• No results found

Het resocialisatiebeginsel

Artikel 6 EPR bepaalt dat elk gevangenisregime de reintegration van gedetineerden in de maatschappij dient te bevorderen De term reintegration betekent dat gedetineerden

3.3 Voldoet Nederland aan het internationale en Europese resocialisatiebeginsel?

3.3.2 Vergelijking met de internationale en Europese verdragen en regels

Het Nederlandse detentieregime voldoet in hoofdlijnen aan de internationale en Europese kaders nu het Nederlandse gevangeniswezen arbeid, scholing, speciale re- integratieprogramma’s en terugkeeractiviteiten aanbiedt. Tevens mogen de gedetineerden contacten onderhouden met de buitenwereld via de bibliotheek en het bezoek. Daarnaast wordt begeleiding aangeboden betreffende geestelijke en lichamelijke verzorging, zodat gedetineerden fysiek en mentaal gezond blijven. Ook worden gedetineerden begeleidt na hun detentieperiode door verschillende ketenpartners. Nu bezuinigingen door de overheid gerealiseerd moeten worden en versoberingen zijn doorgevoerd, worden resocialisatieactiviteiten, terugkeeractiviteiten en scholing alleen nog maar beschikbaar gesteld aan gedetineerden die op basis van hun goede gedrag en motivatie hebben laten zien dat zij hiervoor in aanmerking komen.

In de literatuur wordt daarom gesteld dat het resocialisatiebeginsel onvoldoende wordt gewaarborgd in Nederland. Molleman, Van den Hurk en Boone bepleiten dat het resocialisatiebeginsel een opdracht is aan de overheid die zich in principe tot alle

175 P. Nelissen, ‘Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en gevangenispersoneel ten aanzien van

de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving’, Proefschrift Universiteit Maastricht, 28 september 2000, p. 5

176 P. Nelissen, ‘Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en gevangenispersoneel ten aanzien van

42

gedetineerden uitstrekt. Het huidige Nederlandse detentieregime stelt resocialisatie niet aan alle gedetineerden beschikbaar.177 178 Het onderscheid in het basis- en plusprogramma zorgt er voor dat niet alle gedetineerden een volwaardig detentieregime aangeboden krijgen. Zo bevat het basisprogramma geen scholing en worden re-integratieprogramma’s en terugkeeractiviteiten maar heel summier aangeboden.179 De RSJ is van mening dat het plusprogramma voldoende mogelijkheden bevat voor resocialisatie, voorbereiding op re- integratie en individuele invulling van detentie. Dit programma bevat echter de resocialisatiemogelijkheden die volgens de RSJ beschikbaar moeten zijn voor alle gedetineerden.180 Helaas worden veel gedetineerden uitgesloten van het systeem van promoveren en degraderen of zullen deze gedetineerden nooit in een plusprogramma terecht komen. De oud-staatssecretaris F. Teeven bevestigt dat niet iedere gedetineerde in aanmerking komt voor het plusprogramma, omdat veel gedetineerden te kort vast zitten. Veel gedetineerden verblijven in huizen van bewaring waar het basisprogramma geldt. De oud- staatssecretaris benadrukt wel dat geïnvesteerd is in nazorg en de samenwerking met ketenpartners. Op die manier beoogt hij iedere gedetineerde te begeleiden in de terugkeer in de samenleving.181 Daarmee is echter voldaan aan één van de vele internationale en Europese vereisten voor resocialisatie.

Door middel van het tonen van goed gedrag en motivatie promoveren gedetineerden van het basisprogramma naar het plusprogramma. Boone bepleit dat resocialisatie nu juist niet voorbehouden mag zijn aan hen die zich goed weten te gedragen.182 Zij vindt het onverdedigbaar dat gedetineerden het op recht op voorzieningen, die invulling geven aan resocialisatie, zomaar verliezen omdat zij zich onvoldoende gemotiveerd zouden zijn. Ik ben met haar van mening dat juist op die manier de mensen, die de middelen het hardst nodig hebben, tussen wal en schip terecht komen.183 Dit systeem, dat iedereen verantwoordelijk stelt voor zijn eigen gedrag en waarbij zelfredzaamheid het speerpunt is, laat de ongemotiveerden en ‘moeilijke gevallen’ in hun sop gaar koken. Dit zijn juist de mensen waarvan verwacht wordt dat zij sneller zullen recidiveren.184 Vanwege dat recidivegevaar is

177 M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid’, Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 1, 2013, p. 115

178 T. Mollenman en A.A. van den Hurk, ‘Een kwestie van evenwichtskunst: over de doelen en taken van het gevangeniswezen’, DD 2012,

55, p. 584

179 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 12

180 RSJ advies 14 augustus 2013, ‘Advies Wijziging Regeling Spog in verband met promoveren en degraderen binnen het gevangeniswezen’,

p. 1

181 Kamerstuk II, 2013-2014, 24 587, nr. 568, p. 7

182 M. M. Boone en W. van Hattum, ‘Promoveren en degraderen van gedetineerden’, NJB 2014/1629, p. 2180 183 M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid’, Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 1, 2013, p. 110 en 111

43

hulp en begeleiding geboden. Het kabinet hecht veel belang aan de beveiliging van de maatschappij door middel van recidivevermindering.185 Met dit systeem wordt het tegenovergestelde bewerkstelligd. Wanneer gedetineerden eenmaal aan het eind komen van hun detentie wordt detentiefasering ook afhankelijk gesteld van goed gedrag en motivatie. Juist in deze fase van detentie geldt dat resocialisatie voor iedereen beschikbaar dient te zijn. Als gedetineerden geen goed gedrag of motivatie kunnen tonen mogen zijn geen gebruik maken van verlof of re-integratieprogramma’s.

Wanneer resocialisatie een voorrecht wordt, wordt daarmee afbreuk gedaan aan de waardigheid van de mens, aldus Claessen. Hij vindt dat, door de verantwoordelijkheid geheel bij de dader te leggen, de overheid zijn handen in onschuld wast. Het systeem van promoveren en degraderen heeft op deze manier alleen maar een vergeldende werking. Wanneer de gedetineerde geen goed gedrag of motivatie kan tonen is het aan zijn eigen schuld te wijten dat hij in het basisprogramma verblijft.186 De vrijheidsbenemende straf, die enkel tot doel heeft te vergelden, zijn wij echter al decennialang gepasseerd. Detentie moet ook bijdragen aan de ontwikkeling van de gedetineerde en het behoud van zijn of haar positie in de maatschappij. Daarom ligt het ook niet voor de hand om onthouding van voorzieningen op basis van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden als uitgangspunt te nemen. Veel gedetineerden kunnen niet op eigen kracht veranderen en moeten daarin begeleid worden. Het is de taak van het gevangeniswezen om iedere gedetineerden aan te zetten tot het willen resocialiseren.187 In het basisprogramma is daar, naar mijn mening, te weinig ruimte voor. De re-integratieprogramma’s en het opstellen van het detentie en re-integratieplan spitsen alleen toe op het stoppen met criminaliteit. Pas in het plusprogramma komen uitgebreidere programma’s aan bod die werken aan de terugkeer in de samenleving. Ten slotte worden ook in de laatste fase van detentie vrijheden gekoppeld aan goed gedrag en motivatie.

Met Kelk ben ik van mening dat de aandacht binnen het detentieregime veel meer ligt op de veiligheid en de vergeldingsgedachte en dat gemakkelijk wordt afgeweken van fundamentele uitgangspunten en beginselen van penitentiaire wetgeving en beleid.188 Hoewel Nederland een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij de interpretatie van het verdragenrecht, zijn wel

185 Kamerstuk II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.1

186 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 242

187 T. Molleman en A.A. van den Hurk, ‘Een kwestie van evenwichtskunst: over de doelen en taken van het gevangeniswezen’, Delikt en

Delinkwent 2012/55, p.9

44

allerlei General Comments ontwikkeld die een leidraad kunnen zijn. Deze General Comments zijn van grote juridische betekenis. De UN Standard Minimum Rules en de EPR zijn niet bindend, maar vormen wel een moreel verbindend en juridisch relevant kader voor de waarborging van menswaardige detentie. Het is dan ook van belang dat Nederland zich aan deze regels houdt. Dat Nederland gemakkelijk voorbij gaat aan deze bepalingen in verband met het versoberen van het detentieregime is dan ook opmerkelijk.

Samenvattend voldoet het Nederlandse detentieregime aan het internationale en Europese resocialisatiebeginsel voor zover het betrekking heeft op het plusprogramma. Het basisprogramma acht ik te sober, omdat scholing ontbreekt in het activiteitenpakket en gedetineerden alleen begeleid worden in het stoppen met criminaliteit. Een groot gedeelte van de gedetineerdenpopulatie wordt uitgesloten van het systeem of komt niet in aanmerking voor promotie naar het plusprogramma. Hierdoor zullen zij nooit het activiteitenpakket aangeboden krijgen die hun begeleidt in de terugkeer in de samenleving. De resocialisatieopdracht strekt zich hierdoor niet uit tot alle gedetineerden. Ten slotte geldt voor beide programma’s dat gedetineerden, die op het op basis van goed gedrag en motivatie verdienen, re-integratieactiviteiten kunnen volgen, maar daarbij wordt enkel aangestuurd op gedragsverandering. De nadruk ligt op recidive-vermindering en niet op het normaal functioneren in de maatschappij. Wanneer gedetineerden eenmaal de laatste fase van hun detentie bereiken wordt ook daar resocialisatie afhankelijk gesteld van goed gedrag en motivatie. Om bovengenoemde redenen voldoet Nederland niet voldoende aan het resocialisatiebeginsel, zoals neergelegd in internationale en Europese regels.

45

Conclusie

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar het huidige detentieregime in Nederland en de veranderingen die dit regime de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Daarbij lag de nadruk op het systeem van promoveren en degraderen dat vanaf 1 maart 2014 in werking is getreden in alle gevangenissen. De kritiek die geuit is op dit systeem behelst voornamelijk het punt dat de Staat met dit systeem niet meer automatisch aan iedere gedetineerde resocialisatieactiviteiten beschikbaar stelt. In mijn onderzoek heb ik het internationale, Europese en Nederlandse (detentie)recht, waarin het resocialisatiebeginsel is opgenomen, geanalyseerd en bestudeerd of Nederland dit beginsel voldoende naleeft. De hoofdvraag van deze scriptie luidde dan ook:

Hoe verhoudt het systeem van promoveren en degraderen zich tot het beginsel van resocialisatie?

Aan de hand van de geschiedenis van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf in Nederland, een uiteenzetting van het systeem van promoveren en degraderen en het

46

onderzoek naar het resocialisatiebeginsel, zoals dat neergelegd is in internationaal en Europese verdragenrecht en regels, is naar een antwoord gezocht op deze hoofdvraag.

In hoofdstuk 1 werd omschreven dat vanaf de negentiende eeuw de vrijheidsbenemende straf de belangrijkste strafsoort in ons land werd. Vanaf toen ontstond ook de gedachte om gedurende detentie te werken aan zedelijke verbetering van de gedetineerden. Wanneer aan het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw de criminologie, de strafrechtswetenschap en het socialisme een belangrijke rol gaan spelen bij de visie op misdaad en straffen, komt steeds meer de nadruk te liggen op het nuttige effect van detentie voor de toekomst. De beveiliging van de maatschappij stond centraal en de vrijheidsbenemende straf moest gericht zijn op toekomstig sociaal functioneren van de gedetineerde. Na de Tweede Wereldoorlog heerste de gedachte dat gedetineerden succesvol moeten terugkeren in de maatschappij. Met behulp van nieuwe detentieregelgeving moest de tenuitvoerlegging van de straf bijdragen aan heropvoeding, persoonlijke ontwikkeling van de gedetineerde en de ontwikkeling van de motivatie om te stoppen met criminaliteit. Het resocialisatiebeginsel werd toen ook in de nieuwe Beginselenwet gevangeniswezen opgenomen (artikel 26).

In de jaren zeventig en tachtig verdween de resocialisatiegedachte naar de achtergrond door stijgende criminaliteitscijfers en het niet verminderen van de recidivecijfers. Het strafrecht kwam in de jaren tachtig in het teken te staan van veiligheid en de dader werd gezien als een vijand van de maatschappij. In de beleidsnota’s die in de jaren daarna zijn ontwikkeld werden resocialisatieactiviteiten alleen nog beschikbaar gesteld aan gevangenen die gemotiveerd zijn om te stoppen met criminaliteit. Deze Nota’s zijn de voorlopers geweest van het huidige beleid. Vanaf 2000 werd een nieuw beleid ontwikkeld voor het Nederlandse gevangeniswezen. Het resocialisatiebeginsel raakte steeds meer op de achtergrond en de beveiliging van de maatschappij werd de belangrijkste doelstelling bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf. Resocialiserende activiteiten die kostbaar zijn en veel inspanning vergen werden vanaf 2007 alleen nog maar aangeboden aan gemotiveerde gedetineerden die wilden veranderen.

In hoofdstuk 2 werd duidelijk dat het beschikbaar stellen van resocialisatieactiviteiten enkel aan gemotiveerde gedetineerden de basis vormt voor het huidige systeem van promoveren en degraderen. De DJI zal bezuinigen moeten doorvoeren en daarom zal uitsluitend nog

47

geïnvesteerd worden in gedetineerden indien de kans op succes en motivatie aanwezig zijn. Tijdens de tenuitvoerlegging zal uitgegaan worden van maximale zelfredzaamheid. Er zal een beroep gedaan worden op de eigen inzet en verantwoordelijkheid van gedetineerden. Vrijheden kunnen op basis van goed gedrag worden verdiend. Met de invoering van het systeem van promoveren en degraderen zijn vele wijzigingen doorgevoerd in het detentieregime. Zo vormt het algehele gemeenschapsregime niet langer het standaardregime voor iedere gedetineerde. Ten tweede het feit dat een grote groep gedetineerden buiten het systeem van promoveren en degraderen valt in verband met lichamelijke of psychische problemen of omdat zij een risicogroep vormen. Zij zullen nooit in een volwaardig regime terecht komen. Ten slotte is het regime voor arrestanten en preventief gehechten drastisch versoberd.

In het laatste hoofdstuk lag de nadruk op de resocialisatiedoelstelling zoals deze in de Penitentiaire Beginselenwet is neergelegd (artikel 2). De Staat zal zorg moeten dragen voor een detentieregime dat voor iedere gedetineerde in het teken staat van een volwaardige terugkeer in de samenleving. Het resocialisatiebeginsel is ook neergelegd in artikel 10 lid 3 IVBPR en is een aanvulling op het folterverbod van art 7 IVBPR. Ook artikel 3 EVRM en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens benadrukken dat voor alle gedetineerden moet gelden dat zij de mogelijkheid krijgen om te resocialiseren. De UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners en the European Prison Rules zijn speciaal ontwikkeld voor en van toepassing op detentie. Middels deze regels hebben de Verenigde Naties en de Raad van Europa getracht te omschrijven hoe gedetineerden behandeld dienen te worden en hoe een Staat moet bijdragen aan resocialisatie.

Aan de hand van bovengenoemde hoofstukken moet het antwoord op de hoofdvraag luiden dat het systeem van promoveren en degraderen zich wat betreft het plusprogramma goed verhoudt tot het resocialisatiebeginsel. Het basisprogramma is te sober, omdat scholing niet wordt aangeboden en gedetineerden alleen gemotiveerd worden om te stoppen met criminaliteit. Zij worden in het basisprogramma nog niet begeleid in de daadwerkelijke terugkeer in de maatschappij. Om te werken aan een succesvolle terugkeer in de samenleving moeten de gedetineerden eerst de juiste motivatie en inzet tonen. Binnen het basisprogramma worden alleen de in de wet gestelde minimumnormen, zoals arbeid, recreatie en luchten aangeboden. Hoewel ik van mening ben dat het niet verkeerd is dat gedetineerden op basis van goed gedrag en motivatie vrijheden worden toegekend, kan het niet zo zijn dat dit alleen

48

voorbehouden is aan een selecte groep die in staat is goed gedrag en motivatie te tonen. Vele gedetineerden hebben het tonen van goed gedrag en motivatie nooit aangeleerd.

Gedetineerden worden op basis van hun gedrag en motivatie geplaatst in een basis- of plusprogramma. Een groot gedeelte van de gedetineerdenpopulatie komt niet in aanmerking voor het basis- of plusprogramma, omdat zij te kort gedetineerd zijn of krachtens artikel 1b en 1e Regeling Spog uitgesloten zijn van deelname. Hierdoor zullen zij nooit het gevarieerde activiteitenpakket aangeboden krijgen dat in de internationale en Europese verdragen en regels zo van belang wordt geacht.

Ook gedurende de laatste fase van hun detentie dienen gedetineerden goed gedrag en motivatie te tonen. Alleen als gedetineerden het verdienen komen zij in aanmerking voor verlof en re-integratie activiteiten.

Opvallend is dat in Nederland de nadruk ligt op de zelfredzaamheid van gedetineerden gedurende hun detentie, terwijl het nu juist de opdracht aan de Staat is om iedere gedetineerde te begeleiden in de terugkeer in de samenleving.

Ik zou graag enkele aanbevelingen willen doen die bij kunnen dragen aan een volwaardig detentieregime voor alle gedetineerden.

Ten eerste dient scholing opgenomen te worden in het activiteitenpakket binnen het basisprogramma. Daarmee wordt voldaan aan een belangrijk vereiste uit de EPR.189

Daarnaast is het verstandig om voor de gedetineerden die maar kort verblijven in huizen van bewaring een actief terugkeertraject op te starten naast de beperkte vrijheden die zij nu genieten. Hoewel zij maar kort gevangen zitten, moeten zij spoedig weer normaal kunnen functioneren in de maatschappij.

Ten derde lijkt het mij verstandig om het hele systeem van promoveren en degraderen om te draaien. Bij binnenkomst wordt iedere gedetineerde geplaatst in het plusprogramma. Wanneer een gedetineerde slecht gedrag vertoont en niet gemotiveerd is om te veranderen en te werken aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij kunnen vrijheden van hem/haar worden afgepakt. Op die manier wordt ook een beroep gedaan op de eigen inzet van gedetineerden en de zelfredzaamheid (het speerpunt van het kabinet), maar worden grote groepen gedetineerden niet meer uitgesloten van deelname. De resocialisatie-opdracht van de Staat strekt zich dan ook uit tot alle gedetineerden, maar schaarse middelen worden dan alsnog alleen beschikbaar gesteld aan hen die het verdienen.

49

Ten slotte pleit ik voor een penitentiair programma voor iedere gedetineerde in de laatste fase van zijn of haar detentie. Dat is het moment dat gewerkt moet worden aan de terugkeer in de samenleving. Voor iedere gedetineerden moet de mogelijkheid bestaan om daarin begeleid te worden.

Het lastige aan de taak van het gevangeniswezen is dat het moet voldoen aan verschillende verwachtingen in de samenleving. Aan de ene kant heerst de verwachting bij de burger dat gevaarlijke personen worden opgesloten en dat op die manier wordt vergolden. Aan de andere kant heerst de verwachting dat door middel van detentie de gedetineerde als beter mens zal terugkeren in de maatschappij. Detentie zal moeten bijdragen aan gedragsverandering en recidivevermindering. Uit dit onderzoek is gebleken dat de aandacht voor deze doelstellingen verschilt per regeringstermijn en dat die wisselende aandacht uiteindelijk ook het politieke debat en het beleid dat op basis daarvan ontwikkeld wordt bepaalt.

Het gevangeniswezen is tevens gebonden aan overheidsfinancieringen. Dit heeft er toe geleid dat bezuinigingen moeten worden doorgevoerd. Minder middelen zijn namelijk beschikbaar voor de omvangrijke en verantwoordelijke taak die de DJI heeft. Het systeem van promoveren en degraderen is naar mijn mening alleen ontwikkeld om aan die bezuinigsopdracht te voldoen. Schaarse middelen worden op die manier alleen nog beschikbaar gesteld aan hen die het verdienen. Maar daarmee wordt te gemakkelijk voorbij gegaan aan de resocialisatiedoelstelling die in internationale en Europese verdragen en regels verankerd ligt. Het Nederlandse gevangeniswezen heeft de afgelopen jaren een verandering doorgemaakt die verontrustend te noemen is en resulteert in een vergaand versoberd detentieregime. Om niet te vervallen in mensonwaardige detentieregimes waar eenzame opsluiting het uitgangspunt is, zal Nederland meer rekening moeten houden met de in internationale en Europese verdragen en regels neergelegde minimumstandaarden voor detentie. Tien jaar geleden sprak hoogleraar straf(proces)recht en penitentiair recht C. Kelk al de volgende woorden.

‘Het Nederlandse gevangeniswezen is niet meer het geavanceerde internationaal geroemde penitentiair systeem van weleer. Het is daarentegen uit zijn voegen gegroeid en kent ondanks

50

goedklinkende, wettelijk verankerde detentie-principes, nu regimes die in een verontrustende mate zijn versoberd en geminimaliseerd.’190

Spijtig genoeg heeft deze scriptie aangetoond dat het Nederlandse detentieregime in de afgelopen tien jaar alleen nog maar meer versoberd en geminimaliseerd is.

Literatuurlijst

Abels 2012

D. Abels, ‘Prisoners of the International Community. The Legal position of persons detained

at international criminal tribunals’, Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 11 mei 2012.

Bleichrodt en Vegter 2013

F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, ‘Sanctierecht’, Deventer: Kluwer 2013.

Boone en De Jonge 2001

M.M. Boone en G. de Jonge, ‘De Penitentiaire Beginselenwet in werking’, Deventer: Gouda Quint 2001.

Boone 2013

M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid’, Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 1, 2013.

Boone en Van Hattum 2014

51

M. M. Boone en W. van Hattum, ‘Promoveren en degraderen van gedetineerden’, NJB 2014/1629.

Burkens, Kummeling, Vermeulen en Widdershoven 2006

Burkens, Kummeling, Vermeulen en Widdershoven, ‘Beginselen van de democratische

rechtsstraat’, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2006.

Claessen 2014

J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad