• No results found

5. Resultaten van de archeologische werfopvolging met archeologische opgraving

5.2. Analyse en interpretatie van de aanwezige sporen en lagen

5.2.1. Vermoedelijke verstoring van het archeologisch patrimonium zonder melding van de

Op twee plaatsen in het projectgebied werden ingrepen in de bodem uitgevoerd waarbij het aanwezige archeologische erfgoed vermoedelijk verstoord werd. Omdat de aannemer deze werken niet meldde aan de begeleidende archeologe en de werken volledig voltooid waren op het ogenblik van de vaststelling, konden geen archeologische registraties meer gebeuren.

A. Inplanting fundering noordelijke schuifpoort

In de noordelijke zone van het projectgebied werd een fundering aangelegd tot een diepte van 0,60 m onder het nieuwe, opgehoogde maaiveld (Fig. 18). Het vooronderzoek in 2013 toonde reeds aan dat de archeologische sporen in deze zone zich op een diepte van 0,30 à 0,40 m onder het oude maaiveld bevonden 52. Omdat de ophoging van het maaiveld hier minimaal was53, is de kans reëel dat bij het uitgraven van de funderingsput archeologisch erfgoed verstoord werd.

Fig. 18: Funderingssokkel voor de noordelijke toegangspoort. Het uitgraven van deze put werd archeologisch niet opgevolgd.

B. Inplanting noordoostelijke verlichtingspalen

Tijdens de voorafgaandelijke besprekingen werd er afgesproken om de nutsleidingen en de verlichtingspalen in de noordelijke parkingzone aan te leggen in de zone van sleuf 1 die tijdens de prospectie met ingreep in de bodem in 2013 onderzocht werd. De archeologische sporen bevonden

52 Magerman, De Beenhouwer, Saerens en Lodewijckx 2013: 57-64.

zich hier op een diepte van 0,30 à 0,40 onder het toenmalige maaiveld.54 Daar waar dit om technische redenen niet mogelijk was, met name in het oostelijk deel, zou de uitgraving van de sleuven voor de nutsleidingen en het uitgraven van de put voor de fundering van de verlichtingspaal, met een diepte van 1,00 m, archeologisch begeleid worden. De aanvang van deze werken werd niet gemeld waardoor verondersteld kan worden dat ook in deze zone archeologische sporen verstoord werden.

Fig. 19 en 20: De grondwerken voor de inplanting van de verlichtingspalen en de aanleg van de nutsleidingen in de noordelijke parkingzone werden archeologisch niet begeleid.

5.2.2. Minimale registraties van het archeologisch patrimonium zonder melding van de verstoring door de aannemer

A. Put voor de evacuatie van regenwater

In de noordoostelijke zone van het terrein legde de aannemer een put aan voor de evacuatie van regenwater tijdens zijn werken (Fig. 21a en 21b).

Fig. 21a en b: Put voor de evacuatie van overtollig regenwater aangeduid op het grondplan en op terrein.

In het profiel van deze put waren verschillende archeologische lagen en sporen zichtbaar. Omwille van de overvloedige neerslag in het najaar van 2013 kon het profiel van deze put niet opgekuist en ingetekend worden.

Fig. 22: Door de overvloedige regen was de registratie van het profiel van deze put niet mogelijk.

De enige registratievorm bestond uit het nemen van enkele foto’s van de profielwand. Op basis van deze foto en de waarnemingen ter plaatse kan de volgende analyse gemaakt worden. De laag bovenaan kan als ploeglaag beschouwd worden (Fig. 23 – 1). Daaronder bevindt er zich een geelbeige laag (Fig. 23 – 2) die tijdens het vooronderzoek in 2013 ook reeds in sleuf 3 vastgesteld werd.55 De interpretatie van deze laag is minder evident: gaat het hier om een pakket colluvium of mogen we deze laag beschouwen als een restant van een post-middeleeuwse ploeglaag? Onmiddellijk onder de geelbruine laag bevond zich een donkergrijs tot zwart pakket aarde (Fig. 23-3). Deze antropogene laag kan naar alle waarschijnlijkheid als de zogenaamde Romeinse dark earth geïnterpreteerd worden. Uiteraard is het ook niet uitgesloten dat we hier met de doorsnijding van een (Romeins) spoor te maken hebben.

Fig. 23: Detail van het profiel van de put.

55 Magerman, De Beenhouwer, Saerens en Lodewijckx 2013: 65-66.

1

2

B. Inplanting verlichtingspaal

Omwille van de aanwezigheid van een Romeinse pottenbakkersoven uit de periode 50 – 75 n.C. met bijhorende stookkuil op een diepte van 0,40 m onder het maaiveld56 werd de meest noordwestelijke zone van het projectgebied op werfvergaderingen meermaals als archeologisch erg gevoelig omschreven. Bovendien kon het maaiveld in deze zone niet opgehoogd worden omdat de nieuwe wegenis aansluiting moest geven met het bestaande voetpad van de Nerviërsstraat. Elke ingreep in de bodem diende hier gemeld en opgevolgd te worden.

Ondanks de gemaakte afspraken werd één van de verlichtingspalen in deze zone zonder melding ingeplant (Fig. 24 en 25). De paal bevindt zich in het verlengde van de stookkuil van de Romeinse oven en reikt tot een diepte van 1,00 m onder het maaiveld. De kans is bijgevolg erg groot dat bij het uitgraven van de funderingsput een gedeelte van de stookkuil vernietigd werd. Dit wordt bevestigd door het profiel van één van de putwanden waarin een homogene, donkergrijze tot zwarte lemige vulling zichtbaar was die mogelijke als een deel van de stookkuil geïnterpreteerd kan worden.

Fig. 24: Plan van de oven met de aanduiding van de verlichtingspaal.

56 Magerman, Pede, Van den Vijver en Lodewijckx 2011: 182-209.

4 meter

N

Fig. 25: De uitgraving van de put voor de inplanting van de verlichtingspaal op de plaats van de stookkuil van de Romeinse oven werd archeologisch niet opgevolgd.

Wellicht vernietigde de sleuf voor het aanleggen van de elektriciteitskabels ook een gedeelte van de stookkuil (Fig. 26).

Fig. 26: Algemeen zicht op de uitgegraven put voor de elektriciteitspaal en de sleuf van de nutsleidingen door de stookkuil van de Romeinse pottenbakkersoven.

C. Aanleg sleuven voor nutsleidingen

In de zone ten noorden en ten noordoosten van de elektriciteitscabine werd een sleuf gegraven met een totale lengte van 55 m voor de aanleg van nutsleidingen en de inplanting van verlichtingspalen (Fig. 27 en 28) (Bijlage 1: 8.1.6.). Ook deze zone werd op voorhand als ‘gevoelig’ aangeduid omwille van de aanwezigheid van een Romeinse kuil met de resten van de productie van beenderlijm op de

plaats van de elektriciteitscabine57 en de aanwezigheid van twee paalsporen met paalkern net ten oosten hiervan58. Deze werken werden niet gemeld aan de begeleidende archeologe. Op het ogenblik van de vaststelling lagen enkel de putten voor de verlichtingspalen nog open terwijl de sleuven voor de nutsleidingen opnieuw waren gedicht. De putten bereikten een diepte van 1,00 m onder het maaiveld, de aanzet van de sleuven lag 0,80 m onder het maaiveld. Op basis van de profielen en de grondvlakken kan besloten worden dat het archeologisch niveau bereikt werd en dat verschillende, wellicht Romeinse, sporen doorsneden werden.

Fig. 27 en 28: Algemeen zicht op de uitgegraven sleuven voor nutsleidingen in de noordelijke zone van het terrein.

In de profielwanden van put 1 werd op verschillende plaatsen onder de ploeglaag een homogene, donkergrijze verkleuring vastgesteld (Fig. 29 en 30). Naar alle waarschijnlijkheid kan deze geïnterpreteerd worden als de vulling van een (Romeins?) spoor.

57 Magerman, Pede, Van de Vijver en Lodewijckx 2011: 215-218.

Fig. 29 en 30: In de profielen van put 1 waren verschillende verkleuringen zichtbaar.

Ook in put 2 werden op verschillende plaatsen onder de ploeglaag homogene, donkergrijze verkleuring vastgesteld evenals de aanwezigheid van een Romeinse dakpan (Fig. 31, 32 en 33). Naar alle waarschijnlijkheid kan ook dit geïnterpreteerd worden als de vulling van een (Romeins?) spoor of de restanten van een (Romeinse?) laag.

Ook in put 3 werd onder de ploeglaag een homogene, donkergrijze verkleuring vastgesteld die naar alle waarschijnlijkheid geïnterpreteerd kan worden als de vulling van een (Romeins) spoor of de restanten van een (Romeinse) laag (Fig. 34 en 35).

Fig. 34 en 35: In de profielen van put 3 waren verschillende verkleuringen zichtbaar.

De aanwezigheid van deze sporen werd op 30 april gemeld bij het bevoegde Agentschap Onroerend Erfgoed. Na afweging ter plaatse door Jan Moens van het bevoegde Agentschap werd er beslist om ‘deze sporen niet verder op te graven omdat het gaat om minimale bodemingrepen die een geringe

schade toegebracht hebben aan het bodemarchief en dat, met uitzondering van die geringe aantasting, het erfgoed in situ bewaard blijft’.59

C. Sleuf ten zuiden van de elektriciteitscabine

Op 12 september 2014 werd vastgesteld dat er ten zuiden van de elektriciteitscabine opnieuw een bijkomende sleuf gegraven werd in een zone die archeologisch nog niet opgevolgd was (Fig. 36, Fig. 37 en Bijlage 1: 8.1.1.). Het profiel van de sleuf bestond bovenaan uit de ploeglaag. Daaronder was een homogene, donkergrijze vulling zichtbaar waarin een aardewerkfragment (ceramiek of bouwmateriaal?) en een stukje houtskool te zien waren. Daaronder bevond zich de moederbodem. De kans bestaat dat ook op deze plaats een (Romeins) spoor of een archeologische laag werd aangesneden.

Fig. 36: Algemeen zicht op de aangelegde sleuf ten zuiden van de elektriciteitscabine. Fig. 37: Detail van het profiel in deze sleuf.

D. Sleuf aan de noordwestzijde van de voormalige Rijkswachtkazerne

Aan de noordwestzijde van de voormalige Rijkswachtkazerne werd eveneens een sleufje gegraven zonder voorafgaandelijke verwittiging. In deze sleuf konden enkel recente verstoringen (o.a. de aanleg van een nutsleiding) worden vastgesteld (Fig. 38 en Bijlage 1: 8.1.1.).

Fig. 38: Algemeen zicht op de sleuf ten noorden van de voormalige Rijkswachtkazerne.

5.2.3. Minimale registraties van het archeologisch patrimonium na een melding van de voorziene werken door de aannemer

A. Sleuf 1 - westkant

De aanleg van de rioolkolken op deze plaats kon niet archeologisch opgevolgd worden omdat de uitvoering van deze werken niet gemeld werd. Het uitgraven van de sleuf voor de verbinding tussen beide kolken werd archeologisch begeleid op 3 april 2014. De sleuf werd uitgegraven tot een diepte van ongeveer 55 cm onder het oorspronkelijke maaiveld (Fig. 39 en Bijlage 1: 8.1.5.).

Op deze diepte werden in het grondvlak van de sleuf drie archeologische sporen waargenomen (Fig. 40). Spoor 1 is mogelijk een Romeins spoor dat in de 20ste/21ste eeuw verstoord werd waardoor beiden zich vermengden met elkaar.

Spoor 2 kon op basis van de aard van de vulling en het materiaal als 20ste-eeuws gedateerd worden. Spoor 3 is mogelijk het restant van een Romeins spoor. Gelet op haar positie in de sleuf en de opgravingsdata van 2010, gaat het hier mogelijk om spoor 3, een smalle greppel met een noord-zuid oriëntatie (Bijlage 1: 8.1.5.).60 De aanwezigheid van enkele Romeinse aardewerkfragmenten uit deze vulling, wijzen in die richting.

Omwille van de beperkte verstoring van het archeologisch patrimonium werd het niet opportuun geacht om een opgravingsvergunning aan te vragen en een opgraving uit te voeren. De sporen werden via een digitale foto en een tekening geregistreerd en het aanwezige archeologisch materiaal werd gerecupereerd. Daarna werd de sleuf door de aannemer opnieuw gedicht.

Fig. 40: Detail van de grondsporen 1, 2 en 3 in sleuf 1 - westzijde.

Onmiddellijk ten zuiden van de zuidelijke rioolkolk kon het profiel geregistreerd worden (Fig. 41). Het bovenste gedeelte kan als geroerde grond beschouwd worden (1). Onmiddellijk daaronder bevindt zich de moederbodem (2) met de aanzet van een mogelijk archeologisch spoor (3). Dit sluit aan bij de bevindingen van 2010 waaruit bleek dat archeologisch sporen in deze zone slechts op een diepte van ongeveer 0,35 m onder het maaiveld aanwezig zijn.

60 Magerman, Pede, Van de Vijver en Lodewijckx 2011: 210-212.

Spoor 1

Fig. 41: Detail van het zuidprofiel in deze westelijke zone.

B. Sleuf 2 - noordwestkant

Ten oosten van sleuf 1 kon de aanleg voor een tweede sleuf archeologisch begeleid worden (Bijlage 1: 8.1.1.). Deze sleuf bereikte een diepte van 0,60 m onder het oorspronkelijke maaiveld (Fig. 42). Op die diepte werd in het noordelijk gedeelte van de sleuf de moederbodem net bereikt terwijl in het ander gedeelte van de sleuf de basislaag van de asfaltweg nog aanwezig was. Er konden geen archeologische sporen waargenomen worden.

Fig. 42: Algemeen zicht op sleuf 2 aan de westkant van het perceel.

5.2.4. Archeologisch onderzoek na melding van de werken door de aannemer

Op 16 oktober 2013 meldde de aannemer de aanleg van drie sleuven voor de aankoppeling van nutsleidingen onmiddellijk ten zuiden van de nieuwbouw van de Federale Politie. Deze werken werden ter plaatse archeologisch opgevolgd.

(1)

(2) (3)

A. Sleuf 1

Sleuf 1 (Bijlage 1: 8.1.2.) bereikte een diepte van 0,80 m onder het oorspronkelijke maaiveld. In het grondvlak konden twee opvulpakketten onderscheiden worden: de opvulling van de bouwput voor de nieuwbouw van de Federale Politie uit 2008 (noordelijk gedeelte van de sleuf) (Fig. 43 – (1)) en een recent opvulpakket (zuidelijk gedeelte van de sleuf) (Fig. 43 – (2)) waar onder meer stukken geotextiel, recent bouwpuin, plastiek en 20ste-eeuws aardewerk in werd aangetroffen.

Fig. 43: Algemeen zicht op sleuf 1.

Het oostelijk profiel van deze sleuf bestond bovenaan uit graszoden en de Ap-horizont. Het noordelijke gedeelte bestond daaronder uit de opvulling van de bouwput uit 2008 (Fig. 44 – (1)) terwijl in het zuidelijk profielgedeelte het recent opvulpakket opnieuw waargenomen werd (Fig. 44 – (2)).

Fig. 44: Oostelijk profiel van sleuf 1.

(1)

(2)

(1)

B. Sleuf 2

Sleuf 2 bereikte een diepte van 1,10 m onder het oorspronkelijke maaiveld (Fig. 45). De verschillende lagen, zichtbaar in het profiel, geven meer informatie over de opbouw van het terrein.

Fig. 45: Algemeen zicht op sleuf 2.

Het bovenste pakket bestaat uit graszoden en de Ap-horizont. Onder dit pakket kunnen in het profiel twee zones onderscheiden worden (Fig. 46): het noordelijk deel en het zuidelijk deel.

Het noordelijk deel bestond tot op de diepte van 1,10 onder het maaiveld uit de opvulling van de bouwput voor de nieuwbouw van de Federale Politie uit 2008. In het zuidelijk en niet-verstoorde gedeelte, konden verschillende lagen waargenomen worden (Fig. 47). Lagen (2), (3) en (4) kunnen beschouwd worden als 20ste-eeuwse ophogingspakketten waarin recent puin aanwezig was. Daaronder bevindt er zich een geelbeige laag (5) die tijdens het vooronderzoek in 2013 ook reeds in sleuf 3 vastgesteld werd. De interpretatie van deze laag is minder evident: gaat het hier om een pakket colluvium of mogen we deze laag beschouwen als een restant van een post-middeleeuwse ploeglaag? Helemaal onderaan en ook zichtbaar in het grootste gedeelte van het vlak bevond zich laag (6) die kan omschreven worden als een donkergrijs tot zwart pakket aarde waarin verschillende Romeinse scherven aangetroffen werden. Een lens in deze laag bestond uit kalkzandsteen en houtskoolspikkels. Deze antropogene laag kan naar alle waarschijnlijkheid als de zogenaamde Romeinse dark earth geïnterpreteerd worden. Uiteraard is het ook niet uitgesloten dat we hier met de doorsnijding van een (Romeins) spoor te maken hebben. De opbouw van dit profiel komt bovendien overeen met de opbouw van het zuidelijk profiel van het opgravingsvlak uit 2008 waar deze sleuf aan grenst.61

Fig. 47: Tekening van het oostprofiel van sleuf 2.

Legende: (1), (2), (3), (4) en (8): 21ste-eeuwse aanullingen en ophogingen., (5) Romeins of (post?) middeleeuws colluvium of oude ploeglaag?, (6) Romeinse dark earth of Romeins spoor met lens (7)

C. Sleuf 3

Sleuf 3 bereikte eveneens een diepte van 1,10 m onder het oorspronkelijke maaiveld (Fig. 48 en Bijlage 1: 8.1.4.). Het bovenste pakket bestond uit graszoden en de Ap-horizont. Onder dit pakket konden in het profiel twee zones onderscheiden worden: het noordelijk deel en het zuidelijk deel. Het noordelijk deel bestond tot op de diepte van 1,10 onder het maaiveld uit de opvulling van de bouwput door middel van losse grond voor de nieuwbouw van de Federale Politie uit 2008. In dit pakket konden drie verschillende deelpakketten onderscheiden worden. Deze opvullingslagen rustten allemaal op een geotextiel die zowel in het vlak als in het profiel aanwezig was. Het uiterst zuidelijk gedeelte van

de sleuf bestond uit moederbodem waarin geen sporen konden worden afgelijnd maar waarin wel een beperkt aantal Romeinse vondsten gerecupereerd konden worden.

Fig. 48: Algemeen zicht op sleuf 3.