• No results found

4. Het opsporen van kennishiaten door middel van een groepsdiscussie

4.3 Vergelijking GDR-sessie met individueel ingevulde matrices

In tabel 4.8 worden de beide in deze verkenning toegepaste kenniselicitatiemethoden naast elkaar gezet. Duidelijk is dat er niet alleen methodische verschillen zijn, maar dat ook de voorgeschotelde taken anders zijn.

Het is bekend uit de wetenschappelijke literatuur (onder ander Tversky en Kahne- man, 1981) dat de uitkomsten van identieke besluitvormingstaken beïnvloed worden door de wijze waarop de taken voorgeschoteld worden. Daarom mag in onze verkenning, zelfs bij een gelijke taak, niet zonder meer verondersteld worden dat de beide kenniselicitatie- methoden dezelfde uitkomsten geven. Desalniettemin blijken er sterke overeenkomsten te zitten tussen de uitkomsten van beide methoden. Één taak die in beide methoden werd voorgelegd was het prioriteren van de opties op basis van het belang dat ze hebben bij de verbetering van de energie-efficiëntie in de glastuinbouw.1 Tabel 4.9 geeft de overeenkom-

sten en verschillen in prioriteiten.

Tabel 4.8 De twee in deze verkenning toegepaste kenniselicitatiemethoden

Invullen matrix Group decision room

Onderzoekers hebben de matrix Uitkomst is ontstaan via interactie individueel ingevuld tussen onderzoekers

Onderzoekers kregen een lijst met De lijst met aspecten ontstaat in de aspecten voorgeschoteld eerste brainstormingsronde

De matrix 'dwingt' de onderzoekers om Onderscheid maken in categorieën van onderscheid te maken tussen categorieën tuinders en typen beslissingen wordt van tuinders en typen beslissingen niet als instructie meegegeven

Ruimte voor toelichting op scores is beperkt Tijdens de interactie kan veel toelichting gegeven worden

De kenniselicitatie behelst: De kenniselicitatie behelst:

1) het aangeven van het relatieve belang 1) het benoemen en prioriteren van de aspecten van de aspecten per categorie tuinders 2) het benoemen en prioriteren van overwegingen 2) het aangeven met welke typen beslissingen om aspecten wel of niet te wijzigen

(strategisch, tactisch of operationeel) 3) een discussie over geschikte beleidsmaatregelen aspecten gewijzigd kunnen worden

Tabel 4.9 Overeenkomsten en verschillen tussen beide kenniselicitatiemethoden m.b.t. de prioritering van aspecten

Aspecten m.b.t. bedrijfsuitrusting Hoge prioriteit bij:

en bedrijfsvoering  invulmatrix group decision room

Energieschermen X X Restwarmte X X WKK-installatie X X Rookgasreiniging a) X X Nieuwe kassen X Warmtebuffers X Kennismanagement m.b.t. energiebesparing X a) In de GDR-sessie werd rookgasreiniging als onderdeel van een WKK-installatie beschouwd.

Energieschermen, restwarmte, WKK-installatie en rookgasreiniging komen bij beide methoden van kenniselicitatie als zijnde erg belangrijk naar voren. Al tijdens het invullen van de matrices door de individuele onderzoekers is het ontbreken van de optie 'tempera- tuur- en lichtsomintegratie' gesignaleerd. Bij de 'group decision room' komt deze optie wel naar voren als onderdeel van het kennismanagement met betrekking tot energiebesparing. Bij de invulmatrix heeft het ontbreken van deze belangrijke optie, in de lijst van opties, ons parten gespeeld. Daarentegen werd op die lijst wel de optie 'nieuwe kassen' genoemd en

hoog gewaardeerd. Tijdens de gehele 'group decision room'-sessie is de vernieuwing van het kassenbestand nooit ter sprake gekomen. Wel zijn in de GDR-sessie de opties 'alterna- tieve kasmaterialen' en 'isolatie' genoemd, maar die hebben afzonderlijk te lage scores behaald om hoog op de prioriteitenlijst te komen.

Het meest opvallende verschil tussen beide methoden is te zien bij de warmtebuffer. In de GDR-sessie werd hier een hoge score aan toegekend, terwijl in de invulmatrices het potentiële effect van warmtebuffers op verbetering van de energie-efficiëntie gering werd geacht. Er zijn allerlei verklaringen mogelijk voor deze verschillen in waardering. De rol van buffers bij het 'piekscheren' wordt mogelijk anders gewaardeerd; een andere mogelijk- heid is dat een verschillende waardering toegekend wordt aan (de door buffers mogelijk gemaakte) scheiding van CO2- (en elektriciteits)vraag en warmtevraag. Ook kunnen er ver-

schillen zijn in de opvattingen met betrekking tot de mate van productieverhoging door de extra CO2-bemesting na aanschaf van een warmtebuffer. Dat er wat dit laatste punt betreft

behoefte is aan meer kwantitatieve gegevens kwam ook tijdens de discussie over beleidsin- strumenten ruimschoots aan de orde en wordt ook in de literatuur aangegeven (De Zwart et al., 1999).

Het is moeilijk om aan te geven welke van beide kenniselicitatiemethodieken het beste is. De invulmatrix heeft als voordeel dat het gemakkelijk aan onderzoekers is uit te delen. Ook de onderzoekers kunnen zelf de benodigde tijd nemen om de vragen te over- denken. Een nadeel van de invulmatrix is dat er na het uitdelen ervan vrijwel niets meer bijgestuurd kan worden. Tijdens deze verkenning bleek ná het uitdelen van de matrix dat op de lijst 'temperatuur- en lichtsomintegratie', als zijnde een mogelijk belangrijke optie, ontbrak. Dit was niet meer te veranderen met als gevolg dat ook de opvattingen van de in- dividuele onderzoekers hierover niet bekend werd. Een ander nadeel van de invulmatrix is dat er weinig toelichting bij de antwoorden wordt verkregen. 'Toelichting' is tegelijkertijd een sterk punt van de 'group decision room'. Doordat deelnemers in de GDR-sessie direct op elkaar kunnen reageren ontstaat vaak een goed inzicht in de problematiek. Iedereen kan snel en anoniem, dus onbelemmerd, zijn of haar opmerkingen geven en door de documen- tatie-optie van de software is het gevaar van 'selectief onthouden' vrij gering. Het snelle karakter van de 'group decision room' houdt echter ook een gevaar in; wanneer een sessie, om wat voor reden dan ook, niet goed gaat, loopt het versneld niet goed. Het is van groot belang dat er heldere instructies zijn en dat de deelnemers weten wat er van hen verlangd wordt, anders is de kans groot dat er door misinterpretatie merkwaardige uitkomsten ont- staan. Een ander gevaar door het snelle karakter van de 'group decision room' is dat de deelnemers met name die dingen noemen waar ze in de alledaagse praktijk mee te maken hebben. Uit de resultaten van de GDR-sessie bleek dat het voor onderzoekers moeilijk is om los te komen van het eigen onderzoeksveld en zich te verplaatsen in de rol van de tuin- der. 'Overwegingen van de tuinder' wordt vaak vertaald naar 'voor- en nadelen van een investeringsoptie' en bij de beleidsinstrumenten ligt opvallend vaak de nadruk op het doen van meer onderzoek om meer inzicht te verkrijgen of 'managementtools' te kunnen leveren. Wellicht dat dit laatste terecht is, maar om meer zekerheid hierover te krijgen lijkt het ver- standig om ook andere visies, bijvoorbeeld die van de tuinders, hierover te horen (die visies zullen overigens ook gekleurd zijn: tuinders zullen niet snel zeggen dat een gasprijs- verhoging hun zal stimuleren meer aan energiebesparing te doen). In de volgende paragraaf wordt verslag gedaan van een enquête die onder tuinders zelf gehouden is. Om

het beeld bij de diverse energiebesparingsopties in zijn geheel compleet te krijgen is ook nog een enquête met betrekking tot de veranderbaarheid van bedrijfsuitrusting en bedrijfs- voering gestuurd naar de onderzoekers die hebben deelgenomen aan de GDR-sessie. Ook de resultaten van die enquête worden in de volgende paragraaf beschreven.

4.4 De haalbaarheid van energiebesparingsmaatregelen; een enquête onder onder- zoekers

In deze paragraaf staat het onderzoek naar de haalbaarheid van de geselecteerde energiebe- sparingsmogelijkheden centraal. Inzicht hierin is nodig om te komen tot een verdere afbakening van onderzoeksthema's in het onderzoeksprogramma. Daartoe is een enquête gehouden onder tuinbouwonderzoekers. In totaal zijn 14 onderzoekers benaderd met een schriftelijke enquête, waarvan 9 de enquête teruggestuurd hebben.

4.4.1 Resultaten van de enquête

Aan de onderzoekers werd gevraagd in hoeverre zij verwachten dat bedrijven die op dit moment specifieke mogelijkheden ter verbetering van de energie-efficiëntie niet benutten, dit wél zullen gaan doen op korte termijn (tot eind 2001) of op lange termijn (tot eind 2010). Ook werd hen gevraagd de belangrijkste reden aan te geven waarom tuinders de betreffende maatregel niet toepassen. Bij iedere mogelijkheid voor energiebesparing was een 5-puntsschaal weergegeven, variërend van 'vrijwel geen bedrijven zullen de mogelijk- heid gaan benutten' (= 1) tot 'vrijwel alle bedrijven zullen de mogelijkheid gaan benutten' (= 5). Op basis van de resultaten van de eerdere enquête onder tuinbouwonderzoekers ten aanzien van energiebesparingsmogelijkheden (zie hoofdstuk 2) en de uitkomsten van de Group Decision Room (zie hoofdstuk 4), werden 15 maatregelen geselecteerd.

In tabel 4.10 zijn de geselecteerde maatregelen in bedrijfsuitrusting en -uitvoering weergegeven, gerangordend op de verwachte mate van energie-efficiëntie verbetering (ge- baseerd op tabel 2.3 en tabel 4.1). In de tweede en derde kolom is de door de onderzoekers geschatte haalbaarheid van de implementatie van de maatregelen respectievelijk voor eind 2001 en eind 2010 weergegeven. De beoordeling is kwalitatief weergegeven waarbij ++ staat voor zeer groot, + voor groot, +/- voor matig, - voor klein en -- voor zeer klein1. Uit de tabel blijkt dat de geraadpleegde onderzoekers verwachten dat de mate van benutting over het algemeen op korte termijn lager zal zijn dan op lange termijn. De haalbaarheid op korte termijn wordt over het algemeen laag ingeschat. Enkel met betrekking tot de maatre- gelen 'warmtebuffers', 'lichte energieschermen', 'energiemanagement' en 'intensievere teelt' acht men de haalbaarheid 'matig'. De haalbaarheid van de overige maatregels acht men (zeer) gering. Met betrekking tot de lange termijn is men optimistischer; de haalbaarheid van de maatregelen 'warmtebuffers', 'energiemanagement' en 'intensievere teelt' wordt ge- middeld groot geacht. Met betrekking tot de kansen van 'warmtepompen' en een 'latere

1

De lijst met energiebesparingsmaatregelen is geselecteerd uit een eerdere enquête onder tuinders (zie H2) en uit de GDR-sessie. Bij die beide methodes is een verschillende methode gebruikt om een indicatie te krij- gen van het energiebesparingspotentieel. Om verwarring te voorkomen is er in tabel 4.10 gekozen voor een kwalitatieve weergave.

start van de teelt' blijven de in deze enquête geraadpleegde onderzoekers ook wat betreft de lange termijn pessimistisch.

Tabel 4.10 De mate van energie-efficiëntieverbetering en de mate waarin de maatregelen worden toege- past in de bedrijfsuitrusting en -uitvoering op kortere en langere termijn

Optie Energie-efficiëntie- Haalbaarheid voor Haalbaarheid voor verbetering verbetering voor eind 20011 voor eind 2010 1 Zware energieschermen ++ - +/- WKK + rookgasreiniging ++ -- - Warmtebuffer + +/- + Lichte energieschermen + +/- +/- Nieuwe kasopstanden + - +/- Energiemanagement + +/- + Klimaatregeling + - +/- Restwarmte + -- - Warmtepomp + -- -- Verhuizen +/- - +/- Intensievere teelt +/- +/- + Koudetolerante cultivars +/- -- - Latere start +/- -- -- Biologisch telen -- -- - Frequentieregelaars -- - +/-

4.4.2 Integrale beoordeling van de maatregelen op basis van energiebesparing en haalbaar- heid

Om te kunnen bepalen wat veelbelovende energiebesparingsmaatregelen zijn, zijn in figuur 4.1 de 15 maatregelen uit tabel 4.10 ingedeeld in vier kwadranten:

Kwadrant 1. laag besparingspotentieel, hoge haalbaarheid; Kwadrant 2. hoog besparingspotentieel, hoge haalbaarheid; Kwadrant 3. hoog besparingspotentieel, lage haalbaarheid; Kwadrant 4. laag besparingspotentieel, lage haalbaarheid.

Figuur 4.1 Energiebesparingsmaatregelen ingedeeld in kwadranten op basis van verwachtingen voor 2010

Figuur 4.1 legt daarmee een eerste fundament voor de selectie van energiebespa- ringsmaatregelen die als thema in het onderzoeksprogramma meegenomen kunnen worden. We vermelden nadrukkelijk dat de weergave gebaseerd is op het inzicht van een beperkt aantal deskundigen. De huidige situatie en ontwikkelingen in de glastuinbouwsector spelen bij een dergelijke beoordeling een belangrijke rol. Dat betekent dat de plaats van de punten in de kwadranten niet heel exact is. Wellicht dat relatief kleine veranderingen in bijvoor- beeld regelgeving of in marktomstandigheden een verschuiving van de punten in de figuur oplevert. Nader, grootschaliger onderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate het energie- besparingspotentieel en de haalbaarheid van maatregelen robuust zijn, dan wel afhangen van bepaalde omgevingskenmerken. Dergelijk onderzoek kan handvatten voor flankerend beleid opleveren. Verder moet duidelijk zijn wat de betekenis is, bijvoorbeeld in termen van consequenties voor onderzoek en beleid, van de positie van een maatregel in de figuur. Wat is bijvoorbeeld de consequentie voor het programmavoorstel als een maatregel hoog scoort op zowel haalbaarheid als energiebesparingspotentieel? Is er dan nog verdere sti- mulering nodig? En in hoeverre is het aan te raden aandacht te blijven schenken aan maatregelen met een zeer lage haalbaarheid? Daartoe is het belangrijk inzicht te hebben in de belemmeringen die een rol spelen bij de implementatie van de verschillende maatrege- len.

4.4.3 Belemmeringen bij de implementatie van maatregelen

In de enquête werden de onderzoekers gevraagd om, indien zij verwachten dat maar weinig tuinders de maatregel gaan toepassen, aan te geven wat de belangrijkste belemmering is. Daarbij hadden zij telkens de keus uit:

- financieel-economisch (bijvoorbeeld is niet rendabel); - technisch (bijvoorbeeld past niet bij bedrijf/teelt);

- managementvaardigheden (bijvoorbeeld te ingewikkeld); - andere prioriteiten;

Indien de onderzoekers andere belemmeringen belangrijk vonden, konden zij die ook aangeven.

Het bleek dat men van mening was dat bij de meeste maatregelen financieel- economische redenen de implementatie belemmeren. Dat geldt voor de langere termijn nog wat sterker dan voor de korte termijn. 'Technisch' en 'andere prioriteiten' werden het minst vaak genoemd. Tussen de maatregelen bestaan tamelijk grote verschillen wat betreft de re- den waarom de implementatie belemmerd wordt. Bij de meeste maatregelen is duidelijk sprake van een primair motief van belemmering. Bij enkele maatregelen waren een aantal motieven gelijkwaardig.

In tabel 4.11 worden de belangrijkste belemmeringen voor het implementeren van energiebesparende maatregelen op de langere termijn weergegeven. Frequentieregelaars en biologisch telen zijn niet meegenomen, omdat deze voor energiebesparing weinig beteke- nis hebben. In het navolgende geven we per maatregel een korte analyse om te bepalen wat de plaats van de maatregel moet zijn in het programmavoorstel.

Tabel 4.11 De belangrijkste belemmeringen voor de implementatie van energiebesparende maatregelen op de langere termijn (tot eind 2010)

Maatregel Belangrijkste belemmering Evt. tweede belemmering Energiemanagement Managementvaardigheden Andere prioriteiten Dikke/dubbele energieschermen Financieel-economisch Technisch

Warmtebuffer Financieel-economisch Technisch Nieuwe glasopstanden Financieel-economisch

Lichte energieschermen Financieel-economisch Technisch

Klimaatbeheersing Managementvaardigheden Anders (hangt wel samen met managementvaardigheden nl. betrouwbaarheid metingen of vertrouwen in metingen) Intensievere teelt Financieel-economisch

Restwarmte Mogelijkheid doet zich niet voor Latere start Financieel-economisch

Koudetolerante cultivars Mogelijkheid doet zich niet voor Warmtepomp Financieel-economisch

Verhuizen Anders (is er noodzaak?

Sociaal-psychologische factoren)

WKK + rookgasreiniging Financieel-economisch Managementvaardigheden

Energiemanagement

Energiebesparing en haalbaarheid van energiemanagement zijn hoog. Bij het PBG vindt momenteel veel onderzoek plaats op het gebied van energiemanagement. Dat is mogelijk ook één van de oorzaken van een zeer positieve beoordeling van deze maatregel. Als be- langrijkste belemmering werd managementvaardigheden genoemd. Daarnaast leggen de tuinders volgens de onderzoekers vaak andere prioriteiten. Naast een verbetering van rele- vante energiemanagementvaardigheden van tuinders moet het thema ook hoger op de

voudige gedragsmaatregelen die door tuinders moeten worden getroffen. De nadruk ligt hier dus op het beïnvloeden van operationeel gedrag van tuinders (zie §3.2). Belangrijk is de vraag of tuinders zo gestuurd kunnen worden dat zij daadwerkelijk hun (ge- bruiks)gedrag veranderen. De aanvaarbaarheid van deze gedragsmaatregelen is tamelijk groot maar dat wil nog niet zeggen dat adoptie autonoom plaatsvindt. Onderzoek naar de manier waarop tuinders gestuurd kunnen worden is daarom belangrijk.

Energieschermen

De potentiële energiebesparing door het toepassen van energieschermen is groot. Uit figuur 4.1 blijkt dat de haalbaarheid van zware energieschermen iets hoger wordt ingeschat dan die van lichte energieschermen. De algemene haalbaarheid wordt matig geacht. Uit hoofd- stuk 2 blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen categorieën tuinders wat betreft het toepassen van schermen. Ook binnen categorieën blijkt de variatie groot te zijn. Hoewel het potentieel aan energiebesparing door energieschermen groot is, zijn er nog belangrijke belemmeringen om schermen daadwerkelijk toe te passen. De onderzoekers geven zowel voor lichte als voor zware energieschermen aan dat de belemmeringen vooral financieel- economisch van aard zijn. Wel is het waarschijnlijk dat wijzigingen in regelgeving (bij- voorbeeld CDS) de haalbaarheid van schermen zullen vergroten.

Warmtebuffer

De warmtebuffer scoort op beide dimensies ongeveer even goed als het energiemanage- ment (hoge haalbaarheid, hoge energiebesparing). Belemmeringen zijn volgens de respondenten vooral financieel-economisch van aard. Ook technische belemmeringen spe- len een rol maar deze worden door de onderzoekers minder vaak genoemd.

Nieuwe glasopstanden

Het investeren in nieuwe energiezuinige kassen is een optie met een zeer hoog energiebe- sparingspotentieel. De haalbaarheid is redelijk, maar het vernieuwen van glasopstanden vindt alleen plaats als dat volgens de tuinders wenselijk is. Met andere woorden, de haal- baarheid is groot indien het past in het investeringsritme van de tuinders. Wanneer ze daartoe de ruimte hebben kiezen tuinders (om financieel-economische redenen) vaak liever voor uitbreiding met behoud van de oude kas, dan voor het vervangen van de oude kas. Hierdoor veroudert het reeds bestaande kassenbestand. Herstructurering van de glastuin- bouw geeft door het samenvoegen en verplaatsen van bedrijven wel een extra impuls aan de vernieuwing van het kassenbestand, maar dit vind nog maar op beperkte schaal plaats. Een belangrijke vraag is hoe het vernieuwingstempo omhoog geschroefd kan worden. Klimaatbeheersing

De energiebesparing door klimaatbeheersing is groot, de haalbaarheid is redelijk. Als be- langrijkste belemmering wordt 'managementvaardigheden' genoemd. Deze maatregel kan daarom ook in samenhang met energiemanagement beschouwd worden. Het gaat hier im- mers ook grotendeels om operationeel gedrag.

Intensievere teelt

Het intensiveren van de teelt is een ontwikkeling die tamelijk autonoom plaatsvindt. Tuin- ders zoeken voortdurend naar manieren om de productie op een meer efficiënte wijze te laten plaatsvinden. De haalbaarheid ervan is dan ook groot. Winst op het gebied van ener- gie zit vooral in het verhogen van de efficiëntie en is enigszins beperkt. Eventuele belemmeringen zijn volgens de onderzoekers voornamelijk financieel-economisch van aard.

Restwarmte

De levering van restwarmte (en CO2) kan een forse energiebesparing opleveren. De haal-

baarheid wordt echter gering geacht. Vaak doet de mogelijkheid zich gewoonweg niet voor door het ontbreken van leveranciers van restwarmte, zelfs niet op de langere termijn tot 2010. De mogelijkheid doet zich vaak alleen maar voor op het moment dat een tuinder be- sluit te verhuizen naar een regio waar levering van restwarmte (en CO2) mogelijk is.

Verhuizen is echter vooralsnog geen populaire bezigheid onder tuinders. De optie 'rest- warmte' moet daarom beschouwd worden in samenhang met verhuizen (en daarmee met het investeren in nieuwe glasopstanden) waarbij rekening wordt gehouden met de energie- infrastructuur van het tuinbouwgebied.

Latere start

Later starten met de teelt levert een redelijke energiebesparing op. De haalbaarheid wordt erg gering geacht door de onderzoekers. De belangrijkste reden is financieel-economisch van aard. Marktwerking is van grote invloed op het teeltseizoen van tuinders. Om een be- hoorlijk prijsvoordeel te kunnen hebben ten opzichte van producenten in Zuideuropese landen is het van belang dat de oogst in Nederland ruimschoots voor de oogst in Zuid- Europa begint. Tuinders zullen dan ook niet snel geneigd zijn om hun teelt uit te stellen. Wellicht dat door een sterk merkenbeleid en door het invullen van specifieke niche- markten de prijsconcurrentie verminderd kan worden waardoor 'later starten' wel een optie wordt. In dat geval kan consumenten- en marktonderzoek (in eerste instantie) zinvoller zijn dan gedragsonderzoek bij tuinders.

Koudetolerante cultivars

Inzetten op koudetolerante cultivars lijkt in eerste instantie een interessantere optie dan de latere start. De energiebesparing ligt in dezelfde ordegrote (redelijke besparing) maar de haalbaarheid is volgens de respondenten groter. Belangrijkste belemmering is echter dat er vaak geen koudetolerante rassen aanwezig zijn. De vraag is vervolgens in hoeverre en op welke manier tuinders koudetolerante rassen zullen gaan inzetten indien deze wel op de markt zijn. Wordt er daadwerkelijk kouder geteeld of wordt er meer geproduceerd bij een gelijkblijvende teelttemperatuur? In hoeverre kunnen koudetolerante cultivars het gebruik van temperatuurintegratie ondersteunen? Wat zijn dan nog de eventuele belemmeringen en