verder, hij kon niet zwijgen; iets als een verblindende waanzin ontredderde zijn woorden. Verder dan iemand voor hem moet hij in den omtrek zijn doorgedrongen, waar - onwaarneembaar, grootsch, eentonig en onstuimig - eeuwig verborgen achter vliegende wolken van schuim, die Fontein van de Huiveringwekkende Schoonheid leeft. In de gedichten ‘De Dagen’, waarmee het tweede deel van ‘De School der Poëzie’ begint, gedichten, die geen gedichten meer zijn, is het mij alsof de groote regen, afgewaaid van die Fontein, mij recht in het gezicht vlaagt. Verder gaan zou in de letterlijke beteekenis waanzin geworden zijn. Hij stond stil; hij kwam terug. Aanvankelijk zocht hij toen het herstel van zijn scheppend vermogen in de wijsbegeerte, in een metaphysische levensbeschouwing. Dit kon niet duren: zijn bloed was daarvoor van een te roode, sterke drift. Toen deed zich zijn ware aard weer gelden: zijn begeerte naar het geluk. Nooit zal een mensch het geluk kunnen liefhebben met een hartstochtelijker, ontembaarder, schaduwloozer liefde dan deze dichter deed; wel met een diepzinniger liefde - maar ik wil nu hém slechts herdenken. Ontredderd teruggekeerd van dien roekeloozen blindelingschen tocht in dat verre grensgebied, waar zijn alleenzijn aan de gevaren van waanzin en vernietiging had blootgestaan, bezon hij zich, en genas tot een schoone en klare overtuiging: dat het geluk op deze aarde slechts waarneembaar kan worden als een A. Roland Holst, Verzameld proza. Deel 2. Over den dichter Leopold. In memoriam Herman Gorter. Shelley - een afscheid. Uit zelfbehoud. Eigen levend, daadwerkelijk verband tusschen menschelijke wezens. Met een volstrektheid, kenteekenend voor zijn aard, gaf hij van toen af aan geheel zijn geestdrift en zijn blinkende zielskracht aan het werk, waartoe hij zich door die overtuiging gedreven voelde. Zeer ten onrechte meenen velen, die ‘Mei’ en de gedichten uit het eerste deel van ‘De School der Poëzie’ liefhebben, dat hij zijn dichterschap doodde, omdat hij het beeld van een gemeenschap ging belijden. Zijn honger naar geluk, gerijpt door die overtuiging, dat inzicht, waar ik daareven van sprak, deden in hem een wereld ontstaan, een wereldbeeld althans, van gelukkige, heldere, vrije wezens op een gedroomde (maar in vol licht gedroomde) aarde. Had hij zich in de daden van zijn scheppende verbeelding zooveel als mogelijk was geweest bepaald tot het innerlijk vergezicht op dat wereldbeeld, dan zou hij als dichter grooter nog geworden zijn dan hij 't nu is door zijn aan dien tijd voorafgaand werk. Enkele gedichten uit dat latere tijdperk wijzen sterk op zulk een mogelijkheid; ik denk aan het prachtige dubbelgedicht: ‘Van uit een nieuwe wereld treedt’. Maar zelfs in het werk van zijn scheppende verbeelding wilde hij nu zonder keuze al zijn krachten uitstorten, ook die van zijn onderwijzend verstand. Dàt veroorzaakte de afname van zijn dichterlijk vermogen. Het tragische is, dat zelfs dit voortkwam uit zijn liefde voor het geluk en zijn hartstochtelijk verlangen een zoo groot mogelijk aantal menschen in dat geluk te betrekken. Het bracht hem tot den, voor hém zeer zeker, noodlottigen overgang van het creatieve naar A. Roland Holst, Verzameld proza. Deel 2. Over den dichter Leopold. In memoriam Herman Gorter. Shelley - een afscheid. Uit zelfbehoud. Eigen het betoogende. Zijn verstand, dat helder en scherp was, maar niet evenredig daarmee gevoed werd door diepzinnigheid, werd nu despotischer in zijn begeerte het innerlijk vergezicht op dat wereldbeeld van schoon geluk dienstbaar te maken aan den strijd in de dagelijksche wereld; wat een visioen had kunnen zijn voor het schoonste gemeenschappelijk verlangen, maakte het dwingende ongeduld van zijn liefde meer en meer tot het doel en richtsnoer van sociale begeerten. Historisch overleg en een meedoogenlooze, maar te mechanische en kortzichtige logika gingen hun bevel van tucht voeren over dit wezen, dat, althans wat dichterlijk vermogen aangaat, zich slechts op de hooger maat van een vrije bezieling had moeten bewegen. Zijn poëzie bleef helder, maar al te dikwijls heeft het licht aan glans en gloed verloren; de verbeelding, die steeds weer vrij tracht te komen, struikelt al te dikwijls weer terug binnen het haar opgedrongen gareel. De idealistische, maar àl te bewust-koppige moedwil, waarmee hij in de menigte van het proletariaat iets als een oprukkende Heerschare des Lichts wilde zien, legde die verbeelding een dwangarbeid op, waarvan al in den aanvang de mislukking onvermijdelijk was. Toch - en van de jongere dichters weet vrijwel niemand het - vindt men, urenlang dwalend over de onmetelijke, barre, onbewoonbare hoogvlakte, die het gedicht ‘Pan’ is, steeds weer prachtig flonkerende brokken ruw erts - meestal niet meer dan enkel regels, soms een halve bladzijde -, want nooit verloor hij geheel dat wonderbaarlijk vermogen om ineens, met een ruk, met onbedwingbare willekeur, de poëzie, als het A. Roland Holst, Verzameld proza. Deel 2. Over den dichter Leopold. In memoriam Herman Gorter. Shelley - een afscheid. Uit zelfbehoud. Eigen ware van voren af aan te beginnen. Het beste van zijn werk en dat is niet weinig -is en blijft de meest elementaire gebeurten-is, het sterkste natuurverschijnsel, in onze poëzie. * Het wondere bloeiende om mij In document A. Roland Holst, Verzameld proza. Deel 2. Over den dichter Leopold. In memoriam Herman Gorter. Shelley - een afscheid. Uit zelfbehoud. Eigen achtergronden. Van erts tot arend en andere essays · dbnl (pagina 77-80)