• No results found

Verdieping van kennis over de hersenontwikkeling in de adolescentie bij jongeren met antisociaal gedrag

neurobiologische factoren en antisociaal gedrag

7.3.4 Verdieping van kennis over de hersenontwikkeling in de adolescentie bij jongeren met antisociaal gedrag

Voor daadwerkelijke vernieuwing van kennis die voor de praktijk relevant is, is ook meer diepgaand wetenschappelijk onderzoek nodig. Voor de jeugd- strafrechtketen belangrijke thema’s zijn in dat kader de hersenontwikkeling bij jongeren in het algemeen en de hersenontwikkeling bij jongeren die ver- geleken met leeftijdgenoten meer of ernstiger antisociaal gedrag vertonen. Een ontwikkeling in de praktijk betreft het eerder genoemde adolescenten- strafrecht, dat sinds april 2014 van kracht is. De leeftijd waarop jongeren nog volgens het jeugdstrafrecht kunnen worden berecht is opgetrokken tot en met 22 jaar. Bovendien moet nu de reclassering bij elke jongvolwassen ver- dachte van 18 tot en met 22 jaar de rechter adviseren of diegene volgens het volwassenen- of het jeugdstrafrecht berecht zou moeten worden. Een cen- trale assumptie bij het adolescentenstrafrecht is dat adolescenten van 16-23 jaar sterk variëren in mentale ontwikkeling. Daarbij wordt aangeno- men dat straffen en maatregelen effectiever zijn als de ontwikkelingsleeftijd in plaats van de kalenderleeftijd in aanmerking wordt genomen. Binnen het jeugdstrafrecht is wat dat betreft meer maatwerk mogelijk dan binnen het volwassenenstrafrecht. Kennis uit neurowetenschappelijk onderzoek ligt mede ten grondslag aan de aanname dat onvolledige emotionele, sociale, morele en intellectuele ontwikkeling onder andere de oorzaak is van een groot deel van de jeugdcriminaliteit. In de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel Adolescentenstrafrecht wordt onder meer genoemd dat speci- fiek risicovol gedrag in de leeftijd van 16-23 jaar mede veroorzaakt wordt door een onvolledige ontwikkeling van belangrijke hersenfuncties, die nodig zijn bij het beoordelen van (langetermijn)consequenties van gedrag, het inschatten van risico’s, impulsbeheersing, emotieregulatie en empathie. De prefrontale hersengebieden die hiervoor nodig zijn, ontwikkelen zich tot een leeftijd van zeker 25 jaar. Een andere bevinding die wordt genoemd, is dat het gedrag van adolescenten meer dan dat van volwassenen wordt aangestuurd door hersengebieden die reageren op onmiddellijke beloning.

65 In het kader van het HCMI-programma onderzoeken Van Honk, Verkes en Rijnders de effecten van TDCS en oxytocine bij terbeschikkinggestelden. Op het moment dat dit rapport werd afgerond, waren de analyses van de gegevens nog in volle gang.

Neurowetenschappelijk onderzoek zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van handvatten voor de adviesfunctie bij het adolescentenstrafrecht. Hoewel kennis over de ontwikkeling van het adoles- centenbrein en specifieke neuropsychologische testen (bijvoorbeeld voor impulsiviteit, beloningsgevoeligheid) nu al kan worden benut, liggen er fun- damentele vragen open. Experts geven bijvoorbeeld aan dat een belangrijke wetenschappelijke ontdekking de emotionele ontvankelijkheid in de adoles- centie is die samenhangt met een piek in probleemgedrag (age-crime curve, zie hoofdstuk 5). Voor de praktijk is het dan belangrijk om te weten: ‘Welke groepen hebben persistente ontwikkelingsproblematiek en welke ‘groeien eroverheen’? Bij bijvoorbeeld ADHD kan een groep worden onderscheiden die achterloopt in de hersenontwikkeling maar geen hersenschade heeft. De ontwikkelingsachterstand kan worden ingelopen en dan vervalt ook de diag- nose ADHD (Shaw et al., 2007). Meer kennis is nodig over hoe het adolescen- tenbrein zich ontwikkelt bij antisociale en criminele jongeren. Eerste bevin- dingen (Van den Bos et al., 2014) laten zien dat informatie over normover- schrijding wel goed wordt verwerkt, maar dat er gebreken zijn in het inzicht in de intenties van anderen. Dit soort kennis kan worden toegepast bij inter- venties. De (normale) emotionele ontvankelijkheid van adolescenten heeft negatieve kanten (te veel risicovol gedrag) maar volgens experts juist ook positieve kanten, zoals openheid voor nieuwe ervaringen en relaties. Als goed kan worden ingespeeld op die ontvankelijkheid, zou dat juist ruimte kunnen geven voor interventies om jongeren het goede pad op te krijgen.

In het voorgaande is een aanzet gegeven tot een onderzoeksagenda met betrekking tot neurowetenschappelijke meetinstrumenten, preventie en interventie voor de jeugdstrafrechtketen. Zo’n onderzoeksagenda staat niet op zichzelf, maar bevindt zich in een context van andere ontwikkelingen op het gebied van onderzoek. Van 2010 tot en met 2016 loopt het onderzoeks- programma Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke Innovatie Gezondheid, Leren en Veiligheid (HCMI). Een doel van dit programma is om neuroweten- schappelijk onderzoek aan universiteiten in sterkere mate in te zetten voor maatschappelijke vragen vanuit onder meer het terrein van Veiligheid en Jus- titie. Binnen het thema veiligheid is een tiental onderzoeksprojecten uitge- voerd gericht op kennisverwerving over neurobiologische mechanismen van gedrag in relatie tot preventie en interventie van ernstig antisociaal gedrag. Het programma heeft ook nieuwe netwerken van wetenschappelijke en maatschappelijke partners gevormd, omdat elk van de onderzoeken wordt uitgevoerd door een consortium waarin wetenschappers en maatschappe- lijke partners samenwerken. Enkele van de geïnterviewde experts geven aan dat het onderzoek op dit nieuwe terrein door dit programma aanzienlijk is gegroeid. Verschillende thema’s uit het HCMI-programma worden mogelijk voortgezet in routes van de Nationale Wetenschapsagenda, met name de

route ‘Hersenen, cognitie en gedrag’.66 Het model van samenwerking tussen wetenschappelijke en maatschappelijke partners, waarvoor ook in de route ‘Hersenen, cognitie en gedrag’ is gekozen, kan rond het thema van neuro- wetenschappelijke instrumenten, preventie en interventie voor de jeugdstraf- rechtketen eveneens vruchtbaar worden uitgebouwd.

De aanbevelingen voor onderzoek op basis van dit rapport worden samenge- vat in tabel 18 en zijn ook op het eind van de hoofdstukken 4, 5 en 6 te vin- den.

7.4 Hoe breng je neurowetenschappelijke instrumenten, preventie en interventie naar de praktijk?