• No results found

Vergelijking van de drie processen voor de vaststelling van lp

IV. De uitwerking van de lp in prestatie-indicatoren en jaarschijven

7. Soortgelijke besluitvormingsprocessen in andere sectoren

8.2 Vergelijking van de drie processen voor de vaststelling van lp

In tabel 1 sommen we de overeenkomsten en verschillen tussen de besluitvormingsprocessen in de drie sectoren op. De vraag is nu, gegeven de verschillen tussen de sectoren en de wijze waarop het realiseren van lp is aangepakt, en gegeven de waargenomen bottlenecks en cruciale factoren van succes bij de sectoren publieke gezondheid en VO, welke lessen we kunnen trekken voor het overleg over de lp en de uitwerking daarvan voor de politie.

Qua sturing heeft de minister van VenJ aanzienlijk meer mogelijkheden dan de ministers in de andere sectoren. Niet alleen mag de minister van VenJ lp opleggen, hij heeft ook

mogelijkheden om deze te vertalen in regionale doelstellingen en kan de verwezenlijking hiervan ook nog sanctioneren. Niet onbelangrijk is daarbij dat er slechts 10 politieregio's zijn. Tenslotte heeft de minister greep op de monitoring doordat de prestatie-indicatoren mede door hem worden vastgesteld. Kortom, in bijna alle opzichten 'scoort' de minister van VenJ beter waar het sturingsmogelijkheden betreft.

Doordat de ministers van VWS en OCW weinig sturingsmogelijkheden hebben, proberen zij dit te compenseren met andere middelen: de inzet van onafhankelijke bureaus die de schijn van sturing voorkomen, extra middelen om scholen over te halen mee te werken, hulp aan gemeenten en scholen om hun beleidsplannen op te zetten, openbare, liefst onafhankelijke, rapportages om gemeenten en scholen aan te kunnen spreken. Daarnaast proberen zij, met name OCW, via 'motivatie' hun doelen te bereiken. VWS probeert gemeenten te motiveren voor de realisering van de lp en besteedt veel tijd aan het vergroten van het draagvlak voor de lp. OCW wil met name de professionals motiveren. Het secundaire doel van het instellen van een prestatiecyclus is het internaliseren van de 'verbeterhouding' bij professionals.

54

Tabel 1: overzicht van verschillen en overeenkomsten tussen de drie processen die leiden tot de vaststelling, uitwerking en monitoring van landelijke prioriteiten.

Politie Gezondheidszorg Voortgezet

onderwijs Wie stelt de lp vast Minister, 'gehoord

hebbende '

Minister met input van RIVM

Minister en VO-Raad tezamen

Beleidseenheid Politieregio Gemeente Individuele school

Direct

aanspreekpunt voor minister voor

uitdragen beleid

Regioburgemeester,

College van PG Geen

In beperkte mate: de VO-Raad Vaststellen doelen voor beleidseenheid Minister, 'gehoord hebbende' (doelen voor regio's) Gemeente De individuele school Verwerking in beleidsplan Opname van doelstellingen in het regionaal beleidsplan Gemeentelijk gezondheidsplan moet de lp 'in acht nemen' Scholen moeten eigen streefdoelen opnemen in het schoolplan Sanctiemogelijkheid minister Minister kan regioburgemeester aanwijzing geven Geen Geen

Financiering Vast politiebudget

per regio Gemeentelijk budget

Niet geoormerkt geld van het Rijk

Monitoring

prestaties (jaarlijks)

Politie, rapporteert aan bevoegd gezag, jaarlijks rapportage aan minister IGZ, openbare rapportage Rapportage aan 2e Kamer door onafhankelijk bureau, alleen op sectorniveau

Door het hebben van relatief veel sturingsmogelijkheden zal VenJ wellicht geneigd zijn minder aandacht te geven aan draagvlak en motivatie van regio's en gemeenten die de lp moeten realiseren. Niettemin is draagvlak en motivatie erg belangrijk, immers, de minister is bij de verwezenlijking van de lp, net als in de andere sectoren, afhankelijk van de lokale gezagsdragers. Daar komt bij dat de inzet op het realiseren van lp, via het vaste politiebudget en de schaarse capaciteit concurreert met andere lokale prioriteiten. Daarom is ook hier draagvlak cruciaal.

55

Voor het vergroten van draagvlak biedt het proces verschillende aanknopingspunten, zoals we van de andere sectoren kunnen leren:

1. Bij de gezondheidszorg zijn de lp 'geobjectiveerd' door landelijke cijfers en bij het VO worden de lp in onderhandeling vastgesteld. Voor beide 'methoden' wordt als argument 'het vergroten van draagvlak' genoemd. IGZ beveelt in dit verband aan in de toekomst over te gaan naar een gezamenlijke vaststelling van de lp in de gezondheidszorg.

De vaststelling van de lp is bij de politie tot nu toe topdown: de minister bepaalt. Om wille van het vergroten van draagvlak zou de minister van VenJ het 'horen van

regioburgemeesters en het College van PG' bij de vaststelling van de lp meer inhoud kunnen geven dan tot nu toe.

2. Gemeenten en scholen mogen zelf hun 'verbeterplan' ter realisering van de lp ontwerpen. Weliswaar hebben VWS en OCW geen alternatief maar men ziet in dit zelf ontwerpen van zo'n 'verbeterplan' ook een mogelijkheid om de lokale beleidsmedewerkers beter te

committeren aan de doelen, teneinde meer draagvlak te krijgen. Analoog hieraan zou de minister van VenJ de lp meer interactiever met de regioburgemeester in regionale doelen kunnen vertalen, met inachtneming van de verschillen tussen de regio's. Dit in plaats van het eenvoudigweg doen opnemen in de beleidsplannen van regionale doelstellingen die voor elke regio hetzelfde zijn.

3. VWS en OCW maken beide gebruik van onafhankelijke instanties voor analyse en voor monitoring, om de indruk weg te nemen dat er sprake is van strategische sturing. Dit ter vergroting van het draagvlak voor de conclusies. Dit element zou ook in het raamwerk tot vaststelling, uitwerking en monitoring van de lp voor de politie kunnen worden

ingebouwd. De onderzoekers denken niet zozeer aan een onafhankelijke instantie maar aan het vergroten van de objectiviteit van het analyse-, evaluatie- en monitoring proces van de lp. Dit zou kunnen door de inhoudelijke en professionele discussie hierover te institutionaliseren en de resultaten hiervan structureel in te brengen in de besluitvorming.

De structuur van het politieapparaat kent een groot voordeel dat de andere twee sectoren missen: de regioburgemeesters. Deze kunnen worden ingezet ten behoeve van de checks en balances tussen het lokaal en nationaal niveau. Weliswaar beslissen de burgemeesters in de lokale driehoek over de inzet van de politie maar hun beleid is gekoppeld aan het regionale beleidsplan dat de burgemeesters gezamenlijk opstellen en waarin de lp zijn verwerkt. De regioburgemeester ziet er op toe dat het beleid van de burgemeesters ten opzichte van dit beleidsplan niet uit de pas gaat lopen. Zij zijn in dit opzicht een aanspreekpunt voor de minister. Ook het College van PG kan een dergelijke functie vervullen naar de tien hoofdofficieren van justitie in de regio's toe.

De minister bezit aldus een beperkt aantal aanspreekpunten die het beleid inzake de lp naar de gemeenten zullen uitdragen. Voorwaarde is dan wel dat de regioburgemeesters en het College van PG zich kunnen vinden in de lp die de minister vaststelt. Ook dit onderstreept het belang van het streven naar consensus en het betrekken door de minister van deze partijen bij het vaststellen van de lp.

In het VO zou de VO-Raad een vergelijkbare rol kunnen spelen. Wat de VO-Raad echter mist vergeleken met de regioburgemeesters is dat haar invloed op individuele schoolbesturen, laat staan op individuele scholen, zeer beperkt is.

56