop men dit wilde bereiken werd verschillend gedacht, sommigen zagen geweld als mogelijkheid terwijl anderen dit radicaal afwezen. Vooral de blanken associeerden ‘black power’ met een rassenoorlog

47 Daan de Leeuw / Interview Tete Siahaya, 25 april 2011.

48 Joop Sahetapy. Geciteerd in: Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 208.

49 Daan de Leeuw / Interview Joop Sahetapy, 11 april 2011.

50 Neil A. Hamilton, The ABC-CLIO companion to the 1960’s Counterculture in America (Santa Barbara 1997) 35 en Paul S. Boyer, Clifford E. Clark e.a., The Enduring Vision. A History of the American People (Boston 2008) 870.

(19)

en dit zorgde dan ook voor de nodige angst onder blanke Amerikanen.51 De beweging kreeg wereldwijde bekendheid tijdens de Olympische Spelen in Mexico in 1968. Twee zwarte Amerikaanse atleten, Tommie Smith en John Carlos, hadden de gouden en zilveren medaille gewonnen. Op het erepodium staken zij tijdens het Amerikaans volkslied hun vuist gebald in de lucht, het symbool van Black Power.52

Uit de Black Power-beweging kwam de ‘Black Panther Party’ voort. Ook deze beweging vond aanhang onder Molukse jongeren. De ‘Black Panther Party’ was in 1966 opgericht door Bobby Seale en Huey Newton. Zij hadden een tien-punten programma opgesteld waarin zij de volgende eisen stelden: vrijheid-, banen-, goede behuizing- en educatie voor zwarten, uitsluiting van dienstplicht voor zwarten, een beëindiging van de kapitalistische uitbuiting van zwarten door de blanken in de VS, een einde aan het politiegeweld tegen zwarten, de vrijlating van alle zwarte gevangenen en een referendum onder VN toezicht om te kijken of de zwarten nog onder de Amerikaanse overheid wilden leven.53 De Black Panther Party streefde naar een democratische, socialistische samenleving zonder racisme. Deze visie op de ideale samenleving was marxistisch geïnspireerd: Seale en Newton zagen het kapitalisme als de oorzaak van vele problemen in de samenleving en de enige manier om te breken met het kapitalisme was via een revolutie, al dan niet een gewelddadige. Hierbij fungeerden Che Guevara en Fidel Castro als rolmodellen voor de

Panthers, omdat zij via een guerrillaoorlog de revolutie hadden gerealiseerd op Cuba.54 De marxistische ideologie, met de Cubaanse vrijheidsstrijders als rolmodel, leidde tot een militante houding: de Black Panthers bewapenden zich met geweren, droegen een strijdtenue en hielden militaire parades. Daarbij gebruikten ook zij hun gebalde vuist als symbool van hun organisatie en scandeerden zij de leuze ‘alle macht aan het volk’. Geweld was voor de Black Panther Party een legitiem middel om haar doelen te bereiken. Het kwam bijvoorbeeld geregeld tot gewapende conflicten met de politie omdat de Panthers arrestatie van zwarte Amerikanen probeerde te voorkomen.55

Eind jaren zestig werd er binnen de Molukse gemeenschap voor het eerst gesproken over de Black Power-beweging in relatie tot de Molukse jongeren. Dit gebeurde hoofdzakelijk binnen Molukse kringen en aanverwante organisaties. Eén van deze organisaties was de stichting ‘Door De Eeuwen Trouw’ (DDET). Deze stichting was in 1950 door Nederlanders opgericht om het

zelfbeschikkingsrecht van de Molukkers te steunen. De meeste leden van DDET waren van

51 Hamilton, Counterculture in America, 35.

52 Ibidem, 235.

53 Philip S. Foner e.a ed., The Black Panthers Speak. The Manifesto of the Party: the first complete documentary record of the Panthers’ program (Philadelphia 1970) 2-4.

54 Judson L. Jeffries, ‘An Unexamined Chapter of Black Panther History’ in: Judson L. Jeffries e.a. ed., Black Power in the Belly of the Beast (Chicago 2006) 185-223, aldaar 185.

55 Hamilton, Counterculture in America, 34.

(20)

protestantse huize. Zij hadden sympathie voor de Molukse zaak omdat er volgens hen sprake was van een eeuwenlange band tussen christelijke Nederlanders en christelijke Molukkers. Volgens Steijlen waren het jongeren van DDET die de discussie begonnen over een opkomende ‘Black Power-mentaliteit’ onder Molukse jongeren. Zij zagen overeenkomsten tussen het verontrustende gedrag van de Molukse jeugd en de Black Power-beweging. Op deze manier werd volgens Steijlen de Molukse jongeren een ‘Black-Power mentaliteit’ opgelegd, die er eigenlijk niet was.56

Zijn stelling is echter niet juist. Volgens betrokken Molukkers, die in het kader van deze scriptie zijn geïnterviewd, waren het de Molukse jongeren zelf die zich weloverwogen lieten inspireren door de Black Power-beweging. Een vergelijking met deze beweging werd hen dan ook niet opgelegd door de Nederlandse jongeren van de stichting DDET.57 Deze laatste visie is wat mij betreft de meest plausibele verklaring: de Nederlandse jongeren zouden niet over een ‘Black Power- mentaliteit’ kunnen spreken zonder dat de Molukse jongeren hier aanleiding toe gaven. Dit zou alleen mogelijk zijn geweest als de radicale jongeren zich lieten inspireren door deze beweging en dit gebruikte in hun verbale en fysieke uitingen.

Vanaf 1969 werd de radicale houding die de jonge Molukkers ten opzichte van de RMS en de Indonesische en Nederlandse regering aannamen steeds duidelijker zichtbaar. Deze radicale houding was voor een deel veroorzaakt door het zelfbewustzijn dat de Molukse jongeren dankzij de Black Power-beweging hadden gekregen. Op 4 en 5 januari 1969 werd er een jongerenbijeenkomst gehouden waarop R. Metékohy, voorzitter van de Centrale organisatie van RMS-jongeren (Susunan Pusat Pemuda Republik Maluku Selatan/ SPP-RMS), meedeelde dat hij de tienduizend leden van de zijn federatie steeds moeilijker in de hand kon houden: “Radicale invloeden vinden vruchtbaar terrein. Kreten als ‘black power’ en ‘er zullen meer ambassades branden’ doen steeds meer opgeld.”58 Bovendien waarschuwde hij dat wanneer de houding van de Nederlandse regering niet zou veranderen de gevolgen voor de Nederlanders zelf zouden zijn.59

Naar aanleiding van de conferentie en de groeiende onrust binnen de Molukse gemeenschap voelden een aantal jongeren zich genoodzaakt om op de vergelijking met de Black Power-beweging te reageren. Er verscheen een pamflet in het Moluks jongerenblad Toma om de gemoederen te bedaren. Hieronder volgt een verkorte weergave:

56 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 123.

57 Daan de Leeuw / Interview Joop Sahetapy, 11 april 2011, Daan de Leeuw / Interview Jan Tomasowa, 12 april 2011, Daan de Leeuw / Interview Tete Siahaya, 25 april 2011 en Daan de Leeuw / Interview Jim Pentury, 26 april 2011.

58 ‘Jongerenconferentie Door de Eeuwen Trouw. Metékohy: Zuidmolukse jongeren zijn negeren beu!’, Toma.

Maandelijks orgaan ter ondersteuning van de strijd voor een vrije en onafhankelijke Republik Maluku Selatan 38 (1969) 5. Het blad Toma. Maandelijks orgaan ter ondersteuning van de strijd voor een vrije en onafhankelijke Republik Maluku Selatan bevindt zich in het archief van DDET, in het MHM.

59 Ibidem. Deze waarschuwing herhaalde Metékohy in Elseviers Magazine, 15 februari 1969.

(21)

‘Black-power’ betekent niet het terroriseren van de bevolking en het plunderen van haar bezittingen.

Het is een beweging onder de zwarte gemeenschap in Amerika, die tot doel heeft het zelfbewustzijn van deze gemeenschap te versterken. Een positieve aktie! Wanneer onder de Zuidmolukse jongeren een beweging begint op te komen, die zich richt op een herwaardering van de Zuidmolukse cultuur, waarden, gewoonten, adat, idealen etc., dan kan men dat noemen zoals men wil, het is een positieve beweging, die tot heil is van de Zuidmolukse gemeenschap in dit vreemde land. Aan onze leiders en organisaties de taak, deze beweging te coördineren en te stimuleren! (…) Wij verwerpen geweld.

Geweld tegen de Nederlandse bevolking is zinloos en bovendien schadelijk voor onze strijd. Geweld is slechts geoorloofd als uiterste verdedigingsmiddel. Maar wij Zuid-Molukkers willen zélf uitmaken wat voor ons het beste is. Niemand – en Nederland helemaal niet! – heeft het recht ons een andere mening op te dringen, onze cultuur te verwoesten. Wij zijn trots op onze afkomst, dankbaar voor de opvoeding, die wij van onze ouders ontvingen, solidair met ons volk. En wij eisen daarvoor respect van de Nederlandse regering en haar organen. Respect voor onze eigen identiteit. (…) Black-power veroorzaakt geen geweld, maar voorkomt! MENA MURIA!60

Er vallen een aantal zaken op aan het bovenstaande pamflet. Ten eerste noemen de auteurs de Black Power-beweging een positief initiatief. Daarnaast erkennen zij dat er onder de Molukse jongeren een beweging opkomt die ook leidt tot een versterking van het zelfbewustzijn. Ook deze ontwikkeling wordt door hen als positief bestempeld. Ook bij de auteurs is dit vergrote

zelfbewustzijn te zien: zij zijn trots op hun afkomst, solidair met hun volk en ze eisen respect voor hun identiteit. Ze zijn bang dat hun eigen cultuur wordt verwoest door Nederland. Bovendien willen zij over hun eigen lot kunnen beschikken en dit niet opgelegd krijgen door de Nederlandse regering.

De Black Power-beweging wilde ook een sterkere bewustwording en een grotere trots onder zwarten in de VS. Het derde punt dat opvalt is dat ze het pamflet eindigen met de Molukse

strijdkreet ‘Mena Muria’, wat vrij vertaald ‘Eén voor allen, allen voor één!’ betekent. Het gebruik van deze eigen leuze toont aan dat de auteurs hun eigen onderdrukking vergeleken met die van de zwarte Amerikanen. Als laatste punt is het opmerkelijk dat zij enerzijds geweld verwerpen, maar het anderzijds geoorloofd achten als uiterste verdedigingsmiddel. Binnen de Black Power-beweging waren er ook mensen die deze mening waren toegedaan. Waar voor de auteurs de grens ligt tussen ongeoorloofd en uiterst verdedigingsmiddel wordt niet duidelijk. Het pamflet maakt duidelijk dat deze Molukse jongeren een positieve houding hadden ten opzichte van de Black Power-beweging en zij overeenkomsten zagen tussen de eigen situatie en die van de zwarte bevolking in de

Verenigde Staten.

Een maand nadat het pamflet in Toma was verschenen werd de hoofdredacteur van dit blad, de zesentwintigjarige Frank Pelletimu, geïnterviewd in de Stem van Ambon. In dit interview

60 ‘ “Mena Muria!” Black-power veroorzaakt geen geweld, maar voorkomt het!’, Toma 40 (1969) 6.

(22)

verklaarde hij onverbloemd en expliciet dat er onder grote groepen Molukse jongeren sprake was van een ‘Black-Power mentaliteit’. De oorzaak hiervan lag volgens hem in het feit dat de

Nederlandse regering bepaalde wat het beste was voor de Molukkers, zij denigrerend sprak over de Molukse idealen, en dat zij haar zienswijze, waarheden en haar normen aan de Molukkers

probeerde op te dringen. Bovendien stelde hij expliciet dat hij achter Black Power stond, mits dit net als bij de zwarte bevolking in Amerika een versterking van de eigen identiteit en een

herwaardering van de eigen cultuur betekende.61 Een jaar later, in april 1970, werd tijdens de onafhankelijkheidsviering in Den Haag tegelijkertijd een jongerenconferentie gehouden met als thema discriminatie. Ook op de conferentie werd duidelijk dat de Black Power-beweging erg populair was onder de jongeren, waarbij vooral de trots op de huidskleur en de eigen cultuur de jongeren erg aansprak. Op de conferentie werd openlijk verklaard dat het gebruik van geweld om een einde te maken aan de politieke onderdrukking niet bij voorbaat werd uitgesloten. Een van deze mogelijkheden waren guerrilla-activiteiten, die zij wellicht in samenwerking met de communisten zouden kunnen uitvoeren.62 Bij een artikel over de conferentie zijn ook foto’s toegevoegd, waarop Molukse jongeren te zien zijn die hun rechtervuist gebald de lucht in steken.63 Dit gebaar hadden de geradicaliseerde Molukse jongeren overgenomen van de Black Power-beweging. Dit gebaar is vanaf 1969 steeds vaker op foto’s van Molukse jongerenbijeenkomsten te zien. Daarnaast zijn er op foto’s uit deze periode steeds meer Molukse jongeren te zien met een afrokapsel, baretten,

zonnebrillen en legerkistjes. Ook dit duidt op een identificatie met de zwarte burgerbevolking in de VS.

In deze periode bevonden veel jongeren zich in een spagaat tussen aan de ene kant het voeren van acties vanuit de gevestigde Molukse (jongeren-) organisaties en aan de andere kant zelf het voortouw nemen en zichzelf niets meer aantrekken van de leiders. Veel geradicaliseerde jongeren waren ontevreden over de in hun ogen ‘slappe’ houding van de Molukse politieke leiders in Nederland. In diverse pamfletten riepen Molukse jongeren hun generatiegenoten op om het heft in eigen handen te nemen en desnoods over te gaan tot geweld.64 Zij zagen voorbeelden van bewegingen in binnen –en buitenland die met geweld hun zaak wisten te bepleiten: “We zaten opgescheept met die politieke leiders. De enige guerrillaleider uit Ceram [Soumokil] was overhoop geschoten en van de rest was weinig te verwachten. Bovendien ging alles tekeer in Europa en Nederland. Je zag veel, las over Black Panther, Wounded Knee, studenten waren overal bezig.”65

61 ‘ “…waarom een tweede- of derderangs Nederlander worden?”’, Stem van Ambon, 232 (1969) 7-8, aldaar 7.

62 ‘Jongerenkonferentie Den Haag’, Stem van Ambon 243 (1970) 7-10, aldaar 7 en ‘Jonge Zuidmolukkers gaan zo nodig guerrilla voeren’, Trouw, 20 april 1970.

63 Ibidem.

64 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 118 en Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 221.

65 Joop Sahetapy. Geciteerd in: Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 222.

(23)

Voor een aantal groepen geradicaliseerde Molukse jongeren was de tijd aangebroken om een voorbeeld te nemen aan deze bewegingen en over te gaan tot gewelddadige actie.

Het geplande staatsbezoek van de Indonesische president Soeharto, dat van 1 tot en met 4 september 1970 zou plaatsvinden, was voor de jonge Molukkers een uitstekende aanleiding om hun idealen via een gewelddadige actie onder de aandacht te brengen. De uitnodiging voor een

staatsbezoek van de Nederlandse regering aan Soeharto veroorzaakte een gespannen sfeer in Nederland. Vanuit de Molukse gemeenschap was al kenbaar gemaakt dat Soeharto op “een warme ontvangst” kon rekenen.66 Groepjes Molukse jongeren die zich los hadden gemaakt van Manusama en Tamaela wilden overgaan tot gewelddadige acties. De KPK hoorde van deze plannen en uit angst voor een mogelijke aanslag op Soeharto, wat de Molukse zaak geenszins zou helpen, besloot zij met de jongeren samen te werken. Er werd een plan gemaakt om aan de vooravond van het bezoek van Soeharto tegelijkertijd de Indonesische ambassade in Den Haag, de Indonesische

ambassadeurswoning in Wassenaar en het Indonesische consulaat in Amsterdam te bezetten. Maar op het laatste moment besloot de KPK-leiding om alléén de ambassadeurswoning te bezetten. Op maandagochtend 31 augustus 1970 vielen 33 Molukse jongeren de Indonesische

ambassadeurswoning in Wassenaar aan. De ambassadeur wist te ontkomen door zichzelf als tuinman voor te doen, maar de rest van de aanwezigen werd als gijzelaar genomen. Hoofdagent Hans Molenaar kwam in een vuurgevecht om het leven. De Molukkers eisten een gesprek tussen Manusama en Soeharto. De Nederlandse regering ging niet op deze eis in maar zegde wel een gesprek met Manusama toe. Nog dezelfde dag gaven de Molukse jongeren zich over.67

Een aantal bezetters van de ambassadeurswoning in Wassenaar was geïnspireerd door Che Guevara, Fidel Castro en de Beweging van de 26ste juli. Zij hadden zich dit gedachtegoed eigen gemaakt en betrokken dit op hun eigen situatie: “Je spiegelde jezelf aan dit stukje geschiedenis. Je dacht ‘als wij een revolutie willen ontkenen, is dat een schoolvoorbeeld voor hoe dat zou moeten gebeuren.”68 Het gebruik van geweld bij acties werd door hen als een legitiem middel in de strijd voor de RMS beschouwd. Bovendien waren er bezetters die zich als revolutionairen hadden aangekleed, met camouflagepakken, baretten en legerkistjes. Dit had men afgekeken van Che Guevara.69 Daarnaast had een aantal van hen zich ook laten inspireren door de ‘Black Panthers’.70 De Black Panthers gaven de Molukse jongeren een identificatie met een andere onderdrukte minderheid in de westerse wereld. Het uitgangspunt om door middel van geweld te pogen de eigen positie te verbeteren stimuleerde de Molukse jongeren om eenzelfde strategie te voeren. Dit was

66 ‘Manifest’, Toma 55A (1970) 3.

67 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 222.

68 Daan de Leeuw / Interview Tete Siahaya, 25 april 2011.

69 Daan de Leeuw / Interview Jim Pentury, 26 april 2011.

70 Daan de Leeuw / Joop Sahetapy, 11 april 2011 en Daan de Leeuw / Interview Jim Pentury, 26 april 2011.

(24)

volgens hen een effectief manier om de Nederlandse regering en samenleving te confronteren met de strijd voor de RMS.

Het doel van de actie Wassenaar was dan ook aandacht vragen voor de RMS. In de media en in de politiek werd er veelvuldig gesproken over de RMS, waarbij men vooral aandacht had voor de nieuwe strategie van de Molukse jongeren. De Leeuwarder Courant berichtte op 1 september: “(…) De krijgskunst van de vaders is overgegaan op de zonen, die evenals de Black Panthers in Amerika, beginnen te dromen van een romantische guerrilla tegen een hen afwijzende blanke meerderheid.

Dit zal tot steeds hardere acties en strenge bestraffing leiden.”71 In de Nederlandse politiek gaf Piet Jongeling, fractievoorzitter van het Gereformeerd Politiek Verbond die altijd opkwam voor de rechten van de Molukkers en Papoea’s, zijn visie op de situatie: “De jongeren hebben gemeend, dat de methoden van Black Power, de Black Panthers en de Tupamaros ook hier wel eens succes zouden kunnen hebben. Ze hebben gemerkt dat er in Nederland soms zeer harde gewelddadige acties plaatsvinden, die verkeerd zijn, maar die toch succes brengen, en waarvoor wel eens ‘begrip’

is tot in de hoogste regeringskringen. Dan gebeuren dergelijke dingen.”72 Doordat de gebeurtenis breed werd uitgemeten in het Nederlandse parlement en de pers was het doel van de actie geslaagd.

De actie Wassenaar was een omslagpunt in de radicalisering van de Molukse jongeren.

Hiervoor zijn twee argumenten te geven. Ten eerste markeerde de bezetting van de

ambassadeurswoning een overgang van politiek activisme naar terrorisme. Het verschil tussen beide vormen van protest ligt in de mate waarin geweld wordt toegepast: politieke activisten dreigen niet met het ombrengen van personen, zij richten hun acties op objecten en organisaties. Terroristen richten hun geweld op mensenlevens, om hiermee hun doel te bereiken.73 De definitie van terrorisme die de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) hanteert sluit hierop aan:

“Terrorisme is het plegen van of dreigen met op mensenlevensgericht geweld of het aanrichten van ernstige maatschappijontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen en politieke besluitvorming te beïnvloeden.”74 Tot aan de actie Wassenaar hadden de jongeren zich alleen door activisme ingezet voor de RMS-strijd. Bij de demonstraties en

protesten werd wel geweld gebruikt, maar dit was niet gericht op mensenlevens. Tijdens de gijzeling in de ambassadeurswoning werd gedreigd met mensenlevens en er viel zelfs één dode.

Hierdoor ging het politiek activisme over in terrorisme.

Ten tweede was de actie een omslagpunt omdat de gijzeling leidde tot een bewustwording onder Molukse jongeren die zich tot dan toe nauwelijks hadden bezig gehouden met de RMS-strijd.

De actiebereidheid onder hen nam toe en steeds meer jongeren oriënteerden zich op een radicale

71 ‘Tragische toestand’, Leeuwarder Courant, 1 september 1970. Te vinden in het archief van DDET, in het MHM.

72 ‘Na de uitbarsting’, Nederlands Dagblad, 3 september 1970. Te vinden in het archief van DDET, in het MHM.

73 E.R. Muller, U. Rosenthal e.a. ed., Terrorisme. Studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008) 56.

74 AIVD. Definities en kaders. Geciteerd in: Muller en Rosenthal, Terrorisme, 56.

(25)

politieke koers.75 Ook zij gingen zich voortaan inzetten voor de RMS: het aantal activistische jonge Molukkers nam enorm toe. In dit proces vonden ook zij aansluiting bij de helden van de Beweging van de 26ste juli, de Black Power-beweging en de Black Panthers. Tijdens een demonstratie op 26 september voor de poorten van de gevangenis in Scheveningen, waar de daders van de actie Wassenaar zaten, werd de kreet ‘We want freedom’ gescandeerd en het lied ‘We shall overcome’

gezongen, beide waren afkomstig van de Black Power-beweging.76

De invloed van ideologische bewegingen resulteerde onder andere in de oprichting van het eerste bevrijdingsfront. In het najaar van 1970 werd door Molukse jongeren het ‘Bevrijdingsfront voor de R.M.S.’opgericht.77 Smeets en Steijlen stellen dat het eerste Bevrijdingsfront in het najaar van 1971 werd opgericht, na de vrijlating van de bezetters van Indonesische ambassade.78 Maar dit blijkt onjuist. Het ‘Bevrijdingsfront voor de R.M.S.’ was een linkse organisatie van radicale Molukse jongeren dat zich solidair voelde met de strijd van de Black Panthers en die van de Zuid- Vietnamezen (Vietcong). De oprichters van het Bevrijdingsfront waren van mening dat het Westen nog altijd probeerde haar macht over de wereld uit te breiden en andere volken te onderdrukken.

Hun strijd was dan ook gericht tegen dit imperialisme en kolonialisme van de westerse wereld. Het doel was om te komen “tot een gezamenlijke strijd van linkse actiegroepen in Indonesië en

Nederland en langzamerhand van hieruit in Indonesië infiltreren totdat uiteindelijk via een revolutie de Zuid-Molukken bevrijd zullen worden.”79 Zij poogden dus om de RMS-strijd in een bredere context te plaatsen en aansluiting te zoeken bij bondgenoten. De ideologie van dit bevrijdingsfront was erg links. Dat deze linkse ideologie als uitgangspunt voor de RMS-strijd werd gebruikt was volgens socioloog Mariën een nieuw verschijnsel onder de Molukkers.80

Na de actie Wassenaar begonnen ook andere, niet-Molukse groepen zich in te zetten voor de RMS. Door de gijzeling was de Molukse kwestie in een keer bekend geworden onder alle

Nederlanders, zo ook onder de leden van de Vrijheidsschool/ Cineclub in Amsterdam. Deze

marxistisch georiënteerde groep van ongeveer vijftig jonge mensen, die naar eigen zeggen opkwam voor alle onderdrukten volken in wereld, had zich sinds eind jaren zestig in Nederland ingezet voor de Black Panther Party. Zij vroegen aandacht voor de vrijlating van Bobby Seale en Huey Newton,

75 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 223.

76 ‘Ambonees voorproefje’, Haagse Post, 30 september 1970. Te vinden in het archief van DDET, in het MHM.

77 Sociologisch Instituut Amsterdam: Onderzoeksgroep Crisissituaties, ‘Het Zuid-molukse probleem: erfenis van een koloniaal verleden. Voorlopig verslag van een onderzoek naar de problematiek rond de Zuid-Molukse gemeenschap in Nederland’ (Amsterdam 1970) 21 en ‘Bevrijdingsfront R.M.S.’, Zelfbeschikking. Nieuwskrant ter ondersteuning van het vrijheidsstreven van onderdrukte etnische minderheden, in het bijzonder die in Indonesië 4 (1970) 2. Te vinden in het archief van DDET, in het MHM.

N.B.: Zelfbeschikking was een voortzetting van het eerdergenoemde blad Stem van Ambon.

78 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 232-233.

79 ‘Bevrijdingsfront R.M.S.’, 2. Zie ook: F. Tichelman, ‘Van de verenigde compagnie tot “Wassenaar”. Hoe de Zuidmolukkers ontworteld werden’, De Groene Amsterdammer 5 (1971) 1 en 8, aldaar 8 en Ernst Utrecht,

‘Indonesische mening: het vonnis over de Ambonezen is te mild’, Vrij Nederland 22 (1971) 11.

80 M.H. Mariën, ‘Het Zuidmolukse radicalisme in Nederland; nationalistische of emancipatiebeweging?’, Sociologische Gids. Tijdschrift voor sociologie en sociaal onderzoek 2 (1971) 62-76, aldaar 68.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de combinatie van kennis en vaardigheden en het gebruiken en combineren van standaardprocedures en -methodes is ze in staat om de persoonlijke zorg en begeleiding zoveel

Met name organische stof, structuur, bodemleven en beworteling in de laag 10-25 cm diepte en waterhuishouding hebben in een aantal gevallen een lage score.. Op de zavelgronden

nanocube structures, these wrinkles do not expose a higher concentration of edge sites compared to the nanocube structures, which probably explains the observed later onset potential

In that sense the idea of God follows necessarily from the attribute of Thought since from the definition of God and the fact that thought is one of its attributes it follows that

Als de teeltduur van een partij langer wordt ten opzichte van een standaard situatie, door bijvoorbeeld een lagere stooktemperatuur, heeft dit tot gevolg dat er op jaarbasis

methode die het eerste niveau Opsporing vormt van de SOBANE-strategie, en stelt de methodes voor die moeten gebruikt worden op de drie ande- re niveaus Observatie, Analyse

• Je kunt deze uitspraken niet zonder meer als een ‘koude oorlog‘ stemming voor beide blokken beschouwen, want hoewel de mening van Stalin wel voor het Sovjetblok geldt, is

Terwijl men rondom de eeuwwisseling door middel van het ongetrouwd samenwonen een statement maakte tegen het instituut huwelijk, was het aan het begin van de