• No results found

Het systeem van promoveren en degraderen in het Nederlandse gevangeniswezen : Een onderzoek naar de verhouding van het systeem van promoveren en degraderen ten opzichte van het beginsel van resocialisatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het systeem van promoveren en degraderen in het Nederlandse gevangeniswezen : Een onderzoek naar de verhouding van het systeem van promoveren en degraderen ten opzichte van het beginsel van resocialisatie"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het systeem van promoveren en degraderen

in het Nederlandse gevangeniswezen

Een onderzoek naar de verhouding van het systeem van promoveren en

degraderen ten opzichte van het beginsel van resocialisatie.

(2)

2

Universiteit van Amsterdam

Master Publiekrecht: traject Strafrecht

Auteur: Ilja Völkers

Studentnummer: 10624791

Begeleider: D. Abels

Juli 2015

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie ter afsluiting van de master strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Hiermee is een periode van zes jaar studeren afgerond.

In januari 2014 besloot ik om te solliciteren naar de functie van vrijwilliger bij het Juridisch Spreekuur Gedetineerden te Amsterdam. Ik werd aangenomen en al snel volgde mijn eerste spreekuur in de P.I. Alphen aan den Rijn. Vanaf toen is mijn interesse ontstaan in het detentierecht. Ik vond het fascinerend om te zien hoe straffen ten uitvoer werden gelegd en in welk regimes gedetineerden leefden. Gedurende de spreekuren heb ik vele gedetineerden mogen spreken. De één was blij dat hij binnen de veilige muren van de gevangenis zat en dat er dingen voor hem geregeld werden, de ander was het niet eens met het detentieregime en de bureaucratie binnen de gevangenis. Dit heeft mij doen besluiten nader onderzoek te doen naar het gevangeniswezen in Nederland. Geïnspireerd door de gesprekken met gedetineerden besloot ik onderzoek te gaan doen naar het systeem van promoveren en degraderen. Het resultaat ligt hier voor u.

In het afgelopen half jaar ben ik gesteund door een aantal mensen. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om hen te bedanken.

Allereerst mijn scriptiebegeleider de heer D. Abels. Ik heb uw begeleiding als zeer prettig ervaren. Uw commentaar was helder en opbouwend en heeft er voor gezorgd dat ik het beste uit mijn onderzoek kon halen. Waarvoor dank.

Ten tweede mijn ouders. Lieve pap en mam, bedankt voor de vele (telefoon)gesprekken, de adviezen en steun, het controleren van al mijn werk en bovenal het onvoorwaardelijk vertrouwen in mij.

En tot slotte mijn vrienden, huisgenootjes en jaarclubgenootjes. Bedankt voor jullie steun, de gezellige lunches in de bibliotheek, de avondjes met ontspanning en vooral de jaren die we samen hebben mogen studeren.

Ilja Völkers Juli 2015

(4)

4

(5)

5

Inhoudsopgave

Lijst met afkortingen | 7

Inleiding | 8

Hoofdstuk 1: De historische en theoretische achtergrond van het

huidige detentieregime | 11

1.1 Inleiding | 11

1.2 Het ontstaan van de vrijheidsbenemende straf | 11 1.3 Beginselenwet Gevangeniswezen en Gevangenismaatregel van 1953 | 14 1.4 Het eind der tijden voor de resocialisatiegedachte | 15 1.5 Penitentiaire Beginselenwet en Penitentaire Maatregel van 1999 | 16

1.6 Recente hervormingen gevangeniswezen | 18

1.7 Conclusie | 19

Hoofdstuk 2: Het systeem van promoveren en degraderen | 21

2.1 Inleiding | 21

2.2 Programma Modernisering Gevangeniswezen | 21

2.3 Promoveren en degraderen | 22

2.3.1 Wijziging Regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden | 22

2.3.2 Detentie en re-integratieplan | 23

2.3.3 Basisprogramma en plusprogramma | 24 2.3.4 Toetsingskader promoveren en degraderen | 25

2.3.5 Uitzonderingen | 27

2.3.6 Detentiefasering | 29

2.4 Kritiek op het systeem | 30

(6)

6

Hoofdstuk 3: Het resocialisatiebeginsel | 33

3.1 Inleiding | 33

3.2 Het resocialisatiebeginsel in internationale en Europese verdragen en regels | 33

3.2.1 Het IVBPR | 34

3.2.2 Het EVRM | 36

3.2.3 Toezicht op naleving folterverbod | 37

3.2.4 UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners and the

European Prison Rules | 38

3.2.5 Soft law | 40

3.3 Voldoet Nederland aan het internationale en Europese resocialisatiebeginsel? | 40 3.3.1 De betekenis van het resocialisatiebeginsel in Nederland | 41 3.3.2 Vergelijking met de internationale en Europese verdragen en regels | 42

Conclusie | 46

(7)

7

Lijst met afkortingen

BBI Beperkt beveiligde inrichting CAT Committee Against Torture

CPT European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment

DJI Dienst Justitiële Inrichtingen EPR European Prison Rules

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten KVV Kies Voor Verandering

MDO Multi Disciplinair Overleg MGW Modernisering Gevangeniswezen OM Openbaar Ministerie

Pbw Penitentiaire Beginselenwet PM Penitentiaire Maatregel

Regeling Spog Regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden RSJ Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Tra Terugkeeractiviteiten

(8)

8

Inleiding

Als gevolg van bezuinigingen zal het Nederlandse gevangeniswezen moeten veranderen. Door de oud-staatssecretaris van Veiligheid en Justitie1 is het Masterplan DJI 2013-2018 opgesteld dat deze bezuinigingen zal moeten realiseren. Onderdeel van dit plan is het systeem van promoveren en degraderen dat op 1 maart 2014 met de wijziging van de Regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Spog) is ingevoerd. 2

Het systeem van promoveren en degraderen bepaalt op basis van het gedrag van een gedetineerde voor welke activiteiten hij in aanmerking komt. Vrijheden worden alleen nog beschikbaar gesteld aan gedetineerden die op basis van hun goede gedrag en motivatie hebben laten zien dat zij deze vrijheden verdienen.3 Binnen het systeem van promoveren en degraderen wordt een eigen inzet verwacht van de gedetineerde voor zijn terugkeer in de samenleving. Op die manier wordt uitgegaan van persoonsgerichte detentie.4

Door de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), in de literatuur en door gedetineerden is kritiek geuit op het systeem van promoveren en degraderen.5 Het basisprogramma zou een vergaande versobering zijn ten opzichte van het voormalige detentieregime omdat daarmee de algehele gemeenschap (overdag verblijven gedetineerden in woon- en werkruimten met elkaar. Alleen gedurende de nacht worden zij zoveel mogelijk afgezonderd) praktisch en juridisch wordt afgeschaft.6 Slechts in (zeer) beperkt beveiligde inrichtingen is sprake van een algeheel gemeenschapsregime. Tevens worden vele gedetineerden uitgesloten van het systeem van promoveren en degraderen en wordt het systeem in strijd geacht met de resocialisatiedoelstelling van het gevangeniswezen.7

De kortgedingrechter van de Rechtbank Den Haag heeft op 24 juni 2014 geoordeeld dat het nieuwe detentieregime met minder uren buiten de cel een onvoldoende wettelijke basis heeft.

1F. Teeven is op 9 maart 2015 afgetreden als staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

2 Nieuwsbericht 24 juli 2014 via Rechtspraak.nl 3 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 11 4 Staatscourant 2014, nr. 4617, p. 11

5Zie onder andere RSJ advies 10 februari 2012 ‘Detentiefasering’, RSJ advies 14 augustus 2013, ‘Advies Wijziging Regeling Spog in verband

met promoveren en degraderen binnen het gevangeniswezen’, M. M. Boone en W. van Hattum, ‘Promoveren en degraderen van

gedetineerden’, NJB 2014/1629, C. Kelk, ‘De zwakheden van het detentierecht’, AA 54 (2005) 7/8, RSJ 14/2268/GB en RSJ 14/2344/GA en

RSJ 14/1494/GA beroep op beklagschriften over het systeem promoveren en degraderen.

6 Rechtbank Den Haag 24 juli 2014, C/09/464462/KG ZA 14-469, r.o. 2.3

7 RSJ advies 14 augustus 2013 ‘Advies Wijziging Regeling Spog in verband met promoveren en degraderen binnen het gevangeniswezen’, p.

(9)

9

De rechter heeft bevolen dat de Staat de versobering van het dagprogramma gedeeltelijk weer teruggedraaid. Dit houdt in dat gedetineerden tenminste 59 uur per week buiten hun cel mogen doorbrengen. Op basis van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) komt de kortgedingrechter tot de conclusie dat met de invoering van het plusprogramma het regime van algehele gemeenschap feitelijk wordt afgeschaft.8 Deze afschaffing is naar het oordeel van rechter in strijd met de Pbw en het daaraan ten grondslag liggende uitgangspunt dat de veroordeelde gedetineerde zoveel mogelijk in een regime van algehele gemeenschap wordt geplaatst.9 Het dagprogramma dient daarom in overeenstemming te worden gebracht met de eisen die behoren bij een regime van algehele gemeenschap.

De oud-staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Aangevoerd wordt dat het regime van algehele gemeenschap niet wordt afgeschaft maar dat gekozen wordt voor een beperkt regime waarbinnen tussen de 18 en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden. Gedetineerden in een beperkt beveiligde inrichting of zeer beperkt beveiligde inrichting komen in aanmerking voor een gemeenschapsregime.10 Het Hof overweegt dat geschillen over dit systeem moeten worden voorgelegd aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Het vonnis van de rechtbank van 24 juli 2014 wordt vernietigd, aangezien niet de civiele rechter maar de beroepscommissie van de RSJ de bevoegde instantie is die moet oordelen over dit geschil.11 De beroepscommissie van de RSJ heeft met zijn uitspraak van 24 november 2014 geoordeeld dat het systeem van promoveren en degraderen niet in strijd is met de wet aangezien geen sprake is van afschaffing van het regime van algehele gemeenschap. De staatssecretaris is op basis van art 19 Pbw bevoegd om de inrichtingen, die voorheen waren aangewezen als inrichting met een regime van algehele gemeenschap, aan te wijzen als inrichtingen met een regime van beperkte gemeenschap. De beroepscommissie merkt wel op dat het van belang is dat ook in een regime van beperkte gemeenschap wordt gestreefd naar een maximale bewegingsvrijheid van gedetineerden.12

Een ander punt dat door de eisers is aangevoerd, maar waar het gerechtshof door de vernietiging van het vonnis en de niet-ontvankelijkheidverklaring van de eisers niet aan toegekomen is, betreft het standpunt dat het systeem van ‘promoveren en degraderen’ in strijd

8 Rechtbank Den Haag 24 juli 2014, C/09/464462/ KG ZA 14-469, r.o. 4.11 9 Rechtbank Den Haag 24 juli 2014, C/09/464462/ KG ZA 14-469, r.o. 4.12 10 Gerechtshof Den Haag 16 december 2014, C/09/464462/KG ZA 14-469, r.o. 3 11 Gerechtshof Den Haag 16 december 2014, C/09/464462/KG ZA 14-469, r.o. 9 en 10 12 RSJ, 24 november 2014, 14/3363/GA en 14/3392/GA, r.o. 3.6

(10)

10

is met het resocialisatiebeginsel.13 Dit beginsel is neergelegd in art 19 Pbw en internationale14 en Europese15 regelgeving. Gedetineerden moet de mogelijkheid geboden worden om tijdens hun detentie te werken aan hun terugkeer naar de maatschappij.

Deze zaak, voorgelegd aan de kortgeding rechter, het Hof en de RSJ, heeft mijn interesse gewekt voor het systeem van promoveren en degraderen en brachten mij tot de volgende probleemstelling: ‘Hoe verhoudt het systeem van promoveren en degraderen zich tot het

beginsel van resocialisatie?’

Met deze scriptie wil ik onderzoeken hoe het systeem van promoveren en degraderen zich verhoudt tot het beginsel van resocialisatie. Hoofdstuk 1 zal ingaan worden op de geschiedenis van de gevangenisstraf en het huidige detentieregime. In hoofdstuk 2 zal een uiteenzetting gegeven worden van het systeem van promoveren en degraderen. Tenslotte zal in hoofdstuk 3 bekeken worden hoe het resocialisatiebeginsel in internationale en Europese regelgeving tot uiting komt en hoe daar in Nederland vorm aan wordt gegeven. Aan de hand van mijn bevindingen zal ik concluderen hoe het systeem van promoveren en degraderen in het Nederlands gevangeniswezen zich verhoudt tot het resocialisatiebeginsel en of het dit beginsel voldoende waarborgt.

13 Rechtbank Den Haag 24 juli 2014, C/09/464462/ KG ZA 14-469, r.o. 4.15

14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten artikel 7 en 10 lid 3 en Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

artikel 3.

15 Council of Europe, Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European Prison Rules, 11

(11)

11

Hoofdstuk 1

De historische, theoretische en beleidsmatige achtergronden van

het huidige detentieregime

1.1 Inleiding

Door de eeuwen heen heeft het gevangeniswezen, onder druk van verwachtingen en eisen die aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming door de burgers en politiek werden gesteld, verschillende doelstellingen ontwikkeld.16 Dit hoofdstuk zal ingaan op de historische, theoretische en beleidsmatige achtergronden van het Nederlandse detentieregime. Ten eerste zal kort beschreven worden hoe de vrijheidsbenemende straf zich heeft ontwikkeld en welke doelstellingen aan de vrijheidsstraf ten grondslag liggen. Vervolgens wordt stilgestaan bij de Beginselenwet Gevangeniswezen en Gevangenismaatregel die de basis hebben gevormd voor de huidige penitentiaire wetgeving. Daarna zullen de waarborgen, die ontwikkeld zijn in de Penitentiaire Beginselenwet en die toe moeten zien op een humaan detentieregime, omschreven worden. Ten slotte zal de aandacht uitgaan naar het recent ontwikkelde gevangenisbeleid, de politieke visie op dit beleid en de daarmee gepaard gaande beleidskeuzes die de afgelopen jaren het detentieregime drastisch hebben veranderd.

1.2 Het ontstaan van de vrijheidsbenemende straf

Vanaf het einde van de achttiende eeuw ontstaat een strafrechtcultuur die berust op een aantal beginselen en ideeën die voor het ‘moderne’ strafrecht van invloed zijn geweest.17 In 1764 verscheen het werk van Beccaria ‘Dei delitti et delle pene’ (‘Over misdaden en straffen’). Deze invloedrijke Verlichtingsfilosoof18 verzette zich tegen de willekeur en wreedheid van de strafpraktijk uit die tijd. Hij pleitte voor een strafrechtspleging die berust op rationale beginselen, zoals het gelijkheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.19

Bij wet van 1870 werd de doodstraf afgeschaft en in plaats daarvan kon voor een aantal feiten levenslange tuchthuisstraf worden opgelegd. De lichamelijke bestraffing werd uit het

16 T. Molleman en A.A. van den Hurk, ‘Een kwestie van evenwichtskunst: over de doelen en taken van het gevangeniswezen’, Delikt en

Delinkwent 2012/55, p. 1

17 E.R. Muller en P.C. Vegter, ‘Detentie, gevangen in Nederland’, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2005, p. 15 18 E.R. Muller en P.C. Vegter, ‘Detentie, gevangen in Nederland’, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2005, p. 15 19 F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, ‘Sanctierecht’, Deventer: Kluwer 2013, p. 3

(12)

12

strafstelsel verwijderd en vervangen door de vrijheidsbenemende straf.20 In de negentiende eeuw werd vrijheidsbeneming de belangrijkste strafsoort en nam de afkeer van het publieke vertoon van straffen toe.21 Vanaf toen ontstond ook de verbinding tussen de vrijheidsbenemende straf en het streven naar de zedelijke verbetering van de gedetineerden.22 De gevoeligheid voor het leed van anderen strekte zich ook uit tot het lot van gedetineerden. Met de opsluiting in tucht- en correctiehuizen werd echter nog wel vergelding van de dader en afschrikking en wraak door de maatschappij beoogd. Toch werd men zich er van bewust dat detentie niet alleen moest afschrikken maar ook moest bijdragen aan de zedelijke verbetering van gedetineerden.23 In deze tijd geloofde men dat die verbetering alleen mogelijk was als de gedetineerde in staat was om op eigen kracht, in een sociaal vacuüm, tot inkeer te komen. De zedelijke verbetering diende bij voorkeur te geschiedde in strikte eenzaamheid (cellulair stelsel). De verbeteringsgedachte was in deze periode geen hoofddoel van de vrijheidsbenemende straf. De rechtvaardiging van de straf bleef in het teken staan van wraak, vergelding en afschrikking. Verbetering werd als nevendoel aan de straf verbonden.24

Aan het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw speelden de criminologie, de strafrechtswetenschap en het socialisme een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de visie op misdaad en straffen. De aanhangers van deze Nieuwe of Moderne Richting vonden dat de dader, als sociaal en psychisch zwak, niets te verwijten viel. Bij straffen zou dan ook moeten worden afgezien van wraak, vergelding en schuld. De straf diende een nuttig effect te hebben in de toekomst. Een van de aanhangers, Von Liszt, stelde bij het bereiken van dit toekomstige effect één doel centraal: de beveiliging van de samenleving. Dit doel kon worden bereikt door verbetering, afschrikking en onschadelijkmaking van de dader. De straf moest niet gericht worden op de bedorven ziel van de gedetineerde maar op zijn toekomstig sociaal functioneren. De Nieuwe of Moderne Richting was tegen de totale afzondering van het cellulaire stelsel, omdat eenzame opsluiting de gedetineerde eerder ongeschikt zou maken voor goed sociaal functioneren.25

20 F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, ‘Sanctierecht’, Deventer: Kluwer 2013, p. 5 21 F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, ‘Sanctierecht’, Deventer: Kluwer 2013, p. 6

22 P. Nelissen, ‘Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en gevangenispersoneel ten aanzien van de

voorbereiding van de terugkeer in de samenleving’, Proefschrift Universiteit Maastricht, 28 september 2000, p. 27

23 P. Nelissen, ‘Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en gevangenispersoneel ten aanzien van de

voorbereiding van de terugkeer in de samenleving’, Proefschrift Universiteit Maastricht, 28 september 2000, p. 30 en 31

24 P. Nelissen, ‘Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en gevangenispersoneel ten aanzien van de

voorbereiding van de terugkeer in de samenleving’, Proefschrift Universiteit Maastricht, 28 september 2000, p. 32

25 P. Nelissen, ‘Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en gevangenispersoneel ten aanzien van de

(13)

13

Toch bleef gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw de eenzame opsluiting het uitgangspunt van het detentiebeleid. Gedurende en na de Tweede Wereldoorlog kenmerkte het Nederlandse strafrecht zich door een humane insteek van straffen. De hoogleraren Strafrecht van die periode; Vrij26, Pompe27 en Van Bemmelen,28 legden de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de dader en de onwenselijkheid van onnodig menselijk leed.29 Met de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog in het achterhoofd ontstond respect vooren solidariteit met de misdadige medemens, die vooral werd gezien als sociaal en psychisch zwak.30 De nadruk kwam te liggen op de maatschappelijke doelgerichtheid van het straffen.31 De resocialisatiegedachte deed haar intreden waarmee beoogd werd om een geslaagde terugkeer in de samenleving te waarborgen.32

Door Nederlandse politici werd beleid ontwikkeld dat gericht was op de humanisering van het gevangeniswezen. De verbetering van de gedetineerde en zijn resocialisatie werden onderdeel van dit beleid. In 1947 werd door de commissie-Fick, ingesteld door Minister van Justitie Kolfschoten, een rapport uitgebracht over de verdere uitbouw van het gevangeniswezen. Enkele aanbevelingen van de commissie betroffen de vervanging van het cellulaire stelsel door een stelsel van (algehele, dan wel beperkte) gemeenschap, de reclassering van gedetineerden, de aansluiting van het detentieregime bij het leven buiten de gevangenis, de invoering van een commissie van toezicht in iedere penitentiaire inrichting en de invoering van detentiefasering (de toekenning van meer vrijheden in de eindfase van de gevangenisstraf).33

Deze aanbevelingen werden grotendeels door de politiek overgenomen en in 1953 traden dan ook de nieuwe Beginselenwet Gevangeniswezen en de Gevangenismaatregel met de resocialisatie als belangrijk beginsel in werking.34 Het resocialisatiebeginsel werd neergelegd in artikel 26 van de Beginselenwet Gevangeniswezen: ‘De ten uitvoerlegging van de straf of

de maatregel wordt mede dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer der gedetineerden in het maatschappelijk leven.’

26 Hoogleraar strafrecht te Groningen van 1928 tot 1947 27 Hoogleraar strafrecht te Utrecht van 1928 tot 1963 28 Hoogleraar strafrecht te Leiden van 1931 tot 1968

29 C. Kelk, ‘Studieboek materieel strafrecht’, Deventer: Kluwer 2013, p. 28

30 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 231 31 C. Kelk, ‘Studieboek materieel strafrecht’, Deventer: Kluwer 2013, p. 29

32 C. Kelk, ‘Nederlands detentierecht’ , Deventer; Kluwer 2008, p. 292

33 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 231 34 C. Kelk, ‘Studieboek materieel strafrecht’, Deventer: Kluwer 2013, p. 29

(14)

14

1.3 Beginselenwet Gevangeniswezen en Gevangenismaatregel van 1953

De Beginselenwet en de Gevangenismaatregel regelden alles met betrekking tot het gevangeniswezen.35 De rechten van de gedetineerde stonden daarbij centraal.36 In de Memorie van Toelichting bij de Beginselenwet Gevangeniswezen kwam duidelijk naar voren dat reorganisatie van het gevangeniswezen noodzakelijk was. Het geldende stelsel was in beginsel het cellulair stelsel. De detentie werd in afzondering ondergaan. In 1918 werd bij wet het cellulair stelsel doorbroken, omdat men toen al inzag dat het beter was als een gevangenisstraf in gemeenschap kon worden ondergaan. Toch bleef het cellulair stelsel als detentieregime van kracht tot aan de invoering van de Beginselenwet Gevangeniswezen en de Gevangenismaatregel. Met deze wet en maatregel werd het cellulair stelsel uitgebouwd naar een stelsel waarbij beperkte of algehele gemeenschap werd toegepast.

Men werd zich er steeds meer van bewust dat het gebrek aan contact met de medemens geestelijke en lichamelijke spanningen veroorzaakte bij de gedetineerden. Gedetineerden werden op basis van hun zedelijk peil, geestelijke aanleg en behoeften in gemeenschappelijke regimes geplaatst. Dit leidde tot een differentiatie van de strafgestichten en de noodzaak van selectie van gevangenen. De selectie van gevangenen werd gebaseerd op zijn persoonlijkheid. Op basis daarvan werd bepaald of de veroordeelde in algehele of beperkte gemeenschap, dan wel in afzondering zijn straf moest ondergaan.

Een gevangene moest in een regime geplaatst worden dat de beste mogelijkheden bood voor heropvoeding. Doel van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel werd ook de voorbereiding op de terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij. Detentie moest bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling en de motivatie om te stoppen met criminaliteit.37 Het karakter van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming werd enerzijds dat de gedetineerde moest voelen dat hij door de vrijheidsbeneming een straf voor zijn misdaad onderging, maar anderzijds dat hij als mens een plaats in de maatschappij had en daartoe bleef behoren.38

Met de nieuwe Beginselenwet werden de Centrale Raad van Advies voor het Gevangeniswezen, de Psychopatenzorg en de Reclassering ingesteld. Daarnaast kwam het

35 Kamerstuk II, 1949-1950, 1189 nr. 2

36 C. Kelk, ‘Nederlands detentierecht’, Deventer: Kluwer 2003, voorwoord 37 Kamerstuk II, 1949-1950, 1189, nr. 3 p. 5,6

(15)

15

opperbeheer van het gevangeniswezen bij de minister te liggen, werd de inrichting beheerd door de directeur dan wel de geneesheer-directeur en was er in iedere inrichting een commissie van toezicht.39 Nieuw in de Beginselenwet waren de regels met betrekking tot de geestelijke en sociale verzorging, de ontwikkeling en ontspanning van gedetineerden en de disciplinaire maatregelen.40

De nieuwe Gevangenismaatregel gaf nadere regels over het beheer en toezicht op de inrichtingen. De regimes werden uitgewerkt. In algehele gemeenschap verbleven de gedetineerden overdag in woon- en werkruimten met elkaar. Alleen gedurende de nacht werden zij zoveel mogelijk afgezonderd. In het regime van beperkte gemeenschap namen de gedetineerden gezamenlijk deel aan arbeid, onderwijs, geestelijke verzorging, lezingen, recreatie en luchten. Gedurende de overige tijd verbleven de gedetineerden in afzondering.41 Ook werden in de Gevangenismaatregel regels opgenomen over onderzoek aan kleding en lichaam. Daarnaast werden de bepalingen over verzorging, geneeskundige verzorging en arbeid verder uitgebreid. Deze bepalingen gaven uitdrukking aan een meer humane detentie. In de jaren na 1953 werd ook het beklagrecht voor gedetineerden ingevoerd.42

1.4 Het eind der tijden voor de resocialisatiegedachte

De nadruk op de resocialisatie verdween weer toen in de jaren zeventig duidelijk werd dat een aantal problemen niet was opgelost. Zo daalden de recidivecijfers niet en stegen de criminaliteitscijfers. De in 1982 gepresenteerde nota ‘Taak en toekomst van het Nederlandse gevangeniswezen’ liet duidelijk de verontrusting zien over de stijgende criminaliteitscijfers, het toenemend aantal opleggingen van gevangenisstraf en het oplopend tekort aan detentiecapaciteit. In verband met de tegenvallende recidivecijfers en financieel tekort verdween de resocialisatiegedachte naar de achtergrond.43

Halverwege de jaren tachtig kwam het strafrecht in het teken te staan van veiligheid via de nota ‘Samenleving en criminaliteit’. De dader werd een vijand voor de maatschappij. Dat had ook gevolgen voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Met de nota ‘Werkzame detentie’ werd in 1994 een standaardregime aangekondigd voor alle gedetineerden in gesloten inrichtingen. Met dezeNota, die later van invloed zal zijn op het huidige systeem,

39 Kamerstuk II, 1949-1950, 1189, nr. 2, p. 2

40 E.R. Muller en P.C. Vegter, ‘Detentie, gevangen in Nederland’, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2005, p. 129 41 E.R. Muller en P.C. Vegter, ‘Detentie, gevangen in Nederland’, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2005, p. 130 42 E.R. Muller en P.C. Vegter, ‘Detentie, gevangen in Nederland’, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2005, p. 130

(16)

16

kwamen alleen nog gemotiveerde gevangenen in aanmerking voor resocialisatieactiviteiten en re-integratieprogramma’s. Het regime bestond uit een minimum aan activiteiten. Deze ondergrens gold voor zowel de beperkte als algehele gemeenschap.44

Gedurende de jaren negentig werd de veiligheidsgedachte verder uitgebouwd en zag de Penitentiaire Beginselenwet van 1999 het levenslicht. Gebaseerd op de veiligheidsideologie werden penitentiaire inrichtingen vanaf toen ingedeeld naar de mate van beveiliging en de selectie en plaatsing van gedetineerden, op basis van risicotaxaties en profielen.

1.5 Penitentiaire Beginselenwet en Penitentiaire Maatregel van 1999

De Beginselenwet Gevangeniswezen en de daarbij behorende Gevangenismaatregel vormden de basis voor de Penitentiaire Beginselenwet en Penitentiaire Maatregel van 1999. Deze wet en maatregel zijn vandaag de dag nog van toepassing. De aanleiding voor het opstellen van de nieuwe Beginselenwet was het feit dat de oude wetgeving, en het daarin gelegen differentiatiestelsel, niet meer aan de eisen van de praktijk voldeed.45

Zoals de memorie van toelichting omschreef was de directe aanleiding voor de herziening van de Beginselenwet en de Gevangenismaatregel de noodzaak om bestaande regelingen over de differentiatie van inrichtingen en de selectie van gedetineerden te wijzigen.46 Veiligheid stond centraal en het gevangeniswezen kon dit doel dienen wanneer het zou beschikken over voldoende en snel beschikbare capaciteit.47 Het beginsel van minimale beperkingen (gedetineerden worden slechts aan beperkingen onderworpen die noodzakelijk zijn voor het doel van de vrijheidsbeneming of de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting) en het resocialisatiebeginsel bleven gehandhaafd en neergelegd in artikel 2 Pbw. De nadruk kwam echter meer te liggen op het beginsel van minimale beperkingen dan op het resocialisatiebeginsel. De wet omschreef welke concrete beperkingen op de rechten van gedetineerden aangebracht mochten worden.48

Nieuw was de introductie van het penitentiair programma (artikel 4 Pbw en artikel 5 PM).49 Deelname aan een penitentiair programma werd gezien als alternatieve vorm van de

44 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 234-235 45 E.R. Muller en P.C. Vegter, ‘Detentie, gevangen in Nederland’, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2005, p. 142

46 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 3 47 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 6 48 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 8 49 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 7

(17)

17

vrijheidsstraf. Het penitentiair programma was geen vervanging van de gevangenisstraf maar stelde de gedetineerden in de gelegenheid om deel te nemen aan externe activiteiten gedurende de laatste maanden van detentie. Dit paste binnen de opdracht van het gevangeniswezen om de gedetineerde voor te bereiden op de terugkeer in de maatschappij. Het was een vergaande mogelijkheid om veroordeelden in contact te laten treden met en weer deel te laten nemen aan de samenleving.50 Een penitentiair programma werd in artikel 4 Pbw omschreven als een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door personen ter verdere tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf in aansluiting op hun verblijf in een richting.51 Het penitentiaire programma werd onderdeel van de detentiefasering. In 1982 werd met de nota ‘Taak en toekomst’ de detentiefasering geïntroduceerd. Het hield in dat een tot een lange gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde, wanneer het verantwoord is, in een halfopen of open inrichting werd opgenomen. Ook dit vormde een uitwerking van de doelstelling om de gedetineerde voor te bereiden op de terugkeer in de maatschappij.52

Het nieuwe differentiatiestelsel maakte een onderscheid tussen seksen, leeftijd, lengte van de straf en het strafrestant, huis van bewaring of gevangenis, de mate van beveiliging (beperkt, normaal of streng beveiligd) en de psychische gesteldheid van gedetineerden (artikelen 8 tot en met 14 Pbw).53 Speciale selectiefunctionarissen werden belast met de uitvoering van de straf, het transport, overplaatsingen en het nemen van beslissing omtrent deelname aan het penitentiaire programma (artikel 15 Pbw).54

Het onderscheid tussen een regime van algehele of beperkte gemeenschap werd, net als in de Beginselenwet Gevangeniswezen en de Gevangenismaatregel, ook in de nieuwe Penitentiaire Beginselenwet en de Penitentiaire Maatregel gehandhaafd (artikel 19 tot en met 22 Pbw juncto artikel 3 PM). Nieuw was de invoering van een individueel regime. Het uitgangspunt bleef dat detentie in gemeenschap werd ondergaan.55 Het individuele regime werd een vorm die in het midden lag tussen een verblijf in afzondering en beperkte gemeenschap. Personen die in aanmerking kwamen voor een individueel regime, waren mensen die niet konden functioneren in een gemeenschapsregime, omdat zij een bedreiging vormden voor

50 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 14-15

51 M.M. Boone en G. de Jonge, ‘De Penitentiaire Beginselenwet in werking’, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 37-38 52 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 27-28

53 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 29 54 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 37-39 55 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 39

(18)

18

medegedetineerden en het personeel.56 Voor het beperkte en algehele regime werd het standaardregime, zoals ontwikkeld in de nota ‘Werkzame detentie’, in de wet opgenomen (zie paragraaf 1.4).57

1.6 Recente hervormingen gevangeniswezen

Met de bepalingen van de nieuwe Penitentiaire Beginselenwet en Penitentiaire Maatregel als basis werd vanaf 2000 nieuw beleid opgesteld voor het gevangeniswezen. Aan het begin van de nieuwe eeuw werden bezuinigingen en versoberingen doorgevoerd in het gevangeniswezen. Het resocialisatiebeginsel raakte steeds meer op de achtergrond en beveiliging werd de belangrijkste doelstelling bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf.58 De toon werd gezet voor versobering van regimes en vermindering van resocialiserende activiteiten. In 2006 stelde het programma ‘Detentie en behandeling op maat’ alleen nog geschikte en gemotiveerde gedetineerden, met een strafrestant van langer dan vier maanden, in de gelegenheid om gedragsinterventies te volgen die bijdroegen aan resocialisatie.

In 2007 deed het programma ‘Modernisering Gevangeniswezen (MGW) haar intrede.59 Resocialisatieprogramma’s, goede bejegening, aansluiting op nazorg, opleiding, individuele benadering en arbeid speelden hierin een centrale rol. Het geloof in menswaardige bejegening en resocialiserende activiteiten werden benadrukt en het detentieregime werd daar op aangepast. Deze kostbare voorzieningen en inspanningen werden echter alleen nog beschikbaar gesteld aan gemotiveerde gedetineerden die wilden veranderen.60 Tegenwoordig is dit programma nog steeds leidend voor de ontwikkelingen binnen het gevangeniswezen.61

Vanaf 2010 maakt de inmiddels afgetreden staatssecretaris F. Teeven gebruik van masterplannen om zijn beleid uiteen te zetten. Het meest recente plan is ‘Masterplan DJI 2013-2018’.62 Als gevolg van bezuinigingen zal het gevangeniswezen moeten veranderen. Dit Masterplan bouwt voort op ontwikkelingen die al in gang waren gezet, maar bevat ook vernieuwingen voor de detentie. Zo zal in de toekomst onder andere meer persoonsgericht te

56 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 41 57 Kamerstuk II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 40

58 T. Molleman en A.A. van den Hurk, ‘Een kwestie van evenwichtskunst: over de doelen en taken van het gevangeniswezen’, Delikt en

Delinkwent 2012/55, p. 3

59 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 237

60 T. Molleman en A.A. van den Hurk, ‘Een kwestie van evenwichtskunst: over de doelen en taken van het gevangeniswezen’, Delikt en

Delinkwent 2012/55, p. 3

61 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 237 62 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 237

(19)

19

werk worden gegaan en zal uitgegaan worden van de zelfredzaamheid van gedetineerden. Deze aanpak is gebaseerd op de levensloopbenadering uit de criminologie.63 64 De kerntaak van DJI, ‘het werken aan een veilige en rechtvaardige samenleving door ongestoorde

tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en door samen met andere organisaties justitiabelen voor te bereiden op hun terugkeer in de samenleving binnen of buiten Nederland’, blijft, volgens de oud-staatssecretaris, ondanks de

bezuinigingsveranderingen van kracht.65

Goedkopere modaliteiten, zoals een sober regime voor arrestanten en preventief gehechten en op grote schaal gebruik maken van meerpersoonscellen, moeten bijdragen aan deze bezuinigingen. De DJI zal hierbij de persoonsgerichte aanpak centraal stellen. Gedetineerden zullen snel geplaatst worden aan de hand van een snelle screening en selectie. Het optimale beveiligingsniveau zal niet alleen afhangen van de opgelegde straf, maar ook van de persoon van dader en de maatschappelijke impact van het delict. De oud-staatssecretaris is van mening dat uitsluitend nog geïnvesteerd moet worden in gedetineerden indien de kans op succes en motivatie aanwezig zijn.66 Tijdens de tenuitvoerlegging zal uitgegaan worden van maximale zelfredzaamheid. Er zal een beroep worden gedaan op de eigen inzet en verantwoordelijkheid van gedetineerden. Een succesvolle terugkeer in de samenleving vraagt, aldus de oud-staatssecretaris, om inzet van de gedetineerde zelf.67 Vrijheden tijdens de detentie kunnen worden verdiend en verloren op basis van gedrag.68 Dit is het op 1 maart 2014 ingevoerde systeem van promoveren en degraderen dat onderwerp is van deze scriptie. In hoofdstuk II zal dit systeem uitgebreid toegelicht worden.

1.7 Conclusie

Dit hoofdstuk bevatte een uiteenzetting van de historische, theoretische en beleidsmatige achtergrond van het Nederlandse detentieregime. Concluderend kan gesteld worden dat bij het opstellen van het nieuwe detentiebeleid wisselend de nadruk ligt op de algemene doelstellingen van het gevangeniswezen (vergelden, afschrikken en beveiligen), het resocialisatiebeginsel en het beginsel van minimale beperkingen. Deze wisselende aandacht

63 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 237

64 In de levensloopcriminologie worden veranderingen in delinquent gedrag over een langere periode onderzocht. Dit kan bij individuen of

groepen plaatsvinden. Het onderzoek is gericht op de motivatie van de deelnemers om te stoppen met criminaliteit. De motivatie om te stoppen met criminaliteit heeft vaak te maken met wonen, werk en wijf (vrouw en/of kinderen). Wanneer iemand daar over beschikt zal hij of zij stoppen met criminaliteit. E. Kolthoff, ‘Basisboek criminologie’, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2011, p. 134

65 Masterplan DJI 2013-2018 van 22 maart 2013, p. 7

66 J.A.A.C. Claessen, ‘Strafrecht en vertrouwen in de medemens – vijftig jaar later’, Strafblad juli 2014 Sdu Uitgevers, p. 237 67 Staatscourant 2014, nr. 4617, 20 februari 2014, p. 11

(20)

20

is afhankelijk van het politieke klimaat, de tijdsgeest en beschikbare financiële middelen. Zoals in de inleiding al kort werd genoemd moet het gevangeniswezen ook voldoen aan verwachtingen die leven in de samenleving. Aan de ene kant bestaat de verwachting dat de gevangenis er is om gevaarlijke personen op te sluiten en misdaad te vergelden. Maar aan de andere kant heerst ook de gedachte dat de gedetineerde als beter mens zal moeten terugkeren in de maatschappij.69 Per regeringstermijn verschilt de aandacht voor de algemene doelstellingen van het gevangeniswezen, het resocialisatiebeginsel of het beginsel van minimale beperken. Samen met de verwachtingen die leven in de samenleving bepaalt de aandacht voor één van de doelstellingen uiteindelijk het politieke debat en het beleid dat op basis daarvan ontwikkeld wordt.

Hoofdstuk 2

Het systeem van promoveren en degraderen

2.1 Inleiding

Met het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW) als basis is vanaf 2010 toegewerkt naar een detentieregime waarbij de nadruk ligt op de zelfredzaamheid van gedetineerden. Op 1 maart 2014 is het systeem van promoveren en degraderen in werking getreden waarbij vrijheden door gedetineerden kunnen worden verdiend op basis van gedrag en motivatie.

(21)

21

In dit hoofdstuk zal het systeem van promoveren en degraderen uiteengezet worden. Allereerst wordt het programma MGW besproken dat de basis vormt voor het huidige detentieregime. Daarna zullen de verschillende dagprogramma’s binnen het systeem van promoveren en degraderen behandeld worden. Vervolgens wordt het toetsingskader, aan de hand waarvan beoordeeld wordt of iemand degradeert of promoveert, toegelicht. Ten derde zal de visie van de oud-staatssecretaris ten aanzien van detentiefasering besproken worden. Het systeem van promoveren en degraderen zal namelijk ook betrekking hebben op de eindfase van de detentie. Ten slotte zal stilgestaan worden bij de kritiek die geuit is door de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) op het systeem van promoveren en degraderen.

2.2 Programma Modernisering Gevangeniswezen

Het programma MGW is een vernieuwingstraject70 en heeft als doel om een veilige en menswaardige detentie te ontwikkelen, waarbinnen samen met ketenpartners gewerkt wordt aan re-integratie. Door de samenwerking met ketenpartners beter te benutten is het mogelijk om gedetineerden ondersteuning te bieden bij programma’s binnen en buiten detentie.71 Het kerndoel van MGW is de invoering van een persoonsgerichte aanpak van gedetineerden gebaseerd op de levensloopbenadering uit de criminologie (zie paragraaf 1.6 van deze scriptie). Voor iedere gedetineerde wordt bekeken welke interventies en activiteiten tijdens detentie een bijdrage kunnen leveren aan recidive-vermindering.

Het huidige kabinet hecht veel belang aan het terugdringen van recidive. Op die manier wordt de veiligheid in Nederland vergroot. Een goede voorbereiding van gedetineerden op de terugkeer in de maatschappij is onontkoombaar, aldus het kabinet. De nadruk ligt hierbij op de inzet van de gedetineerde zelf. Een succesvolle terugkeer wordt afhankelijk gesteld van de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde, zijn of haar gedrag en motivatie.72 Een minimum aan wettelijke activiteiten zal gedurende detentie worden aangeboden. Hierbij geldt dat interne vrijheden en re-integratieactiviteiten kunnen worden verdiend als de gedetineerde heeft laten zien dat hij om kan gaan met verantwoordelijkheden en zich ook daadwerkelijk wil inzetten voor gedragsverandering.73

70 Strategisch kader Modernisering Gevangeniswezen, 24 september 2009, Den Haag, p. 8 71 Strategisch kader Modernisering Gevangeniswezen, 24 september 2009, Den Haag, p. 8 72 Kamerstuk II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.1

(22)

22

De oud-staatssecretaris acht het niet verantwoord om te blijven investeren in gedetineerden bij wie de motivatie ontbreekt. Dit betekent dat bij herhaalde recidive slechts een minimumaanbod aan re-integratieactiviteiten wordt toegekend.74 Voor alle andere activiteiten, zoals scholing, wilde de voormalige staatssecretaris naar een systeem waarbij gedetineerden deze activiteiten moeten verdienen. Schaarse middelen worden op die manier gericht ingezet voor gedetineerden die het verdienen.75 Dit verdienmodel is op 1 maart 2014 in werking getreden als het systeem van promoveren en degraderen.76 Gedetineerden die zes weken lang goed scoren op alle onderdelen van de lijst met gedragsregels komen in aanmerking voor promotie naar een plusprogramma. Wanneer een gedetineerde ongewenst gedrag vertoont kan degradatie volgen naar het basisprogramma.77

2.3 Promoveren en degraderen

2.3.1 Wijziging Regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (Spog)

Op 1 maart 2014 is de wijziging Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Spog) van kracht geworden. Door middel van die wijziging is het systeem van promoveren en degraderen in werking getreden.78 De Regeling Spog voorziet in regels met betrekking tot het selecteren en plaatsen van gedetineerden op verschillende veiligheidsniveaus en in verschillende inrichtingen.

De grondslag voor de wijziging van de Spog ligt in de artikelen 13 derde lid en 15 zesde lid van de Pbw. Hierin is neergelegd dat de minister bevoegd is bij ministeriële regeling de criteria voor plaatsing van gedetineerden op te stellen. Artikel 15 van de Pbw bepaalt in welke soort inrichting of afdeling een gedetineerde wordt geplaatst. Er worden vijf soorten beveiligingsniveaus met toenemende mate van beveiliging in artikel 13 Pbw onderscheiden: zeer beperkt beveiligd, beperkt beveiligd, normaal beveiligd, uitgebreid beveiligd en extra beveiligd.79 Het systeem van promoveren en degraderen, zoals neergelegd in de nieuwe Regeling Spog, geeft de nieuwe criteria voor de plaatsing van gedetineerden op deze verschillende beveiligingsniveaus. Artikel 4 nieuwe Regeling Spog bepaalt dat gedetineerden geplaatst worden in een normaal beveiligde inrichting of afdeling, tenzij het noodzakelijk is

74 Kamerstuk II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.2-3

75 DJI Handleiding Toetsingskader promoveren en degraderen, 20 december 2013, p. 10 76 Kamerstuk II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.3

77 Kamerstuk II, 2013-2014, Aanhangsel Kamervragen 25 maart 2014, p. 3 78 Kamerstuk II, 2013-2014, Aanhangsel Kamervragen 25 maart 2014, p. 2 79 Kamerstuk II, 2013-2014, 33 745, nr. 9, p.2

(23)

23

om hen in een inrichting te plaatsen met een ander beveiligingsregime. In het normale regime wordt zowel het basisprogramma als het plusprogramma aangeboden.

Artikel 19 Pbw bepaalt dat de executie van de gevangenisstraf plaatsvindt in ‘algehele dan

wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individuele regime noodzakelijk is’. Met de

wijziging van de Spog zal alleen in (zeer) beperkt beveiligde inrichtingen sprake zijn van algehele gemeenschap. In alle andere inrichtingen is het beperkte detentieregime van kracht. Dat men niet automatisch op een afdeling komt van algehele gemeenschap is, aldus de staatssecretaris, noodzakelijk omdat op elke afdeling per gedetineerde een gedifferentieerd programma moet kunnen worden aangeboden. Op een afdeling van algehele gemeenschap volgt iedereen hetzelfde programma. Dat is met het nieuwe systeem van promoveren en degraderen niet wenselijk aangezien iedereen een persoonlijk programma heeft.80 Door de RSJ is kritiek geuit op de wijziging van een algehele gemeenschapsregime naar een beperkt gemeenschapsregime.In paragraaf 2.4 zal dieper op deze kritiek worden in gegaan.

2.3.2 Detentie en re-integratieplan

Om een gedetineerde beter te begeleiden en inzicht te krijgen in zijn problematiek is het ‘detentie en re-integratieplan’ ontwikkeld. Binnen dertien dagen na binnenkomst wordt een concept detentie en re-integratieplan opgesteld door het Multi Disciplinair Overleg (MDO), waarbij gelet wordt opde criminogene factoren, het gedrag van de gedetineerde, recidive, de motivatie en de zorgbehoefte van de gedetineerde. Het MDO bestaat uit penitentiaire inrichtingsmedewerkers, medische dienst, medewerker maatschappelijke dienstverlener, medewerkers Bureau Selectie- en Detentiebegeleiding en de trajectbegeleider Terugdringen Recidive en vertegenwoordigers van de afdeling Arbeid, Bibliotheek, Onderwijs, Sport en Geestelijke Verzorging en de aan de inrichting verbonden psycholoog.81 De taak van het MDO is de directeur te adviseren over het promoveren en degraderen. Iedere zes weken wordt de voortgang en het gedrag van een gedetineerde tijdens het MDO besproken en beoordeeld.82 Aan de hand van het toetsingskader ‘Stimuleren en ontmoedigen’ (ook wel het stoplichtmodel) beoordeelt het MDO het gedrag van een gedetineerde en geeft het advies aan de directeur over promotie of degradatie.83 Het toetsingskader zal in paragraaf 2.3.4 toegelicht worden.

80 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 14 en 15 81 Kamerstuk II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.3

82 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 12

(24)

24

De gedetineerde stelt naast het detentie en re-integratieplan een persoonlijk plan op om te stoppen met criminaliteit. Dit plan is het resultaat van de vragenlijst de Reflector84 en de training Kies Voor Verandering die aan het begin van detentie worden aangeboden.85 Het detentie en re-integratieplan vormt een leidraad gedurende de detentie. Iedere gedetineerde heeft een persoonlijk dagprogramma dat gebaseerd is op zijn detentie en re-integratieplan.86

2.3.3 Basisprogramma en plusprogramma

Alle gedetineerden, behalve de gedetineerden die uitgezonderd zijn op grond van art 1b en 1e van de nieuwe Regeling Spog,87 starten hun detentie in het basisprogramma. Dit basisprogramma heeft tot doel om een detentie en re-integratieplan op te stellen, de gedetineerde te motiveren om te stoppen met criminaliteit en toe te werken naar promotie. Het dagprogramma in het basisprogramma bestaat uit activiteiten die wettelijk vastgelegd zijn in de Penitentiaire Beginselenwet. Dit betreft luchten, recreatie, arbeid, zorg, geestelijke verzorging en het gebruik mogen maken van de bibliotheek.88 Naast deze activiteiten bestaat het basisprogramma ook uit nazorg en enkele terugkeeractiviteiten89 die gericht zijn op het verkrijgen van motivatie voor een succesvolle terugkeer in de samenleving. Het basisprogramma bevat 43 uur aan activiteiten. Buiten de activiteiten om verblijven de gedetineerden op cel.90 Het basisprogramma is van kracht in huizen van bewaring, gevangenissen en vreemdelingenbewaring.

Het plusprogramma bestaat uit een activiteitenprogramma van 48 uur. Dit programma heeft als doel gedetineerden extra te ondersteunen bij hun terugkeer in de maatschappij. Het bevat dezelfde activiteiten als het basisprogramma waarbij de nadruk meer ligt op motivatie, vaardigheden en gedragsveranderingen, die nodig zijn voor een goede re-integratie. Sommige activiteiten worden vaker aangeboden en gedetineerden hebben de mogelijkheid arbeid van

84 De Reflector is een digitale vragenlijst die de deelnemers laat nadenken over wie ze zijn, waar zij staan en waarom zij bepaalde dingen

doen. De resultaten uit deze test laten zien wat het gedrag van gedetineerde beïnvloedt. Aan de hand van die resultaten wordt een gedetineerde aangezet om over zichzelf na te denken en te veranderen. Bron: www.commissievantoezicht.nl

85 De module Kies Voor Verandering bestaat uit 8 sessies waarin een deelnemer nadenkt over zijn leven op dit moment. De gedetineerde

stelt een persoonlijk plan op waarin staat waaraan hij moet werken en welke terugkeeractiviteiten hij wil volgen. Deze module is opgezet voor alle gedetineerden om te leren hoe zij hun leven weer op de rails kunnen krijgen. Bron: DJI, Kies Voor Verandering: wat, waarom en

hoe? Informatieblad voor begeleiders, Oktober 2011, Den Haag.

86 Kamerstuk II, 2013-2014, 33 745, nr. 3, p. 5

87 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 1 en 2 88 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 12

89 Terugkeeractiviteiten (Tra) zijn ontwikkeld om gedetineerden te ondersteunen bij hun voorbereiding op de terugkeer in de

maatschappij. Deze activiteiten bestaan uit voorlichting, trainingen en korte cursussen. Bron: DJI, Productenboek Terugkeeractiviteiten, in

het kader van re-integratie, Mei 2012.

(25)

25

een hoger niveau te doen of onderwijs te volgen dat toegespitst is op het vinden van een baan. Daarnaast hebben gedetineerden de mogelijkheid om aan te geven wanneer zij bepaalde activiteiten willen volgen. Afhankelijk van hun strafrestant kunnen gedetineerden in het plusprogramma ook in aanmerking komen voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting. Het plusprogramma wordt alleen aangeboden in gevangenissen. Wanneer de gedetineerden geen activiteiten volgen kunnen zij buiten cel hun verblijven.91

2.3.4 Toetsingskader promoveren en degraderen

Iedere gedetineerde wordt gedurende detentie persoonlijk beoordeeld. Aan de hand van die persoonsgerichte beoordeling wordt besloten of een gedetineerde in aanmerking komt voor promoveren of degraderen. Het MDO beoordeelt dit op basis van het ‘Toetsingskader promoveren en degraderen’ dat door DJI is opgesteld.92 Op basis van een goede motivatie van de gedetineerde voor re-integratie en zijn gedrag kan hij doorstromen. Het model stimuleren en ontmoedigen (stoplichtmodel) bevat verschillende onderdelen, zoals veiligheid en beveiliging, zorg en begeleiding en re-integratie en resocialisatie, waarop een gedetineerde positief moet scoren wil hij kunnen promoveren. Aan de hand van dit model wordt ook beoordeeld of een gedetineerde zal degraderen.

In de navolgende tabellen is het stoplichtmodel opgenomen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen goed gedrag (groen), ‘dit kan beter’ gedrag (oranje) en ongewenst gedrag (rood).

91 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p.13 92 Kamerstuk II, 2011-2012, 29 270, nr. 61, p. 6

(26)

26

Bron: Staatscourant 2014 nr. 4617 20 februari 2014

Gedurende zes weken moet een gedetineerde op alle onderdelen van het groene gedrag positief scoren wil hij kunnen promoveren naar het plusprogramma. Deze termijn begint te lopen na insluiting en niet nadat het detentie en re-integratieplan is opgesteld. Een gedetineerde degradeert wanneer hij niet op alle onderdelen het juiste gedrag vertoont. De codering oranje moet gezien worden als een waarschuwing. Blijft een gedetineerde nogmaals oranje gedrag vertonen dan kan dit leiden tot degradatie naar rood. De directeur bepaalt wanneer een gedetineerde degradeert.

Tegen een beslissing tot degradatie kan bezwaar in worden gesteld bij de beklagcommissie op grond van artikel 60 Penitentiaire Beginselenwet. Tegen een uitspraak van de beklagcommissie kan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) op grond van artikel 70 Penitentiaire Beginselenwet.93

2.3.5 Uitzonderingen

(27)

27

Niet elke gedetineerde valt onder het systeem van promoveren of degraderen, of onder het basisprogramma of het plusprogramma. Oorzaken hiervoor zijn de lengte van detentie, de persoonlijkheid van de gedetineerden en het feit dat iemand een ‘zelfmelder’ is.

Zelfmelders

De zelfmelders worden rechtstreeks bij binnenkomst in een plusprogramma geplaatst in plaats van in het basisprogramma. Reden hiervoor is dat zelfmelders laten zien dat zij verantwoordelijkheid tonen, door zich zelf te melden. Dit wordt als groen gedrag beschouwd. De beloning die zij hiervoor ontvangen is onmiddellijke plaatsing in een plusprogramma. Dit is opgenomen in art 1d lid 5 van de nieuwe Regeling Spog. Zelfmelders hoeven dus niet eerst zes weken groen gedrag te laten zien, voordat zij in aanmerking komen voor promotie. Zij komen daardoor ook eerder in aanmerking voor plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting.94

Arrestanten en preventief gehechten

Met het masterplan DJI 2013-2018 is vanaf 1 juni 2013 het regime voor arrestanten en preventief gehechten versoberd. Voor arrestanten95 betekent dit sobere regime dat zij de eerste acht weken in een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst waarbij hen een beperkt activiteitenprogramma van 28 uur per week zonder arbeid wordt aangeboden. Het avond- en weekendprogramma zal niet worden aangeboden.

De preventief gehechten worden ook in een beperkte gemeenschap geplaatst waarbij een beperkt activiteitenprogramma van 28 uur per week wordt aangeboden. Een avond- en weekendprogramma maken geen deel uit van dit regime.96 In huizen van bewaring wordt geen plusprogramma ingevoerd, omdat de focus ligt op motiveren, het beoordelen of de gedetineerde kan promoveren na veroordeling, begeleiding en het opstellen van een goed detentie en re-integratieplan. Op het moment dat een voorlopig gehechte wordt veroordeeld

94 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 16

95 Arrestanten zijn de gedetineerden die zich hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of die de voorwaarden

hebben overtreden opgelegd bij een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Hierdoor vallen ook de personen die tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld en op het moment van onherroepelijk worden van de uitspraak geen gehoor hebben gegeven aan de oproep zich te melden. Ten slotte vallen onder arrestanten ook de gedetineerden zich hebben onttrokken aan de executie van gijzeling, lijfsdwang en vervangende hechtenis. Bron: Staatscourant 2013 nr. 33232 29 november 2013 p. 3

(28)

28

en hij goed gedrag heeft vertoond gedurende zijn voorlopige hechtenis, kan hij in de gevangenis geplaatst worden in een plusprogramma.97

Niet-kunners

Gedetineerden die lijden aan een verstandelijke beperking, ziekelijke stoornis of verslavingsproblematiek kunnen niet het vereiste gedrag laten zien. Zij komen terecht op een afdeling met extra zorgvoorzieningen, zoals een Justitieel Medisch Centrum of een Psychiatrisch Penitentiair Centrum. Gedetineerden die in deze centra verblijven vallen onder artikel 1e nieuwe Regeling Spog en zijn uitgesloten van promotie. Zij volgen een eigen dagprogramma.

De gedetineerden die extra zorg ontvangen op een normale afdeling, hoeven niet positief te scoren op het onderdeel ‘zorg en begeleiding’ om te kunnen promoveren. Deze gedetineerden moeten wel bereid zijn om te verbeteren op dit gebied en die bereidheid moeten zij ook kunnen laten zien.98 Zij worden dus niet uitgesloten van promotie.

Volledig uitgesloten van promoveren of degraderen

Volledig uitgesloten van het systeem zijn de gedetineerden die:

- in een inrichting voor stelselmatige daders zitten;99

- tegen wie een vordering van het openbaar ministerie tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is uitgesproken;

- gedetineerden die vervolgd worden voor het plegen van misdrijven in detentie;

- gedetineerden die zijn geplaatst in een uitgebreid beveiligde inrichting of afdeling omdat zij een vlucht- of maatschappelijk risico vormen of op een Terroristen Afdeling zitten.100Zij volgen een eigen programma.

2.3.6 Detentiefasering

Ook de eindfase van de detentie, ook wel de detentiefasering genoemd, zal vorm gegeven worden aan de hand van het systeem van promoveren en degraderen. Deze fase van detentie is namelijk bij uitstek het geschikte moment om toe te werken naar resocialisatie in de

97 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 15 98 Staatscourant 2014 nr. 4617, 20 februari 2014, p. 16 99 Artikel 1 b nieuwe Regeling Spog

(29)

29

samenleving. Het is het moment waarop een gedetineerde in aanmerking komt voor (externe) vrijheden.

Voorheen bestond de detentiefasering uit verschillende onderdelen. Zo kon de gedetineerde, na één derde deel van zijn straf te hebben uitgezeten of met een strafrestant van 12 maanden, op verlof.101 Vanaf de laatste 18 maanden van zijn detentie kon een gedetineerde overgeplaatst worden naar een beperkt beveiligde inrichting (BBI). De laatste zes maanden voor de voorwaardelijke invrijheidstellingsdatum of voor de start van een penitentiair programma102 kon een gedetineerde geplaatst worden in een zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI). Eveneens bestond de mogelijkheid om arbeid buiten de inrichting te verrichten vanuit een BBI of ZBBI en op incidenteel verlof te gaan vanwege gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer, studie of ter voorbereiding op invrijheidsstelling.103

Het nieuwe voorstel van de oud-staatssecretaris was om de detentiefasering volledig af te schaffen. Met het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie’ van vergaderjaar 2013-2014 wilde de oud-staatssecretaris naar een systeem waarin het laatste gedeelte van de vrijheidsstraf zouden worden uitgevoerd onder elektronisch toezicht. Deze elektronische detentie zou dan plaatsvinden voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het penitentiair programma en verlof zouden komen te vervallen.104 Dit voorstel is door de Eerste Kamer op 30 september 2014 verworpen.

In het nieuwe detentiefaseringbeleid zullen de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde, zijn gedrag en motivatie ook van belang zijn voor het verkrijgen van meer activiteiten. Bij goed gedrag komen gedetineerden in aanmerking voor een programma met externe vrijheden. De activiteiten binnen dit programma zijn gericht op re-integratie en vinden vaak buiten de inrichting plaats. Ook kunnen gedetineerden onder toezicht buiten de inrichting verblijven. Twaalf maanden voor de voorwaardelijke invrijheidstelling komen gedetineerden in aanmerking voor externe vrijheden. Daarbij geldt dat tenminste de helft van

101 Kamerstuk II, vergaderjaar 2011-2012, nr. 61 p. 1

102 Het penitentiair programma wordt tijdens het laatste gedeelte van de celstraf aangeboden en bestaat uit verschillende externe

re-integratie activiteiten. Op die manier kan de gedetineerde wennen aan de terugkeer in de maatschappij. Het penitentiair is, net als het verlof, onderdeel van de detentiefasering. Bron: rijksoverheid.nl

103 Kamerstuk II, 2011-2012, 29 270, nr. 61, p. 1-2 104 Kamerstuk II, 2013-2014, 33 745, nr. 3 p, 5,7 en 8

(30)

30

de opgelegde straf minus de voorwaardelijke invrijheidstelling moet zijn uitgezeten. Algemeen verlof, regimesgebonden verlof 105 en het penitentiair programma komen te vervallen. Daarvoor in de plaats komt het kort integratieverlof of programmatisch re-integratieverlof, bestaande uit externe arbeid, opleiding of zorg, extern verblijf op een verlofadres of zorginstelling in combinatie met externe arbeid, opleiding of zorg.106 107 Uitgangspunt van de laatste fase van detentie wordt, net als het onvoorwaardelijke deel van detentie, dat interne en externe vrijheden moeten worden verdiend op basis van goed gedrag.108

2.4 Kritiek op het systeem

Over het algemeen staat de RSJ positief tegenover een systeem dat gedetineerden prikkelt om goed gedrag te laten zien en motivatie te tonen. Een beroep op de eigen verantwoordelijkheid om resocialisatie te bevorderen wordt niet afgekeurd. De RSJ beseft zich dat bezuinigingen moeten worden gerealiseerd die nopen tot ingrijpende veranderingen. Ondanks dat de RSJ positief staat tegenover de theoretische achtergrond van het systeem worden een hoop vraagtekens geplaatst bij de uitvoering ervan.

In zijn advies van 14 augustus 2013 bepleit de RSJ een volwaardig standaardregime dat voldoende mogelijkheden bevat voor resocialisatie, voorbereiding op re-integratie en individuele invulling van detentie. De RSJ is van mening dat met het wijzigingsvoorstel van de Regeling Spog sprake is van vergaande versobering van het regime in huizen van bewaring en gevangenissen. De RSJ vindt dat het plusprogramma de resocialisatiemogelijkheden bevat die in principe beschikbaar moeten zijn voor alle gedetineerden. Daarbij wordt met dit systeem uitgegaan van het ‘nee, tenzij’-principe. Dit principe houdt in dat een gedetineerde verblijft in een sober basisprogramma en van daaruit extra vrijheden en resocialisatiemogelijkheden moet verdienen met goed gedrag. De RSJ acht dit niet wenselijk en pleit voor het ‘ja, tenzij’-principe. Dit betekent dat een gedetineerde vrijheden krijgt die voor resocialisatie en zorg noodzakelijk zijn, tenzij blijkt dat de gedetineerde deze vrijheden niet kan hanteren.109 Tevens komt de meerderheid van de gedetineerden niet in aanmerking voor een plusprogramma, omdat veel gedetineerden in het

105 Dit verlof is bedoeld om gedetineerden in de laatste fase van hun detentie in de gelegenheid te stellen om zich met regelmatige

weekendverloven voor te bereiden op de terugkeer in de maatschappij. Dit verlof is slechts bedoeld voor gedetineerden die in een ZBBI of een BBI verblijven. Bron: www.commissievantoezicht.nl

106 Kamerstuk II, 2011-2012, 29 270, nr. 61, p. 4 en 5

107 Kamerstuk II, 2013-2014, Kamervragen VSO gevangeniswezen 21 november 2014, p. 3 en 4 108 Kamerstuk II, 2013-2014, Kamervragen VSO gevangeniswezen 21 november 2014, p. 3 en 4 109 RSJ advies 10 februari 2012 ‘Detentiefasering’, p.2

(31)

31

wijzigingsvoorstel worden uitgesloten (art 1d en 1e nieuwe Regeling Spog), veel gedetineerden te kort gedetineerd zijn om voor promotie in aanmerking te komen of op basis van hun psychische of lichamelijke gesteldheid uitgesloten worden van het systeem.110 De RSJ acht de versobering in strijd met de resocialisatiedoelstellingen van het gevangeniswezen, zoals neergelegd in de Pbw en in internationale richtlijnen. 111 In hoofdstuk III zal uitgebreid aandacht besteed worden aan het resocialisatiebeginsel en hoe dat zich verhoudt tot het systeem van promoveren en degraderen.

2.5 Conclusie

Met de invoering van het systeem van promoveren en degraderen is een regime ontwikkeld waarin gedetineerden op basis van hun goede gedrag en motivatie in aanmerking komen voor meer vrijheden. De gehele detentie, vanaf de startdatum tot aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, komt in het teken te staan van de zelfredzaamheid van gedetineerden. De invoering van dit systeem brengt veel wijzigingen met zich mee. Zo worden alle gedetineerden die in een regime van algehele gemeenschap verblijven automatisch in een beperkte gemeenschap geplaatst. Daarnaast valt een grote groep gedetineerden buiten dit systeem in verband met lichamelijke en psychische problemen of omdat zij een risicogroep vormen. Tevens is het regime voor arrestanten en preventief gehechten drastisch versoberd. Met de RSJ ben ik van mening dat het niet verkeerd is om van gedetineerden goed gedrag en motivatie te vragen en hen op basis van die getoonde inzet te belonen met meer vrijheden en resocialisatiemogelijkheden. Ondanks dat ik daar de meerwaarde van inzie, vraag ik mij net als de RSJ af, of het systeem van promoveren en degraderen in overeenstemming is met de resocialisatiedoelstelling zoals neergelegd in, de Nederlandse wet en internationale en Europese Verdragen en regels. Daarover leest u meer in het navolgende hoofdstuk.

Hoofdstuk 3

Het resocialisatiebeginsel

110 RSJ advies 14 augustus 2013, ‘Advies Wijziging Regeling Spog in verband met promoveren en degraderen binnen het gevangeniswezen’,

p. 3 en 4

111 RSJ advies 14 augustus 2013 ‘Advies Wijziging Regeling Spog in verband met promoveren en degraderen binnen het gevangeniswezen’,

(32)

32

3.1 Inleiding

Zoals u in de voorgaande hoofdstukken heeft kunnen lezen is in de afgelopen jaren in Nederland een detentieregime ontwikkeld dat moet bijdragen aan recidivevermindering en de beveiliging van de maatschappij. Binnen het huidige regime zijn de resocialisatie-activiteiten alleen nog beschikbaar gesteld aan gedetineerden die deelname aan deze activiteiten verdienen op basis van goed gedrag en motivatie.

In de Penitentiaire Beginselenwet is het resocialisatiebeginsel als doelstelling neergelegd. De Staat zal zorg moeten dragen voor een detentieregime dat voor iedere gedetineerde in het teken staat van een volwaardige terugkeer in de samenleving.112 Deze verplichting van de Staat is ook neergelegd in internationale en Europese verdragen en regels.113 Ondanks dat het beginsel wettelijk is vastgelegd staat het vaak op gespannen voet met andere doelstellingen, zoals de beveiliging van de maatschappij en het detentiebeleid dat bezuinigingen binnen het gevangeniswezen dient te realiseren. In dit hoofdstuk zal getoetst worden of Nederland dit resocialisatiebeginsel voldoende waarborgt.

3.2 Het resocialisatiebeginsel in internationale en Europese verdragen en regels

Het resocialisatiebeginsel is in verschillende internationale en Europese verdragen en regels neergelegd. Zo zijn in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR), opgesteld door de Verenigde Naties, en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), opgesteld door de Raad van Europa, bepalingen opgenomen waarin het belang van resocialisatie gedurende detentie staat omschreven. Nederland is verdragspartij bij deze mensenrechtenverdragen en derhalve aan de artikelen gebonden.114 Daarnaast zijn er allerlei regels en minimumstandaarden ontwikkeld door verschillende instanties en organen die uitdrukking geven aan een humaan en volwaardig detentieregime.

3.2.1 Het IVBPR

De artikelen 7 en 10 van het IVBPR bevatten bepalingen die van toepassing zijn op gedetineerden. Artikel 7 IVBPR stelt ‘No one shall be subjected to torture or to cruel,

inhuman or degrading treatment of punishment. In particular, no one shall be subjected

112 Art 2 lid 2 Penitentiaire Beginselenwet

113 Zie artikel 7 en 10 lid 3 IVBPR, art 3 EVRM, UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners en European Prison Rules 114 In 1950 heeft Nederland het EVRM ondertekend en in 1954 geratificeerd. Sinds 11 maart 1979 is het IVBPR in Nederland van kracht.

(33)

33

without his free consent to medical or scientific experimentation.’ Het doel van dit artikel is

om de waardigheid en de psychische en mentale integriteit van elk individu te beschermen. Artikel 7 IVBPR is een negatieve verplichting die inhoudt dat de Staat zich moet onthouden van foltering of wrede, inhumane of onterende behandeling of bestraffing. In dit artikel ligt ook een positieve verplichting voor de Staat besloten.115 Het is namelijk de taak van de Staat om iedereen bescherming te bieden tegen de handeling zoals genoemd in artikel 7 IVBPR. De Staat dient daarvoor wetgevende en administratieve maatregelen te nemen.116 Artikel 7 IVBPR kan niet worden beperkt. Zelfs wanneer sprake is van een noodsituatie kan niet van het verbod in dit artikel worden afgeweken. De bepaling is altijd van kracht.117

Artikel 10 lid 1 IVBPR is een aanvulling op artikel 7 IVBPR118 en stelt ‘All persons

deprived of their liberty shall be treated with humanity and with respect for the inherent dignity of the human person.’ Dit artikel bepaalt dat de mensen die van hun vrijheid zijn

beroofd recht hebben op een menswaardige en humane behandeling. Daarnaast mogen zij niet blootgesteld worden aan ontberingen en beperkingen anders dan die voortvloeien uit de vrijheidsbeneming. Gedetineerden moeten met net zoveel waardigheid behandeld worden als mensen die in vrijheid verkeren. Zij genieten alle rechten zoals neergelegd in het IVBPR. Het beperken van deze rechten mag alleen wanneer dat onvermijdelijk is in een gesloten inrichting.119 Artikel 10 IVBPR is een positieve verplichting aan de Staat om dit recht te waarborgen.120 Op grond van artikel 10 lid 3 IVBPR moet het gevangeniswezen voorzien in een behandeling van gedetineerden die gericht is op ‘their reformation and social

rehabilitation’.

De Verenigde Naties hebben het Mensenrechtencomité (Human Rights Committee) opgericht dat bestaat uit onderdanen van de Staten die partij zijn bij het IVBPR.121 Het Mensenrechtencomité houdt toezicht op de naleving van het Verdrag en Staten worden dan ook verplicht om verslag uit te brengen over de maatregelen die zij hebben genomen en die uitvoering geven aan de in dit Verdrag erkende rechten.122 Daarnaast publiceert het

115 Burkens, Kummeling, Vermeulen en Widdershoven, ‘Beginselen van de democratische rechtsstraat’, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2006

p. 138

116 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 20(44),article 7, 30 september 1992, § 2 117 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 20(44),article 7, 30 september 1992, § 3 118 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, § 3 119 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, § 3 120 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, § 3 121 Artikel 28 IVBPR

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

All this time Robert had been working on what today remains a classic on Cape slavery: Children of bondage: A social history of the slave society at the Cape of Good Hope,

In this study the Green Squad Ul16 locks presented upper body strength (bench press) as a relevant component to positional selection but recorded poor performance in speed,

Deze planten werden op 29 januari verspeend en op 25 februari opgepot» De paprika's en spaanse pepers voor de ongeënte behandelingen werden op 28 januari gezaaid.. Ze werden later

De flora van Heukels en Van Ooststroom en de Flora Neerlandica (1954) vermelden najaarsbloei slechts van Lage en Late zegge (van enkele soorten wordt bloei tot in

Door PPO is een levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd van vaste rundermest, runderdrijfmest, digestaat, effluent en dikke fractie van gescheiden digestaat, GFT-compost en

What matters to these theologians/the people of the South (?) is their daily real life socio-economic wellbeing.. African cultures are known for their plurality and therefore

24 I heard it in Lekula (Mpo) Ntoane’s 22 In fact, he claimed that this connection is a central doctrinal one for these Reformed theologians, since justice is not merely an

Based on the identified training needs, a structured intervention (an IPC training programme for multidisciplinary healthcare workers) was designed for implementation and