• No results found

7 De betekenis van de verantwoordelijkheid

7.1 Verlangen naar werk

Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven is worden bijstandsgerechtigden in de bijeenkomsten verplicht tot het vervullen van hun eigen verlangen. Anders dan in het beleid, waar over het benoemen van een ‘stip aan de horizon wat betreft werk’ gesproken werd, vroegen de trainers naar wat de deelnemers in het algemeen verlangden, wat hun leven beter zou maken. De antwoorden hierop liepen ver uiteen: van in een hutje op de hei gaan wonen tot een naaicursus volgen. Ondanks de openheid van deze vraag, antwoordde een aanzienlijk deel van de deelnemers werk te willen vinden. Ook de antwoorden wat betreft werk waren divers: van een eigen cateringbedrijf opzetten tot ‘een betaalde baan’ vinden waarbij ‘alles zolang het maar niet de sociale dienst is’ prima was. Wat hierbij opviel was dat de deelnemers zo zelf hun interesse in werk benoemden, dat werk zo een vrije keuze werd, welke naast allerlei andere verlangens een optie was. Dit benadrukten de trainers zelf ook:

Trainer: “Het doel hoeft nu niet betaald werk te zijn. Dat kan je wel nastreven maar dat is niet altijd mogelijk en dan is iets in de buurt doen ook mooi.”

Dat werk iets was waar de deelnemers zelf voor konden kiezen kwam ook naar voren in de verbazing waarmee de trainers reageerden wanneer deelnemers zeiden dat ze werk wilden vinden.

De trainer vraagt aan Imre wat ze wil. “Ik wil toch weer lekker aan het werk.” Trainer: “Ja?” (Dit zei ze verbaasd). Imre: “Ja.”

Dit leidde tot een paradox: juist het niet na hoeven streven van werk, in combinatie met het benoemen van een individueel verlangen tot werk, ontstond het ‘eigene’ van werk willen:

Trainer: “Want weten jullie eigenlijk al wat jullie willen? Feliz wil betaald werken.” - Overal hoor je “ik ook!” “ik ook!”

De trainer zegt lachend: “Jullie weten het allemaal al! Dan is de vraag wat het stappenplan is, en of het realistisch is.”

In de gevallen dat de deelnemers zelf werk zeiden te willen, werd dit middels de plicht tot vervulling ook een eigen verantwoordelijkheid – iets dat de deelnemer nastreefde om het eigen welzijn te vergroten. Het re-integreren op de arbeidsmarkt was dan niet langer een plicht die de sociale dienst aan de deelnemer stelde, maar een plicht naar het zelf. De deelnemer werd in deze gevallen geresponsabiliseerd voor het vinden van werk. Deze responsabilisering stond of viel bij het zelf

kiezen voor werk: als de deelnemer het zelf wilde dan was hij of zij zelf verantwoordelijk voor het te vinden. Want als deelnemer niet zei naar werk te verlangen, dan was dat de eigen keuze van de deelnemer. Een extreem voorbeeld hiervan was een deelnemer, Liang, wiens droom het was om een vrouw te vinden. Tijdens de eerste bijeenkomst vertelde hij dat dit zijn doel was: “I will marry a Dutch woman so I can learn Dutch!” Waarop zowel de trainer als de deelnemers enthousiast en lachend reageerden. En toen ik bij de laatste bijeenkomst terugkwam was dit nog steeds zijn plan. Op de vraag wat hij van de bijeenkomsten gevonden had antwoordde Liang: “Goed voor mij, [de training]. And I hope I will find marriage!”

Ook binnen het ambiëren van werk stond de keuze van de deelnemer centraal. Dit werd duidelijk toen een deelneemster in een plenaire voorstelronde over een eerder re-integratietraject van de sociale dienst vertelde:

Maria vertelt dat ze een werk-leertraject gedaan heeft in de beveiliging. “Het was mijn tweede keus, maar mijn klantmanager zei dat ik daarmee meer kans had op betaald werk. Maar het bedrijf ging in de laatste fase van mijn opleiding failliet.”

De trainer zegt dat ze hier al over gehoord heeft, ook van andere klanten. Ze vraagt: “En vond je het leuk?”

Maria: “Nee.”

Trainer: “Horen jullie hoe belangrijk het is? Als je het niet heel helder hebt wat je wilt gaan andere mensen het voor je invullen.”

Tweede trainer: “En daar is [de sociale dienst] heel goed in!” Iedereen lacht.

Trainer: “Zoek iets waar je een stukje energie krijgt. Of het nou werk of vrijwilligerswerk is, je moet werk zoeken waar je ook iets uit krijgt.”

Maria: “Ook als ik het afgemaakt had zou ik er niet in gaan werken want ik vond het niet leuk.”

Trainer gaat door over kinderopvang moeten regelen.

Er werd een situatie geschetst waarin het doen wat je zelf wilt voorwaarde is om te werken. De trainer gebruikt het voorbeeld van de vrouw om het belang van het handelen vanuit het eigen verlangen te benadrukken: als je niet zelf kiest, gaan andere mensen het voor je invullen. En dat is volgens de trainer niet wenselijk. Het vinden en benoemen van het eigen verlangen is zo voorwaarde voor ‘iets doen waar je ook iets uit krijgt’, voor het voor jezelf kunnen doen. De deelnemer haakt hierop in door informatie te delen die ze daarvoor achterwege gelaten had: ze zou daarna niet in die sector gaan werken omdat ze het werk niet leuk vond. Ze maakte hierbij gebruik van de norm: als je het niet leuk vindt, dat het dan niet hoeft. Dit zag de trainer niet als problematisch, maar juist als onderbouwing van haar eigen argument: zoek wat je zelf wilt en ga daarvoor. De conclusie, dat je niet hoeft te werken als je daar geen zin in hebt, werd daarbij voor lief genomen.

In de interactie wordt de norm geschapen: ‘als je iets niet leuk vindt dan hoef je het niet te doen.’ En dit is de keerzijde van responsabilisering door individualisering. De plicht tot het vinden van werk staat of valt bij het individuele verlangen. Het is door het sturen vanuit het individuele verlangen dat het vinden van werk een individuele verantwoordelijkheid kan worden, en tegelijkertijd kan de plicht tot re-integratie komen te vervallen juist door gebruik te maken van de logica van het willen. Werk wordt tot een individuele wens, waarbij het idee van werken om het gemeenschappelijke belang te dienen, om de collectieve kosten te drukken, vervalt.