• No results found

Het verhaal van Jozef

In document Maak je dromen waar! (pagina 37-46)

http://www.eindeloosgelukkig.nl/

Het verhaal van Jozef

Jullie hebben misschien allemaal wel een broertje(s) of zusje(s). Misschien nog wel heel klein of al ouder dan jij bent.

Zo was het ook met Jozef; hij had 10 broers en 1 broertje dat jonger was dan hij. Maar Jozef kon nooit zo goed opschieten met zijn broers. Waarom niet? Iedereen heeft toch wel eens ruzie, maar dan is het toch altijd snel weer goed?

Nou, zo was het bij Jozef niet. Zijn broers waren jaloers, want vader Jakob gaf Jozef meer aandacht dan zijn andere zonen. Hij gaf Jozef een mooie jas met allerlei kleuren en ook hoefde Jozef niet te werken, maar mocht hij bij zijn vader thuis blijven.

Ook droomde Jozef hele aparte dromen; dat zijn broers en vader voor hem moesten buigen omdat Jozef een machtig en grote koning was. Dit vonden ze niet leuk.

Op een dag zei vader Jakob tegen Jozef: “Jongen, je broers zijn met hun schapen een heel eind weg en ik ben benieuwd hoe het met hen gaat. Zou jij niet eens willen gaan kijken en mij weer komen vertellen hoe het met hen is?” Natuurlijk, dat wilde Jozef wel! Brood mee voor onderweg en daar ging Jozef dan op zoek naar zijn broers. Ze moesten ongeveer bij Sichem zijn, dat is bijna een halve dag lopen. Als Jozef daar is aangekomen kan hij zijn broers maar niet vinden. Overal zoekt hij; bij mooie waterbeekjes en bij mooie grasvelden. Maar nee, helaas geen broers met hun kudde schapen.

Hij ziet een man hard aan het werk op zijn land. “Weet je wat?” denkt Jozef, “laat ik het eens aan hem vragen. Meneer, weet u misschien waar mijn broers zijn? Ze zouden hier met de kudde heen gaan maar ik kan ze nergens vinden.” “O ja,” zegt de man, “ik heb ze gisteren hier zien weg gaan. Ze gingen naar een plaatsje verderop, naar Dothan. Daar is zo`n mooi graslandschap voor de schapen hoorde ik ze zeggen.” “O, bedankt hoor meneer! Dan ga ik daar heen om ze te zoeken.”

“Moet je kijken, daar in de verte, wie er aan komt!” De broers stoten elkaar één voor één aan. “Daar heb je dat broertje van ons met zijn mooie dromen. Hahaha. Weet je wat, we zullen hem doden. Dan hebben we geen last meer van hem. We nemen zijn jas af die hij van vader heeft gekregen en dan zeggen we tegen vader dat hij vast door een leeuw is opgegeten.” “Nee,” zegt Ruben, “laten we hem niet doden. Laten we hem hier in die put gooien.” Want, denkt Ruben, als de broers dan op de schapen gaan passen dan zal ik hem eruit halen zodat hij kan vluchten. “Ja, laten we dat doen” zeggen de broers. En zo gebeurde het.

Jozef kon nog niks zeggen of ze pakten hem beet en sleurden hem naar de put. Ze deden eerst zijn mooie jas uit en gooiden hem de put in. Heel diep en heel donker. “Kom jongens,” zegt Juda, “we gaan eerst maar eens even eten. Ruben, blijf jij op de schapen passen? Als wij gegeten hebben dan kun jij even rustig eten.” “Oké, dat is goed hoor!”

Een half uurtje later komt er in de verte een grote stoet mensen en kamelen aan; kooplieden die spullen zoals specerijen, gouden en zilveren geschenken naar Egypte gaan brengen om die te verkopen. Opeens krijgt Juda een slim plan. “Weet je wat we doen? We verkopen Jozef als slaaf! Dan hoeven we hem hier niet achter te laten en hem ook niet te doden. Maar we zijn wel voor altijd van hem af. We zullen hem nooit meer zien. Ik ga hem weleens even uit die put halen en daarna onderhandelen over welke prijs ze voor hem willen geven. Kom Jozef, je mag weer uit de put. Ik zal je wel even helpen.” Hèhè, denkt Jozef. Gelukkig hoor, want het was er zo eng en donker. Als hij de put uit is ziet hij ook de grote stoet met mensen. Wat zouden die hier doen? “Kom Jozef, even meelopen” zegt Juda. “Zeg koopman, zou u deze jongen niet als slaaf willen kopen? Hij kost maar 20 zilverstukken (muntjes), dus dat is natuurlijk niet veel. Hij is een sterke jongen en u zal niet veel last van hem hebben.” “Verkocht,” zegt de koopman.

"Bindt hem maar met zijn handen aan die kameel daar vast. Dan kan hij blijven lopen. Hier heb je 20 zilverstukken.”

“Lopen maar” roept de koopman tegen de andere mensen in de stoet en ze gaan weer verder.

En Jozef? Hij heeft verdriet. Waarom doen zijn broers dit? Jozef wordt moe van dat hele eind lopen naar Egypte. Zijn voeten gaan zo'n zeer doen, maar hij moet blijven lopen. Als ze in Egypte aankomen wordt hij gekocht door een rijke man: Potifar. Die wil hem graag hebben als slaaf in zijn huis.

En de broers? Hebben zij geen spijt? Wat gaan ze nu aan hun vader vertellen?

“Kom, we slachten een geitje en halen daar Jozef zijn jas doorheen. En dan vertellen we aan vader dat wij de jas van Jozef hebben gevonden langs de kant van de weg. Misschien is hij door een leeuw of een beer opgegeten.” Toen vader Jakob het verhaal hoorde van zijn zonen werd hij heel erg verdrietig en begon erg te huilen. Zo erg dat hij door niemand getroost kon worden.

Het verhaal van Jozef (2)

Kijk daar eens, wie is daar zo hard aan het werk?

Het is Jozef. Toen hij bij Potifar in huis kwam als slaaf moest hij hard werken. En dat deed Jozef ook wel; hij werkte hard en was heel vriendelijk tegen iedereen. Dat viel iedereen op, ook zijn baas Potifar en die dacht: laat ik Jozef maar een beetje voortrekken, want hij doet zijn werk zo goed. Ik maak hem baas over het werk wat hier moet gebeuren en over de slaven. Zo gebeurde het ook.

Jozef was heel blij met dat baantje; zo kon hij veel over God vertellen tegen de andere slaven. Jozef was een hele knappe jongen. Dat zag de vrouw van Potifar ook en op een dag toen haar man weg was dacht ze: Ik wil Jozef hebben. Nu kan het! Ze ging naar Jozef toe en vertelde het hem. En wat zei Jozef? “O nee, dat kan ik niet doen mevrouw. Als ik dat zou doen zou ik zondigen tegen God en dat wil ik niet.” Maar de vrouw van Potifar pakt Jozef bij zijn jas. Deze jas zit altijd vast met een gesp. Jozef maakt snel de gesp los en rent weg. `s Avonds als Potifar thuis komt vertelt zijn vrouw wat er gebeurd was. Dat Jozef haar lastig wilde vallen en dat ze hem toen bij zijn jas heeft gepakt en hulp heeft geroepen. En dat Jozef toen hard is weggevlucht. Zijn jas ligt nog in de kamer. En Potifar? Gelooft hij het verhaal van zijn vrouw? Ja. Hij vraagt niks aan Jozef, maar gooit hem gelijk in de gevangenis. “Nee, jij komt mijn huis niet meer in. Je bent een bedrieger! Jij hoort in de gevangenis thuis!” Daar zit Jozef dan, zomaar onschuldig in de gevangenis. Daar moet hij ook hard werken. Hij doet goed zijn best. Dat ziet de baas van de gevangenis en hij zorgt ervoor dat Jozef het beste baantje krijgt. Hij mag voortaan eten naar andere gevangenen brengen.

Jozef vind dit wel fijn, zo kan hij andere gevangen van God vertellen. Op een dag kwam Jozef bij twee hele belangrijke mensen van de koning die in de gevangenis zitten; de schenker en de bakker van de koning. Ze hebben tegen de koning gezondigd en moeten in de gevangenis op hun straf wachten. Ze waren druk aan het praten toen Jozef binnen kwam. “We hebben zo raar gedroomd vannacht,” zeggen ze tegen Jozef, “en we weten gewoon niet wat de betekenis van de dromen is.”

“Vertel het aan mij,” zegt Jozef, “dan zal ik aan mijn God vragen of Hij mij de betekenis van jullie dromen wil uitleggen.” En zo gebeurde het ook. Eerst vertelde de bakker zijn droom en daarna de schenker. Daarna legde Jozef de dromen uit. De bakker en schenker zouden binnenkort weer vrij komen , maar de bakker zou worden opgehangen aan een kruis. De vogels zouden zijn vlees eten. En de schenker zou zijn werk weer mogen doen bij de koning. De koning was jarig en liet de schenker en de bakker vrij. En het gebeurde zoals God tegen Jozef had gezegd.

“Bedankt hoor Jozef,” zei de schenker. “Dank God maar schenker en denk aan mij als je bij de koning bent. Vertel hem over mij. Dat ik hier onschuldig zit.” “Ja, dat zal ik doen hoor Jozef. Ik zal je niet vergeten.” Maar er gingen dagen, weken, maanden overheen en Jozef zat nog steeds in de gevangenis. “Ik heb zo vreemd gedroomd,” zegt de koning op een dag. “Ik weet gewoon niet wat die droom te betekenen heeft. Wie zou mij die droom uit kunnen leggen?” Dit hoorde ook de schenker en opeens denkt hij beschaamd aan Jozef. O wat erg, hij is hem helemaal vergeten!

“Ik weet iemand koning. Jozef. Hij zit in de gevangenis. Toen ik daar zat en gedroomd had heeft hij mijn droom uitgelegd en de droom is uitgekomen.” “Laat die jongen hier komen,” zegt de koning. “Ben jij Jozef?” “Ja,” zegt Jozef, “dat ben ik.” “Mee komen dan naar de koning. Eerst even je verkleden en wassen” Eindelijk, denkt Jozef. Zou de schenker dan nu aan mij gedacht hebben?

Als hij voor de koning staat hoort hij waarom hij geroepen is. “Ik heb zo vreemd gedroomd. Kun jij misschien uitleggen wat mijn droom betekent Jozef? Ik hoorde dat jij dat kunt.” “Nee koning. Niet ik, maar God geeft mij de uitleg van de droom. Vertel hem aan mij en ik zal mijn God vragen om de uitleg van de droom.”

En zo vertelde de koning zijn droom: “Ik droomde van zeven dikke, vette koeien en zeven magere, lelijke koeien. Die magere koeien aten de dikke koeien op en ze werden er niet eens dikker van. En precies het zelfde droomde ik over zeven volle mooie korenaren en zeven magere korenaren. Wat betekent dat?” Jozef zegt: “Er komen zeven jaren die heel rijk zijn; heel veel koren en veel oogst. Maar daarna komt er zeven jaar een hongersnood. Dit betekent dat we de komende zeven jaar moeten zorgen dat we eten opslaan in grote schuren zodat we dit in de zeven jaar van hongersnood kunnen verkopen. Dan hoeven we niet van de honger om te komen.”

“Jozef,” zei de koning, “ik wil dat jij daar zorg voor gaat dragen. Jij wordt onder mij de belangrijkste man van het land. Jouw God heeft voor je gezorgd. Niemand is zo verstandig jij. Jozef kreeg mooie kleren en een ring van de koning om zijn vinger. Hij werd door Egypte gereden en iedereen moest voor hem buigen.

Toen Jozef thuis kwam, ging hij eerst op zijn knieën om God te danken dat Hij hem zo nabij was geweest deze jaren en dat Hij zo goed voor hem gezorgd had.

Jozef (3)

Ben je wel eens wezen logeren? Weg van je papa en mama? Weg van je broers/zussen? Nou ik wel hoor! En als ik dan een paar dagen weg ben, dan krijg ik altijd een beetje heimwee. Jullie niet? Hoe zou het zijn met papa en mama? Meestal bel je ze dan even op

om te vragen hoe het gaat. Als je dan weer even hun stem hebt gehoord dan is het wel weer goed. Net of je weer even heel dicht bij hen was.

Zo is het ook met Jozef. Hij heeft al 20 jaar zijn familie niet gezien en dat mist hij wel hoor. Maar gelukkig is God bij Jozef en Hij heeft hem een familie in Egypte gegeven.

Jozef is getrouwd met de dochter van de koning en heeft 2 zoontjes gekregen; Efraim en Manasse.

De eerste zeven jaar na de droom van de koning zijn voorbij. Het zijn zeven hele rijke jaren geweest. Op het land is alles goed gegroeid. Er was heel veel koren over dat niet op gegeten kon worden en dat is op geslagen in hele grote schuren die daar speciaal voor zijn gebouwd. Nu is er een hongerramp in heel het land. Nergens is er eten, behalve dan in de schuren in Egypte. Daar ligt heel veel koren dat verkocht wordt aan mensen die daar eten komen halen. Ook bij vader Jakob was er een hongerramp. Zijn zoons hadden ook geen koren meer om eten van te maken, maar hij hoorde dat er in Egypte koren te koop was. Ja, daar konden zijn zonen wel heen gaan om koren te gaan kopen.

“Juda, jongen. Kom eens bij je vader. Ik heb je iets te zeggen.” “Ja vader, ik kom eraan hoor! Wat is er aan de hand?”

“Jongen, jij moet met je broers maar eens naar Egypte gaan om daar koren te gaan kopen. Want hier is het eten bijna op. Neem geld mee en een aantal ezels om op te rijden en ga dan op weg. Maar Benjamin blijft hier hoor, want ik wil niet dat hem iets overkomt.”

Er komt een knecht aangesneld. “Mijn heer, er zijn tien mannen aangekomen. Ze zeggen dat ze koren willen kopen. Ze komen helemaal uit Kanaän, een plaatsje hier heel ver vandaan. Moeten we ze geloven?”

“Ik zal wel eens even naar hun toe gaan,” zegt Jozef.

Kanaän, denkt Jozef, mijn geboorteplaats. Zouden het bekenden zijn? Hij kijkt alvast even uit het raam. En nog eens. Ziet hij het goed? Zijn dat niet zijn broers? Ze zijn wel wat ouder geworden, maar het kan bijna niet missen zeg! Ze zijn helemaal bezweet en onder het stof van die lange reis.

“Zo mannen,” zegt Jozef, “wat komen jullie hier doen? Het land bespieden zeker?”

“Nee, mijn heer,” zegt Juda, “wij zijn door onze vader gestuurd. We hoorden dat hier koren te koop was. Bij ons is het koren bijna op en nu wilde onze vader dat wij nieuw koren gingen halen zodat onze gezinnen weer kunnen eten.”

“Ik geloof er helemaal niets van,” zegt Jozef. Jullie komen mij gewoon bedriegen en ondertussen komen jullie gewoon kijken hoe sterk dit land is. Om er vervolgens tegen te vechten. Ja, ik heb jullie wel door! Maar ik trap er niet in hoor!”

“Nee, mijn heer, echt niet, We zijn met z`n tienen gekomen; onze jongste broer is thuis gebleven bij zijn vader en één broer van ons is er niet meer.”

“Zie je nou,” zeggen de broers tegen elkaar, “dit gebeurt vast door wat we met Jozef hebben gedaan. Maar nu is het al veel te laat en worden wij alsnog gestraft.”

Ook Jozef hoorde dit, maar hij vertelde nog niet dat hij hun broer was. Daar was het de tijd nog niet voor.

“Weet u, mannen, ik geef u voor ieder een zak koren mee. Alleen deze broer van jullie houd ik hier. Als jullie dan weer om nieuw koren komen wil ik dat jullie je jongste broer meenemen. Dan laat ik deze broer van jullie weer vrij.”

Zo gingen er negen broers weer terug. O, wat zou vader Jakob zeggen? Zou hij boos zijn? “Vader, vader, kom snel! Daar zijn ze weer en ze hebben koren mee genomen! Kijk!” roept Benjamin. Hij stond zijn broers al op te wachten.

Vader Jakob komt aansnellen zo snel als zijn oude benen hem kunnen dragen. Hé, wat is dat? Er zijn maar 9 zoons van hem. Waar is Zebulon? Zou hem iets overkomen zijn?

“Hallo vader,” zegt Juda. “Wat we nu hebben mee gemaakt. Het was echt verschrikkelijk! We moesten bij de onderkoning komen en die geloofde ons niet. Hij dacht dat we verspieders waren. En nu wil hij dat, als we weer komen, Benjamin dan meegaat. En dan laat hij Zebulon weer vrij. Want die houdt hij nu gevangen.”

“Maar jongen toch, hoe kan dat? Ik geef Benjamin nooit mee, dat weet je. Jozef ben ik ook al kwijt en als ik Benjamin ook kwijt raak dan sterf ik van verdriet.”

“Vader, er zal hem echt niks overkomen hoor! Daar zorg ik voor! Ja, en ik ook hoor!” zeggen Juda en Ruben. “Echt vader, het moet! Anders hebben we geen eten en zullen we sterven van de honger.”

“Nou ja, dan moet het maar. Maar zorg goed voor hem hoor! Maar we gaan eerst genieten van dit koren. We gaan er lekker brood van maken zodat we weer kunnen eten.” Vader doet ondertussen de zakken open. Hé, wat ziet hij nou? Het geld ligt bovenop het koren.

“Hebben jullie niet betaalt?” “Jawel vader.” “Maar het geld ligt bovenop het koren in de zakken. Hoe kan dat?

Moeten jullie de volgende keer maar dubbel betalen hoor. Dan zeg je maar dat het nog in de zakken met koren zat.”

Hoe zal het verder gaan? Zullen de broers toch weer naar Egypte gaan om koren te halen? Zal vader Jakob Benjamin mee sturen naar dat verre Egypte? Dat lezen we in het volgde en laatste verhaal over Jozef.

Jozef (4)

Vader, we moeten weer naar Egypte gaan hoor, want bij ons is het koren weer bijna op, we hebben nog net genoeg om te bewaren als wij weg zijn.

Ja, jongen, ik weet het, ik heb er heel lang over nagedacht en jullie moeten maar weer gaan, en neem Benjamin maar mee, maar ik wil wel dat jullie heel goed voor hem zorgen want als hem iets overkomt dan sterf ik van verdriet.

Ja, vader we zullen heel goed voor hem zorgen hoor, maakt u zich maar geen zorgen. En zo gaan de broers weer op pad, weer een lange reis naar Egypte, ze doen er zeker wel 2 dagen over voor ze in Egypte zijn.

Er wordt geklopt op de deur van Jozef zijn paleis, meneer, ze zijn er weer hoor, weet u nog die 10 mannen die er 3 maanden geleden ook waren en waarvan er nu één gevangen zit?

In document Maak je dromen waar! (pagina 37-46)

GERELATEERDE DOCUMENTEN