• No results found

4. Alternatieve wegen? Riis, Verbeek en Latour

4.3 Verbeeks postfenomenologische methode

Een andere interessante invalshoek op Heideggers denken over de techniek komt van Peter- Paul Verbeek, in zijn boek What Things Can Do ontwikkelt hij een op Heidegger geïnspireerde ‘postfenomenologische’ methode voor het denken over techniek. Zijn insteek is om met de inzichten van Heidegger (en die van andere hermeneutici en fenomenologen) iets te kunnen zeggen over de manier waarop concrete technologieën onze wereld bemiddelen. Vragen die hij denkt te kunnen beantwoorden met deze postfenomenologische methode zijn onder andere: ‘In what way do telescopes and electron microscopes, automobiles and airplanes shape our access to the world? In what way are others present to us when we contact them via telephone or email? (..) How does the television set affect the way we divide up our day? What implications do automobiles and airplanes have for the way in which we organize our social relations?’105 Deze vragen verschillen inderdaad nogal van de vraag die Heidegger in De vraag naar de techniek formuleert. Waar Heidegger middels het vragen een vrije betrekking tot het wezen van de techniek wil ‘voorbereiden’, is de insteek van Verbeek te kijken naar specifieke wijzen van ontbergen in specifieke technieken.

Deze andere aanpak komt voort uit Verbeeks kritiek op de klassieke fenomenologie: de veronderstelling terug te kunnen keren naar een ‘authentieke’ of ‘oorspronkelijke’ sluit niet aan bij de huidige nadruk op context-afhankelijkheid. ‘In light of postmodernism and the linguistic turn, phenomenology seems to be obsolete, a romantic throwback. What could such a tradition still have to offer?’106 Als reactie radicaliseert Verbeek de context-afhankelijkheid van de

geleefde wereld – zoals die door fenomenologen beschreven wordt – en stelt dat álle ervaring en al het weten bemiddeld is. Er is geen enkelvoudig wezen van de techniek, dit wezen heeft vele gedaanten. Deze gedachte verklaart ook het prefix post- in de door Verbeek gebruikte term postfenomenologie: hij is geïnspireerd door het relativisme van de postmodernen. Het is de vraag in hoeverre Verbeek hier werkelijk van Heidegger afwijkt: ook voor Heidegger zijn er

105 Verbeek, Peter-Paul. What things do: philosophical reflections on technology, agency, and design. Vert. Robert P. Crease. University Park: The Pennsylvania State University Press, 2005, p.119

48

meerdere wijzen van ontsluiten (het wezen van de techniek) mogelijk in de techniek, en zijn doel is een vrije verhouding tot dit ontsluiten door haar te overdenken.

Zijn kritiek op Heideggers werk verwoordt Verbeek bondig: ‘Heidegger does not fully succeed in developing an adequate hermeneutical perspective on technology, for he reduces technology to its conditions of possibility and thereby fails to connect with specific technologies.’107 Met andere woorden, Heideggers ‘transcendentale’ onderzoek naar de

mogelijkheidsvoorwaarden van technologie slaagt er volgens Verbeek niet in om iets te zeggen over de empirische werkelijkheid waarin de dingen werken. Sterker nog, vanwege deze ‘transcendentale’ aanpak komt Heidegger noodzakelijk uit bij het resultaat waar hij op uitkomt: dat wat Verbeek ‘vervreemding van het zijn’ noemt. ‘Whenever technology is exclusively defined in terms of its presuppositions, aspects of the picture drop out that can only appear in a more empirically oriented approach, one that investigates the role played by specific technologies in specific contexts. Classical philosophy of technology prestructured its analysis in such a way that it could not but discover alienation.’108 Op dit moment voel ik me al

genoodzaakt afstand te nemen van Verbeeks woorden. Volgens mij is de zijnsvergetelheid die Heidegger in de techniek ziet geen vervreemding. Vervreemding zou suggereren dat de mens eerder wel een ‘authentiek’ zijnsverstaan had. Zijnsvergetelheid houdt echter het vergeten van het stellen van de vraag naar het zijn, niet het vergeten van wat het zijn is.

Verbeek verwijt Heidegger ‘backward thinking’ omdat hij concrete technologieën reduceert tot non-technologische begrippen als ‘technologisch denken’, ‘with technology itself, in the end, falling out of the picture.’109 Inderdaad, technologie bemiddeld de ervaring, stelt

Verbeek, maar Heidegger had dan ook de conclusie moeten trekken dat er überhaupt geen meer of minder bemiddelde openheid voor de wereld mogelijk kan zijn: alle ervaring is altijd even bemiddeld, enkel op een andere manier.

Hier vecht Verbeek echter met een zelfgecreëerd spook van Heidegger. Vervreemding is namelijk niet het thema van Heideggers denken over de techniek. Het klopt dat er niet één primaire wereld is, maar dat is ook niet het gevaar van de techniek: het gevaar van de techniek is dat er geen andere wijzen van ontsluiten náást de technologische wijze van ontsluiten kan staan. Dit blijkt ook uit het volgende citaat uit De vraag naar de techniek: ‘Het be-stel bedreigt evenwel niet slechts de mens in zijn verhouding tot zichzelf en tot alles wat is. Als beschikking

107 Ibdem p.95

108 Ibdem p.7 109 Ibdem p.100

49

verwijst het naar het ontbergen op de wijze van het bestellen. Waar dit domineert, verdrijft het elke andere mogelijkheid van ontberging.’110

Stellen dat Heidegger verkeerd zit omdat hij niets zegt over concrete technologieën is het misverstaan van Heideggers project. In De vraag naar de techniek stelt hij expliciet dat het niet iets technologisch is dat hij probeert te begrijpen, maar dat het gaat om het ‘wezen van de techniek’111 Opzettelijk richt hij zich niet op het niveau van de dingen (ontisch niveau) maar op

het niveau van het wezen van de dingen (het ontologisch niveau). Dit ligt in lijn met het grotere project van Heidegger het doordenken van het denken en het zijn. Heidegger wil het denken, of de wijze van ontsluiten, die heerst in de techniek bespreken, niet de techniek zelf. Het is niet de techniek die ons denken beïnvloed, maar ons denken dat voorafgaat aan de techniek waar Heidegger zich op richt. Dat is ook hoe Samuel IJseling de plaats van de techniek in Heideggers project verwoordt in het eerder aangehaalde Denken en danken, geven en zijn. Hij schrijft: ‘Het denken is het eigenlijke thema van zijn [Heideggers, TvH] filosofie. Hij verwondert zich over het feit dat er gedacht wordt en vraagt zich af wat denken is en vooral waarom het denken is zoals het is. In het kader van deze vragen komen dan de vragen naar het wezen van de metafysiek, naar het wezen van de taal en de techniek.’112

Verbeeks kritiek op Heidegger komt hier op neer: Heideggers ‘transcendentale’ aanpak zegt over concrete technologieën. Volgens Verbeek zijn er alleen context-afhankelijke werkelijkheden mogelijk, en negeert Heidegger deze kennis door zijn nadruk te leggen op een ‘meer primaire wereld’113. Het suggereren dat Heidegger uitgaat van een meer primaire wereld

is op zichzelf een vrij radicale interpretatie van zijn werk, maar dat weerhoudt Verbeek er niet van om afstand te nemen van deze claim en hiermee eigenlijk de ontologische dimensie – de kern van Heideggers werk – bij het grofvuil te zetten. Door te weigeren de ontologische laag serieus te nemen, blijft Verbeek filosofisch in gebreke. In plaats daarvan doet hij een soort filosofisch geïnspireerde sociale kritiek op het niveau van de technologische dingen. Zeker waardevol, maar niet voldoende wanneer we het denken áchter de techniek willen ontrafelen, en daarmee een dieper inzicht willen krijgen in risico’s en gevaren van de moderniteit. Heideggers denken over de technologie is niet het geschikte gereedschap om een

110 Heidegger, Martin. De techniek en de ommekeer. Vert. H.M. Berghs. Tielt en Utrecht: Lannoo, 1973, p.49 111 Ibdem p.29

112 IJseling, Samuel. Heidegger: denken en danken geven en zijn. Antwerpen: De Nederlandse Boekhandel, 1964, p.11

113 Verbeek, Peter-Paul. What things do: philosophical reflections on technology, agency, and design. Vert. Robert P. Crease. University Park: The Pennsylvania State University Press: University Park, 2005, p.113

50

technologiefilosofie op te bouwen, omdat het eigenlijke thema niet de technologie, maar de ontsluiting van het zijn en de in de technologie optredende Seinsvergessenheit is.