• No results found

Tijdens de fase van planvorming vinden beide groepen de fasen waarin alternatieve plannen worden bedacht en vergeleken tot en met het maken van keuzes de moeilijkste fasen. De MiSu gaven aan dat ze, achteraf gezien, meer aandacht zouden willen besteden aan het verdiepen in details rond de bouw. De MeSu hebben daar geen behoefte aan. Dit verschil is ook in overeenstemming met het verschil in competenties tussen MiSu en MeSu. De MiSu hebben de behoefte om meer na te denken over ingewikkelde vraagstukken en die doen zich volop voor in de planvormingsfase. Beide groepen ervaren de gesprekken met adviseurs,

leveranciers en banken en het verzamelen van informatie als makkelijk. Het leren werken met de nieuwe gebouwen en installaties vinden ze eveneens makkelijk.

Deze reacties onderstrepen die uit Fins onder- zoek waarin werd onderzocht hoe landbouwers het investeringsproces hadden ervaren (Matilla et al., 2008). Zij concluderen dat ondernemers meer energie zouden moeten steken in het uitgebreider verkennen van alternatieve inves- teringen en goedkopere of meer kosteneffectie- ve oplossingen en ook dat ze meer informatie zouden moeten vragen aan leveranciers.

4.3.2 Redenen voor schaalvergroting

De drie belangrijkste redenen voor het investe- ren in bedrijfsvergroting zijn voor zowel de Me- Su als MiSu: hogere arbeidsefficiëntie, ambitie tot groei en beter financieel resultaat. Daar achteraan komen voor de MiSu enkele om- schrijvingen die zich laten samenvatten in ‘meer kwaliteit van leven’ en die te maken hebben met tijd besteden aan vrije tijd, vakantie en gezin en minder fysiek zwaar werk.

In een onderzoek onder 302 melkveehouders uit Wisconsin (Bewley et al., 2002) die in een periode van vijf jaar een groei van de veestapel van minimaal 40% hadden gerealiseerd, wer- den eveneens het verbeteren van het financieel resultaat en het verbeteren van de arbeidseffi- ciëntie genoemd als de twee belangrijkste re- denen voor de uitbreiding van het bedrijf. Op de derde en vierde plaats kwamen de redenen minder fysiek zwaar werk en behoefte aan

rendement en van kwaliteit van leven de twee meest genoemde redenen voor schaalvergro- ting. Arbeidsefficiëntie en ambitie tot groei wer- den daarbij niet direct genoemd, maar wel als onderdeel van kwaliteit van leven. In het litera- tuuroverzicht over drijfveren voor schaalvergro- ting dat Hadley et al. (2002) hebben gemaakt, komt ook nog de behoefte aan meer manage- mentverantwoordelijkheid voor. Die behoefte is door de Nederlandse MiSu ook genoemd. Zij noemen ook relatief vaak nog als redenen con- tinuïteit te bewerkstelligen en kansen bieden aan de opvolger. Ook in het onderzoek van Bewley et al. (2002) is ‘mogelijkheden bieden aan nieuwe gezinsleden om toe te treden tot het bedrijf’ een belangrijke reden voor bedrijfs- uitbreiding. De in Nederland eveneens door vooral MiSu vaak genoemde reden van het voorkomen van belastingbetaling, wordt in dit

MeSu en tekort aan arbeid en onvoldoende kwaliteit van personeel bij de MiSu. Het is dan ook logisch dat de Nederlandse veehouders in het onderzoek benadrukken dat veemanage- ment, organisatie en financieel management de belangrijkste vaardigheden zijn voor onderne- mers die groei en rendement willen combine- ren.

In dit onderzoek hebben we geen duidelijke aanwijzingen gevonden dat opleidingsniveau of

leeftijd een rol spelen bij het realiseren van succesvolle groei. In onderzoek van Subal et al. (1991) werd wel gevonden dat de technische en economische efficiëntie van melkveebedrij- ven o.a. wordt bepaald door het opleidingsni- veau en de bedrijfsgrootte. Wanneer dat het geval is, hoeft dat niet te betekenen dat ook de verbetering in bedrijfsresultaat na een groeifase groter is bij een hoger opleidingsniveau.

4.3.4 Economische resultaten van MeSu en MiSu De economische resultaten van de MeSu en de MiSu binnen dit onderzoek komen goed over- een met die uit de deskstudies die Zijlstra et al. (2012) in het project “Groeien in rendement” hebben uitgevoerd. Daarin zijn ook MeSu en MiSu vergeleken. Die waren gedefinieerd als de 25% hoogste en laagste voor de mutatie van reserveringscapaciteit en inkomen als gevolg van groei. Ook daarbij waren vooraf eisen ge- steld aan bedrijven voor wat betreft grootte in de uitgangssituatie en het percentage groei tijdens de onderzochte periode. In tabel 4.6 zijn de gemiddelden van de resultaten voor kas- stroom en reserveringscapaciteit vermeld voor de drie verschillende databestanden. Dit betrof onderzoek naar verschillen tussen MeSu en MiSu op basis van:

• twee groepen van 12 bedrijven uit het LEI- Bedrijveninformatienet. Deze gegevens hadden betrekking op de vergelijking van gegevens binnen een één jaar langere peri- ode waarbij tweejaarsgemiddelden van 2008/’09 werden vergeleken met 2001/’02. • twee groepen van 38 bedrijven uit een data-

base van Alfa met resultaten uit bedrijfs- boekhoudingen. In dit onderzoek werden tweejaarsgemiddelden van 2008/’09 verge- leken met 2002/’03.

Daarbij moeten we opmerken dat het voor de andere twee studies gaat om resultaten van bedrijven die waren geselecteerd op basis van de mutatie in reserveringscapaciteit in plaats van de binnen dit onderzoek gehanteerde mu- tatie in kasstroom.

Tabel 4.6 Verschillen in kasstroom en reserveringscapaciteit in € per 100 kg melk van MiSu en MeSu uit drie onderzoeken binnen het project “Groeien in rendement”.

MiSu MeSu Verschil B – A 02/03 08/09 Muta- tie A 02/03 08/09 Muta- tie B Data Bedrijvennformatienet LEI

Kasstroom 18,4a 9,7 -8,7 13,6 15,5 +1,9 +10,6

Reserveringscapaciteit 11,2a 3,2 -8,1 5,9 8,8 +2,9 +11,0

Data accountantskantoor Alfa

Kasstroom 14,4 9,1 -5,2 10,8 15,2 +4,5 +9,7

Reserveringscapaciteit 8,4 2,9 -5,6 4,1 8,3 +4,2 +9,8

Data dit onderzoek

Kasstroom 13,8 7,8 -6,1 7,7 10,9 +3,2 +9,3

Reserveringscapaciteit 10,7 4,4 -6,2 5,2 6,9 +1,8 +8,0

a

Gegevens hebben betrekking op 2001/’02.

De resultaten van de verschillende deelonder- zoeken vertonen veel overeenkomsten. Binnen dit onderzoek is aanvankelijk scherper geselec- teerd om bedrijven te vinden die behoorden tot de hoogste en laagste 20% voor mutatie kas- stroom. Daarbij vond de selectie plaats op basis van het begrip kasstroom in de bedrijfsboek- houdingen van het accountantskantoor. Nadat alle relevante gegevens door de accountants waren aangeleverd en definities van kosten en opbrengsten waren geüniformeerd en basisge-

gevens gecorrigeerd, week de uiteindelijk bere- kende kasstroom soms iets af van de oorspron- kelijke. Daardoor kwam op vier van de acht MeSu de werkelijke mutatie van de kasstroom net iets onder de selectie-eis van een stijging van de kasstroom met minimaal 2 euro per 100 kg melk terecht. Daardoor voldoen de MeSu aan iets minder hoge eisen dan aanvankelijk gepland en als gevolg daarvan vallen de muta- ties voor kasstroom en reserveringscapaciteit voor de MeSu ook iets lager uit.

Rapport 624

Binnen alle drie onderzoeken was het verschil tussen MiSu en MeSu in kasstroomverandering na groei ongeveer € 10 per 100 kg melk. Bij de gemiddelde Nederlandse melkleverantie van 600.000 kg melk (PZ, 2012) komt dit overeen met € 60.000 verschil in kasstroom.

Het extra voordeel dat hier nog aan toegevoegd kan worden is dat in alle drie onderzoeken de MeSu ook minder hebben geïnvesteerd en geleend per extra kg melk, waardoor er vanuit de kasstroom minder hoeft te worden besteed aan aflossingen.

5 Conclusies en aanbevelingen

In dit rapport gebruiken we de afkortingen MiSu en MeSu voor de twee onderzochte groepen.

De MiSu zijn de minst succesvolle uitbreiders en de MeSu de meest succesvolle.

5.1 Samengevatte conclusies en aanbevelingen