• No results found

3 Resultaten

3.3 Verschil tussen percepties leerling-leerkracht

Via de repeated measures ANOVA werd nagegaan of er een verschil bestaat tussen de percepties van leerlingen en leerkrachten met betrekking tot de autonomie-ondersteunende leerkrachtstijl. Uit de analyse blijkt dat er een significant verschil is tussen de percepties van de leerlingen en deze van de leerkrachten (Wilks lambda= 57.33; p= <0.001). Wanneer men verder kijkt naar de gemiddelden van deze variabelen, merkt men dat leerkrachten (M= 5.10) zichzelf een significant hogere score geven ten opzichte van de leerlingen (M= 4.63) wat betreft de autonomie-ondersteunende leerkrachtstijl.

Een volgende stap in deze analyse is het nagaan bij welke specifieke vragen er significante verschillen bestaan tussen de percepties van leerlingen en leerkrachten. Hiervoor werd gebruikt

22 gemaakt van pairwise comparisons binnen de repeated measures ANOVA. De resultaten worden in tabel 3 afgebeeld.

Tabel 3: Gemiddelden, gemiddeld verschil en F-waarde van de percepties van leerlingen en leerkrachten bij de 12 vragen

Vragen Perspectief leerlingen M Perspectief leerkrachten M Gemiddeld verschil lln-lkr F 1 4.51 4.39 0.116 1.032 2 5.63 5.65 -0.012 0.029 3 5.86 5.96 -0.099 1.496 4 4.79 5.58 -0.789 66.370*** 5 4.89 5.17 -0.279 9.185** 6 5.18 5.67 -0.495 33.407*** 7 4.42 5.68 -1.258 158.980*** 8 4.00 5.40 -1.407 159.307*** 9 4.28 3.68 0.603 28.369*** 10 4.81 5.95 -1.141 146.230*** 11 5.12 5.44 -0.316 10.643** 12 2.75 2.40 0.360 9.278** Noot. * p < .05; ** p < .01; *** p <.001 De 12 vragen die in de tabel staan opgesomd, geven samen de autonomie-ondersteunende leerkrachtstijl weer. Zoals in de literatuurstudie werd beschreven, kan deze stijl worden onderverdeeld in 2 substijlen namelijk de participatieve en de afstemmende stijl. In de vragenlijst komen de vragen 1, 9 en 12 overeen met de participatieve stijl en de overige vragen met de afstemmende leerkrachtstijl.

Wat betreft de participatieve leerkrachtstijl, stelt men een significant verschil vast tussen de scores van leerlingen en leerkrachten bij vraag 9 en vraag 12. In deze tekst zullen de vragen steeds vanuit de vragenlijst voor de leerlingen worden vermeld. De vragen voor de leerkrachten zijn dezelfde, behalve dat ze zich richten naar het standpunt van de leerkracht en niet de leerling. Vraag 9 is de volgende: ‘Op een bepaald ogenblik was het moment aangebroken om in te oefenen wat jullie geleerd hadden. Jouw leraar deed dit door jullie te vragen aan welke type opdrachten jullie nog het meest wensen te werken’. Bij de leerkrachten kreeg deze vraag een gemiddelde score van 3.68 en bij de leerlingen 4.28 (mean difference= 0.603; p= <0.001). Vraag 12 gaat als volgt: ‘Bij het toewijzen van huiswerk/ een opdracht voor thuis dit schooljaar bood jullie leraar een aantal verschillende huiswerkopdrachten aan (vb. drie) en liet jullie er een

23 aantal uit kiezen (vb. twee)’. Leerkrachten scoorden gemiddeld 2.40 bij deze vraag; leerlingen gaven gemiddeld een score van 2.75 (mean difference= 0.360; p= 0.001). Bij beide vragen scoren de leerlingen significant hoger dan de leerkrachten.De overige vragen geven de afstemmende leerkrachtstijl weer. Bij de vragen 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11 bestaat er een significant verschil tussen de percepties van leerkrachten en leerlingen, waarbij de leerkrachten een hogere score aangeven dan de leerlingen. Bij de vragen 7,8 en 10 werden de grootste significante verschillen vastgesteld; deze worden daarom kort overlopen. Vraag 7 werd op deze manier geformuleerd: ‘Toen jullie op een bepaald ogenblik aan een opdracht bezig waren tijdens de les, merkte jouw leraar dat sommige van jullie angstig waren. Als jouw leraar jullie angst zag, dan … gaf hij/zij aan dat jullie er angstig en gestresseerd uitzagen. Hij/zij nodigde jullie uit om er met hem/haar over te praten.’ Bij deze noteerden de leerkrachten een gemiddelde score van 5.68 en de leerlingen een gemiddelde score van 4.42 (mean difference= -1.258; p= < 0.001). Vraag 8 luidt als volgt: ‘Een aantal leerlingen gedroegen zich op een bepaald ogenblik onbeleefd en storend in de les. Jouw leraar reageerde hierop door uit te leggen waarom hij/zij verwachtte dat deze leerlingen zich goed gedroegen. Later nam jouw leraar deze leerlingen apart om te praten; jouw leraar luisterde dan aandachtig naar hoe zij de zaken zien.’ De leerkrachten gaven zichzelf gemiddeld een score van 5.40 terwijl de leerlingen gemiddeld een score van 4.00 gaven (mean difference= -1.407; p= <0.001). Ten slotte kon ook bij vraag 10 een belangrijk verschil vastgesteld worden, waarbij leerkrachten gemiddeld een score van 5.95 gaven en leerlingen een score van 4.81 (mean difference= -1.141; p= <0.001). Dit was vraag 10: ‘Op het einde van een les merkte jouw leraar dat er twee leerlingen ruzie aan het maken waren en elkaar beledigden. Wanneer de andere leerlingen de klas verlieten, vroeg jouw leraar deze twee leerlingen om na te blijven. Hoe reageerde jouw leraar? Jouw leraar nam de ruziemakers apart, legde hen uit wat hij/zij gezien had en hij/zij vroeg naar hun mening’. Een laatste stap van de analyses was het nagaan of de resultaten verschilden naargelang de onderwijsvorm van de leerlingen en de leerkracht. Tabel 4 beschrijft de resultaten van deze analyse. Er blijkt een significant verschil te bestaan in de percepties van leerlingen en leerkrachten naargelang onderwijsvormen (Wilks lambda = 3.93; p= <0.001). Aan de hand van een post hoc test werden nagegaan bij welke onderwijsvormen dit verschil aanwezig is. Uit deze test blijkt dat er een significant verschil bestaat tussen de percepties van leerlingen en leerkrachten uit het ASO en het BSO (mean difference= 0.20; p= 0.022) met een hogere score in het BSO (M= 4.99) dan in het ASO (M= 4.79). Wanneer specifieker wordt gekeken naar de beschrijvende statistiek naargelang de informant, zien we dat het verschil tussen de onderwijsvormen vooral bij de leerlingen te zien is. Leerlingen uit het ASO (M= 4.51) geven een lagere score aan hun leerkracht dan leerlingen uit het BSO (M=4.94), terwijl leerkrachten uit het ASO (M= 5.07) zichzelf ongeveer dezelfde score geven dan leerkrachten uit het BSO (M=5.04).

24 Tabel 4: Aantallen, gemiddelden en gemiddelde verschillen tussen de verschillende onderwijsvormen naargelang de informant

Variabelen N M Mean difference (met ASO) Mean difference (met TSO) Mean difference (met BSO) ASO Algemeen 189 4.79 - -0.08 -0.20* Leerling 4.51 Leerkracht 5.07 TSO Algemeen 182 4.87 0.08 - -0.12 Leerling 4.61 Leerkracht 5.13 BSO Algemeen 83 4.99 0.20* 0.12 - Leerling 4.94 Leerkracht 5.04 Noot. * p < .05; ** p < .01; *** p <.001

4 Discussie

4.1 Verbanden en verschillen tussen de percepties van leerlingen en