• No results found

Vergelijking theoretisch model met praktijkmodel

In document Trillingmetingen in de praktijk (pagina 32-35)

In het voorgaande hoofdstuk is geconstateerd dat een trillingmeting met een afwijking van 1 á 2 dB goed overeenkomt met een luchtgeluidmeting. Alleen voor de lichte wanden, waarbij de afstraalgraad lastig te bepalen is en een luchtlek aanwezig was, werden grote afwijkingen gevonden. Om deze reden is in dit hoofdstuk gekozen voor een vergelijking tussen twee metingen waarvan de ruimte voornamelijk uit steenachtige materialen bestaat. Woningtype W.08 wordt vergeleken met een theoretisch model.

§9.1: Theoretisch model

Het theoretisch model is gemaakt met het programma DnT versie 3.1, dat gemaakt is door DirAcivity & Jan Niggebrugge. Het programma werkt ondermeer volgens de rekenmethode uit NEN EN 12354-1. Het programma is al geruime tijd in ontwikkeling echter kunnen nog steeds niet alle praktijkmodellen worden gesimuleerd. Om deze reden is gekozen om een kopie te maken van de in de praktijk gemeten woning W.08 met dezelfde wand- en vloeropbouw van harde steenachtige materialen. Lichte wanden zijn namelijk lastig te simuleren en dienen daarom handmatig te worden ingevoerd. Hier ontbreken echter de meetgegevens voor.

Het model is ontwikkeld volgens de stappen weergegeven in tabel 12. Tabel 12: Stappenplan uitvoering theoretisch model

Stappen Omschrijving

Stap 1: Geef de afmetingen op van de zend- en ontvangruimte in de vorm van een tekening;

Stap 2: Geef materiaaleigenschappen van de wanden en vloeren

Stap 3: Geef aan of de verbindingen van wanden en vloeren star of flexibel zijn gekoppeld;

Stap 4: Benoem de ruimten en geef verblijfsruimte en verblijfsgebied aan;

Stap 5: Toon resultaten.

Voor een uitgebreide toelichting op de stappen zie bijlage 5: Stappenplan uitvoeren theoretisch model.

§9.2: Resultaten vergelijken

Voor de vergelijken tussen het theoretisch model en het praktijkmodel is gekeken naar de bijdrage van elke wand aan het totale geluidniveau, dat in afbeelding 18 en 19 is weergegeven. Ook is gekeken naar de Ilu;k -waarden in hoeverre deze overeenkomen zie tabel 13.

afbeelding 19: Bijdrage uit theoretisch model afbeelding 18: Bijdrage uit praktijk model

Vergelijking theoretisch model met praktijkmodel

Tabel 13: Berekende Ilu;k voor theoretisch en praktijkmodel

Woningscheidende wand

Uit de bijdrage per vlak is af te leiden, dat bij beide modellen de woningscheidende wand een grote bijdrage geeft aan het totale geluidniveau. De woningscheidende wand heeft echter in het theoretisch model een kleinere bijdrage dan de gevel, wat niet van zelfsprekend is. Dit is alleen mogelijk, wanneer de wand dusdanig goed is uitgevoerd en de flankerende weg via de gevel erg slecht is uitgevoerd. In het praktijkmodel is te zien dat de woningscheidende wand de grootste bijdrage heeft in vergelijking met de overige wanden en vloeren, wat overeenkomt met de verwachtingen.

Gevel

De gevel heeft in het theoretisch model een aanzienlijke bijdrage, wat in het praktijkmodel juist niet het geval is. De gevel bestaat echter uit een lichte constructie van HSB-elementen en veel glas en zou om deze reden dusdanig slecht geluid afstralen, dat deze nauwelijks bijdrage geeft aan het totale geluidniveau.

Dit is terug te zien in het praktijkmodel, maar niet in het theoretisch model. Dit komt waarschijnlijk door beperkingen van het model omdat het programma in een ontwikkelingsfase zit waarbij nog niet alle mogelijkheden en voorkomende situaties zijn verwerkt.

Na analyse van het model blijkt dat het niet mogelijk is om in een theoretisch model ramen in te voeren, wat een beperking vormt. Theoretisch gezien zou de bijdrage van een wand juist toenemen, doordat een raam enorm slecht afstraalt en dus geen bijdrage heeft aan het totale geluidniveau. Het oppervlak wat normaal gesproken een raam bevat, vormt nu in zijn geheel de gevel.

Verder is gebleken dat het niet mogelijk is, om de gevel in te voeren als flexibele verbinding, maar dat de gevel juist als starre verbinding is ingevoerd. Hierdoor kunnen de trillingniveaus, die optreden, worden overgebracht naar de omliggende wanden en vloeren, wat de geluidbijdrage beïnvloedt. Het is mogelijk dat dit de reden is van de grote bijdrage van de gevel.

Door de kennis uit de praktijkmodellen is bekend, dat de gevel die bestaat uit een lichte wand, nooit een dusdanig grote bijdrage heeft, alleen wanneer een luchtlek zich in de gevel bevindt. Dit is bij een theoretisch model natuurlijk niet aan de orde, waardoor dit model dus niet betrouwbaar is.

Verder onderzoek en overleg met de maker van het programma kan dan ook leiden tot aanpassing van het programma.

Theoretisch model Ilu Ilu;k Praktijkmodel Ilu Ilu;k

W.08 meting

7 dB 2 dB W.08 meting

Vergelijking theoretisch model met praktijkmodel

Uitgevoerd door: Guillaume Doudart de la Grée

Pagina | 34 Achterwand

In de gepresenteerde resultaten is verder op te merken dat er in het theoretisch model geen sprake is van een bijdrage door de achtergevel, wat in de praktijk wel degelijk het geval is. De reden hiervan is het feit dat het theoretisch model is ontworpen volgens de ‘eerste orde benadering’, zodat er maar dertien overgangswegen zijn. In werkelijkheid treden er meerdere overgangswegen op. Ook de achterwand heeft een bijdrage aan het totale geluidniveau . In de ‘eerste orde benadering’ is hier echter geen sprake van is, waardoor de resultaten ook verschillen.

Overige wanden en vloeren

De overige resultaten lijken enigszins te kloppen, al blijft het vreemd dat in het theoretisch model de bijdrage van de vloer en de bijdrage van het plafond gelijk zijn. Normaal gesproken is de bijdrage van de vloer een stuk kleiner dan de bijdrage van het plafond. Dit komt doordat de vloer meestal uit een opgelegde verende dekvloer bestaat. Deze geeft niet alleen het geluid in de zendruimte minder door, maar straalt het geluid ook anders af in de ontvangruimte. Bij een plafond is hiervan geen sprake, doordat in de zendruimte het plafond, dat bestaat uit een breedplaatvloer, in trilling wordt gebracht. Vervolgens trilt deze plaat door, waarna het in de ontvangruimte geluid afstraalt. Het principe is te zien in afbeelding 20 en 21.

Karakteristieke isolatie index voor luchtgeluid

De Ilu;k waarden van het theoretisch model en praktijkmodel komen enigszins overeen met elkaar. Bovenstaande beperkingen zouden er voor kunnen zorgen dat de waarden nog beter overeen komen.

Conclusies

In document Trillingmetingen in de praktijk (pagina 32-35)