• No results found

Verantwoording editie Het verwarde hof

Als bron voor deze editie gebruiken we de eerste druk van Leonard de Fuyters Het verwarde hof. De eerste versie stamt uit 1647 en wordt dan nog Lope de Vega Carpioos. Verwerde-hof. Gerijmt in Nederduytse vaarzen, door L.D. Fuyter genoemd. Het toneelstuk is gedrukt door Johannes Jacot te Amsterdam.

Als legger wordt het exemplaar in het beheer van de Bijzondere Collecties van de

Universiteit van Amsterdam gebruikt, dat onder het signatuur OTM: OK 63-9786 te vinden is. Dit exemplaar is tevens gebruikt voor de facsimile die digitaal raadpleegbaar is via: http://www.indu.niederlandistik.fu-

berlin.de/vergleich.html?deckblatt_verwerde_hof_vega.pdf

Het doel van deze editie is de tekst van de eerste druk van Het verwarde hof digitaal

beschikbaar maken. Tot op heden is de tekst slechts in de oorspronkelijke gedrukte uitgave en in facsimile toegankelijk. Digitale tekstedities van Het verwarde hof bestaan alleen van latere, herziene drukken en dit zijn puur diplomatische versies. Omdat de eerste druk uit 1647 de editie is die enorm populair geworden is op het Amsterdamse toneel en ook de versie is die zich verspreid heeft over Duitsland, en uiteraard omdat de eerste druk nog niet in transcript beschikbaar is, is als basistekst voor deze editie de editio princeps gekozen.

Gekozen is voor een diplomatische editie voor een specialistisch publiek van onderzoekers, studenten en geïnteresseerden. De originele bron wordt zoveel mogelijk gerespecteerd, maar waar nodig wordt op de volgende wijze ingegrepen:

Tekstuele ingrepen

- De ‘lange s’ wordt overal vervangen door een ‘korte s’, aangezien de lange s tegenwoordig niet meer gebruikt wordt en dit verwarring oplevert voor de hedendaagse lezer vanwege de gelijkenis met onze hedendaagse ‘f’.

- Wanneer in het origineel een ‘v’ wordt gehanteerd waar een ‘u’ wordt bedoeld, dan wordt deze voor de leesbaarheid voor de moderne lezer vervangen door een ‘u’. - De ‘ẽ’, ligatuur van ‘en’, wordt vervangen door ‘en’.

- Als aan het eind van een woord (vaak aan het eind van de regel) een ‘n’ mist die er duidelijk wel moet staan, wordt deze ‘n’ aangevuld.

- De ‘I’ gebruikt als ‘j’ in ‘Iaaren’, ‘Ia’ en ‘Iuck’ wordt vervangen door ‘j’.

- Na een komma volgt altijd een spatie (ook wanneer dit in het origineel niet het geval is).

- Wanneer er twijfel bestaat over of woorden in de druk los of aan elkaar geschreven worden, wordt voor de meest logische optie gekozen.

- Als een deel van de tekst niet leesbaar is vanwege bijvoorbeeld een vlek of als er een deel van de pagina ontbreekt, wordt dit aangegeven met: [xxx], of worden de meest waarschijnlijke letters aangevuld, en wordt dit aangegeven als emendatie.

- Evidente zetfouten worden verbeterd en aangegeven in de lijst met emendaties, in de vorm van voetnoten.

57 - Evident verkeerde interpunctie wordt verbeterd.

- Hoofdletters en cursiveringen worden gerespecteerd, evenals de (onregelmatige) spelling.

Ingrepen in de opmaak

- Aanduidingen van personages worden voor de leesbaarheid geüniformiseerd en boven de speeltekst na een inspringing in kapitalen vermeld, ook als zij in het origineel niet boven de bijbehorende speeltekst staan, maar op dezelfde regel als de speeltekst. - De speeltekst zelf wordt altijd links uitgelijnd.

- Spaties voor interpunctie worden verwijderd.

- Aanduidingen als ‘binnen’ die iets zeggen over het opkomen of afgaan van personages worden net als in het origineel rechts uitgelijnd.

- Custodes worden niet overgenomen. Deze informatie voor de drukker en binder is in een moderne editie overbodig.

- Paginavermeldingen worden boven de bijbehorende tekst tussen vierkante haken aangegeven met: [p.X]. Er is voor gekozen foliovermeldingen achterwege te laten, omdat er hier maar een beperkt aantal van in het origineel staan. Door op deze manier paginanummers toe te voegen, wordt het gebruik van de editie vereenvoudigd. - Voor het begin van elk nieuw toneel binnen de bedrijven wordt een witregel

toegevoegd. [speeltekst] witregel [Seste Toneel].

- Afbrekingen aan het einde van de regel – door gebrek aan ruimte – worden in legger aangegeven met: ‘aengeboo- [enter] (ren.’ In deze editie wordt dit: ‘aengebooren.’

58 Titelpagina van de editio princeps van Het verwarde hof. (Bron: UvA BC, via indu)

59 [p.1]

LOPE DE VEGA CARPIOOS

VERWERDE-HOF.

Gerijmt in Nederduytse vaarzen, door L.D. FUYTER.

Gespeelt in de Amsterdamse SCHOUWBURGH den 18 Sept. 1647 t’ AMSTERDAM.

Voor JOHANNES JACOT, in de vergul- de Kronijck, In ‘t jaar M D C XLVII.116

[p.2; blanco] [p.3]

AEN

Den Konst-voedende Sr. MARTEN KRETZER,

Jegenwoordigh Hooft en Regent, Van

de SCHOUBURGH tot Amsterdam. MYN HEER EN VRIENT,

Den doorluchtigen Plutarchus, ver-

maent ons wel te recht, dat wy sullen arbeyden, om de eere waardigh te worden; maar ons niet en behooren te verstouten de selve te beloopen: willende daer mede te kennen geven; dat die weynigh begeerend is, weynigh sal ontbreken. Waer by wy geleert worden, de vermetelheydt te schouwen, ende het vernoegen aen te nemen. Naer welcker betrachtigh, hebben wy in desen meer gearbeyd door lust, en vernoegen, dan om eer, in achtingh neemende de woorden van den Poët Terentius, daar hy seyt: Soeckt niet meer te bemachtigen, als ghy kunt bejagen. Ons daer door vermanende; dat wy ons selven niet en moeten betrouwen, ofte toe-schrijven, ‘t geene in elcks oordeel bestaat: ‘t welck oock Titus Quintius schijnt te bevestigen, als hy seyt: Overweeght [p.4]

116CIƆ IƆ -> M D

60

uwe saaken rijpelijck, op dat ghy niet en doet, ‘t geene ghy namaals niet souwt wenschen gedaan te hebben. Zeer wel passende op de spreucke:

Versint, eer gy begint.

Dit overwoogen hebbende, sullen wy U E. met ongedeckten hoofden dissen, op den Dis van reeden waar U E. wel waardigh zijt de voor-zittende plaatse te bekleeden) de eelste vruchten der harssenen van den grooten Spaen- sche Poët Lope de Vega Carpio, diese in geen kleyn aensien hebben ghebracht by den grootsten

Staf-drager van Europa, die de selve so gekoet- stert heeft, datse bekent en geroemt zijn in al de redelijckste deelen der werelt, daarse my noch onkundigh zijnde, door het gehoor so ver- voert, en doorgrieft hebben, dat ick my heb derven verstouten, dien Godt der Poëten op de hielen te volgen, om my te oeffenen in de ey- genschappen sijner wijsheden, ende eyndelijc- ke door den Heere Barokus soo veel te wege ge- bracht, dat ick de selve heb hervormt,en gestelt in Nederduytsche vaarzen;op datse onse konst- lievende (doch voornamelijck U E.) mochten smaaken en behagen; op dat wy hier door moo- gen plucken, het geene andere gewesten ghe- pluckt hebben: En om deese genietingh te be- [p.5]

machtigen, heeft het ons gedocht dit werck U E. op te dragen, die een Voetster-heer, en liefhebber onser Sangeressen zijt, en alreede de handen aen de gareelen van Apollo geslaagen hebt. Wilt dan dese vruchten om U E. waar- digheyt, en onsen yver, so koetsteren en stree- len, datse haaren gewijden met laage danck- baarheyt bedancken, en met haar eer, eeren den genen, die haar de eere heeft waardigh ghe- maeckt; verhoope dat de selve my aen U E. so sullen verplichten, dat ick my mach toeschrij- ven de by-naem van

U E. Verbonden Vrient en dienaar, LION DE FUYTER.

61 In AMSTERDAM den 30 Augustii,

In den Jaare 1647. [p.6]

TRIOMPH GESANGH over het Siciliaans VERWARDE HOF,

bemachtight, en overgelevert, in dees’ verwarde Eeuw,

Aen ‘t Hollandts:

door LYON DE FUYTER. DE Leeuw! In deese tijdt

Spaart arrebeyt noch vlijt,

Schoon men hem dit of dat belooft; En vult met yd’le wint sijn hooft: Maer fier ghemoedight trots, Loert achter bergh en rots; En sneloogd’ op sijn vyandt past, Dat hy’em (eer hy’t gist) verrast. Soo oock dees jonge Leeuw In dees verwarde eeuw;

Ruckt van het Spaanse lauwer lof Het beste van sijn loov’ren of, De alderwaarste schat

Die oyt Madril besat. [p.7]

Brenght hy, als in Triomph ten toon, En hechtse aen sijn eeren kroon. Nu Lopes zijt te vreen,

En volght met fluxe schreen Uw’ winnaar, die met uw’ het lof Sal deelen, van’t verwarde Hof. O! Vega uw’ verblijt,

Die sijn gevanghen zijt

Door krijghs-recht, dat hy rechtevoort Uw’ deelt, ‘t geen hem heel toebehoort,

ISAAC VOS. OP’T

VERWARDE HOF, van

LION DE FUITER.

62 sinnen

d’Aeloude outheydt,en doet ons sijn sinnen minnen,

Wat licht was, hy vergroot, en ‘t warrende verlicht, En spit de sinnen uyt, door sinnen van sijn dicht, En toont hoe ‘twarrend’ Hof van Staetsught is beseten, Van min, en jalousy: sijn dicht heght als een keten De minne by de min. Waer isser meer verstant Al ‘t geen, waer op Apol sijn grootste gunsten plant?

B.V.E. [p.8]

OP’T

VERWARDE-HOF.

Gelijck de gulde Zon, sijn glinsterende straa- len

Met meeder helderheyt doet sien naa’t doncker weer:

Soo sal ‘t Verwaarde Hof, herstellen uwe eer, En uw benijders in haar loogen achter haalen.

Wanneer het van de faam wort heerlijck uyt gekreeten; So sal het yders oor verwarren; Jaa het oogh:

Van uwe haaters selfs sal het door het vertoogh, Doen strijden, met de tongh door af gunst af gesleeten. Ja selfs de nijt-Goddin, en stighteres van haat

Vertreckt naa’t swart gewelft, de aarde voort verlaat, Soo draa haar klinckt in’t oor, ‘t weer gaadeloos verhalen Door duytse vaarsen al Cisiliens onrust:

Die gy hebt naa gesien, verbeetert, en met lust Gevolght die geen die ‘t u door yver gingh vertaalen.

UYT.

I.R.V. Staeveren. [p.9]

Op ‘t VERWARDE-HOF. ‘t Verwert, Verwerde Hof, als woedent

was aen’t warren,

‘t Scheen dat Cisilien was op het hoog- ste punt.

Matilda, daer d’eersucht van Fredrick sich op munt

63 stuer der starren,

Kiest een verschooven Prins, in schijn een slecht Soldaet,

Door keur, tot sulck een trap dat yder staet verweesen,

En roept wat vreemdeling komt tot dees troon gereesen,

En strijckt soo waerd’ een kroon van sulck een rijcken staet,

Doch Hendrick kampt om ‘t lot zijn broeder toe geschooren,

En laet, maar ‘t is maer schijn sich door Matilda, hooren,

Als dat hy Koning is en stelt het al in roer, Sy twisten onder een Lisardus, out verhaellen Stelt Carel op den troon doet Hendrick needer

Dalen,

En geeft den een een Vorst en elck aen aer een broer. D.L. Bleu.

[p.10]

VERTHOONDERS. LIBIO.

FLORO.

FREDERICO, Hertogh van Trapano. OCTAVIO, Edelman.

MATILDE, Coninginne van Cecilien. PORCIA. Hertoginne van Messine. HELENA, Princesse van Salerne. FABRITIO, Eedelman.

POMPEO, Cesiliaensen Graaf. CAREL,

HENRICO, Onbekende Princen van Cesilien. BARLOVENTO, Dienaar van Carel,

ERNESTO, Slot-voocht Van Palermo.

LUDOVICUS, Gheheym Schrijver van den Staet. LISARDUS, Voester-vader van Henrick.

PAGIE. HERAULT.

64 [p.11] ’t VERWERDE HOF. Eerste-Deel. Eerste Tooneel. LIBIO en FLORO LIBIO

‘k Ben nauwelijk ’tgevaar der golleven ontkomen Vrient Flooro, off Ik zie Palarmo ingenomen Met ongemeene vreught, Ja ‘tschijnt dat deze stat Alleen de blijdtschap van de heele Wereldt Vat.

Ik bid mijn waarde vrunt, wilt my dogh kontbaar maaken De oorsaak van dees vreught die elk het hart doet blaaken, Verhaalt my hoe, en wat, en waarom, op dat ick

My mee naa deeze vreught, als andre borgren schik. FLOR.

Wel luystert met voordaght ik zal aan u verhaalen d’Oorspronckelijke gront. De laatste die de paalen Van dit all oude Rijk, verheerelijkten, vrient, Was Edowardo: Zelfs van’t nootgeval gedient,

Mits hy Voordaghtsaam was, in Oorlogh en in vreede, Nooyt zagh Sicilien, soo’n Vorst haar stoel bekleeden. Dien Kooninkx Egemaal, hadt uyt haar vrughtbre schoot Twee zoonen voortgebraght op eenen tijt, ô! groot

Een117 onbedaghtzaamheyt, zy vreesend’ voor den tooren Haars mans, heeft ’t eene kint de ballinghschap beschooren En gaff door Moeder zught, het in bewaeringh, van

Een haar vertroude vrundt, en ’t ander heefts’ haer man Geoffert naa behoor, hy door nieus-gierigh heeden Geprickelt, en verblint, bestont t’ geheym t’ ontleeden Der Gooden, uyt de loop des Heemels, hoe zijn zoon O onverzightige! berooft van staat en Kroon,

Jaa, als eeen wree Tyran het rijk zouw moeten derven [p.12]

En als een ballingh, uyt zijn Vaaders paalen swerven, Den Koonink gans ontaart van Mensheyt, en van plight Van Vaader, heeft verwoet dit kleyn onnoozel wight In zyne rasernij in eenen bus geslooten

En offerden ’t de zee, dus leevent van zyn looten En erffgenaams ontbloot, is hy ten graff gedaalt Binnen Messina, als voor dees myn is verhaalt; Sins zyne doot, zoo is dees gulden troon betreeden Van zyne Night Matild, die naar voor oudren zeeden

65 En over out gebruyk, de Staaten heeft vergaart

En borg’ren van dit Rijk, in deught en moet vermaart, Uyt welkers rey Matild een man zall moeten keuren Tot Schraagingh vande Kroon, en dit zall u gebeuren. Dits de oorsaak vande vreught.

LIBIO

Wie heefter oyt gehoort Van zoo’n barbaarsen wet, Vrunt Flooro nogh een woort, Waarom t’gemene volck mee voor haar stoel doen daagen?

FLOORO.

Tot vordringh van haar keur. LIBIO.

Hoe! om de kroon te draagen? Sicilien, met reen heeft u’tgerught beschult

Voor wree Barbaaren, Ja met reght zyt gy gehult Met Vier’ge bergen die u ommetrek vergiffen

Wat mongubelze118 borst voed zulcken wet? wie griffen

In uwe keuren zulckx? dat een oneedel hooft De Croon zou torsen, Goon!

FLOORO.

Is u’t verstant berooft Vrunt Libio! zegh op of doolen uwe zinnen?

Hoe treckt ge deese zaak nu119 zoo ter hart’, ’t beginne Van zulckx is niet van nu, ô neen het is een wet By ’t noortze volck voor heen in volle kracht geset, Die eer tyts deese plaats door hun gewelt besááten, ’t Is billick, de gemeent dees eer is toe gelaaten

Te coomen voor de stoel huns Coninckx, schoon de keur Doort kiesen huns vorstins, hun hoope stelt te leur; Ick staa ’t u toe, ô Ja! dat d’ Adel door hun dááden De schepters passe, maar Matilde, als berááden [p.13]

En een voorsienige Vrouw, myns ordeels heeft al een In ’t hart gekeurt, met wie zy op dees troon wil treên.

LI.

Wie meent gy hier zoo hoogh in luck te zyn gereesen Vrunt Floro, die háár man en onsen vorst zou weesen?

FLO.

Om wel te kiesen na myn ordeel isser geen In heel Sesilien, die tot voordeel van’t gemeen

118 Niet te achterhalen wat hiermee bedoeld wordt. In een latere druk staat hier ‘Montebelse’, maar ook daar is

de betekenis niet van te herleiden. Daarom voor gekozen ‘mongubelze’ te laten staan.

66 Den Náám van Coninck en den schepter past te dráágen

Als hartoogh Frederick, een vorst die inde vláágen Des Orlooghs, is zoo kloeck dat hy dit rijk verstreckt Een wonder, ‘k weet háár gonst is hier door op geweckt. Daar is den hartogh zelfs, ô wel gestelde leeden

Gebooren tot ’t gezagh: om op dees troon te treeden Noyt heeft Secilien een zyns gelyck gebáárt,

LI.

Gelijk myn oogen zien, FLO.

In moet en deught vermaart. 2 Tooneel.

Den Hartoogh Frederick en Octavio uyt. Een yder stelt den vorst volcoomentlijk voor óógen

Zyn goe genegenthyt, en van hoe groot vermóógen Elckx zught tot u waarts is, Ja zoo dat in hun hart U reets met deese kroongeluck gebooden wart,

Voor zeggende u heyl ’t welck schijnt ten top gereesen Wat my belanght ick leef beyd’ tussen hoop en vreesen Door dien ick twijfelent niet wel gelooven kan

U luck wáár op ick hoop. FRE.

Ziet myn vermoogen an, Weet gy niet dat de stem van’t volck godts wil, wil spellen? Fortuyn, al ist een Vrouw, verhoop ick zal háár stellen Aen myne zy, en myn in’t minst niet teegen zyn. ‘k Ben d’ eerste van dit rijck, Matilde heeft door myn De dienste aen de kroon, doen my de kroon betraghten. Háár oogen (Ja te reght uytbeelsters120 der gedaghten, Die hebben Frederick, al blyckx genoegh betôônt Wat hart tot myn waarts in Matildens boesem woont) Door dienze tongen zyn Octavi van de selven

[p.14]

Die spraakeloos ’t geheym uyt onse boesems delven. Porsiáás liefde, moet myn slááken van myn plight, De kroon, die ist alleen die deese scheydingh stight: Die tot den schepter raakt die moet geheel121 verlaaten

Zyn menselijk gedaant, want Conincklijke staaten Verevenaarden zigh by d’opper Godlijkheen.

OCTAVIO122

120 wt beelsters -> uytbeelsters 121 geheeel -> geheel

67 Daar komt de Coningin,

FRE.

Zeght dat daar komt die geen Die door haar Godlijk oog, de starren doet ontlichten; Zegh dat daar komt die geen, die vuurge vlammen stighten In dees gesenghde borst, zegh dat daar komt een beelt Een proef stuck van Natuer uyt Gooden bloet geteelt. O! engellijcke Vrouw, beroofster van myn zinnen Die deese ziel beheerst en dwinght my uw te minnen.

OCTA.

Ick sie hoe Porsia Matildens zy bekleet. FREDERICK.

Gy bant myn vreugt Octaaf swijght stil, verberght myn leet Ick vlie voor haar gesight, midts ick geen dief wil weesen Noch roover van een schat die ‘k niet en zoeck,

Darde Tooneel.

Matilde, Porsia, Helena, den Grave Pompeo, Fabritio, Carel, Floro, Barlovento, Libio, Ernesto, en al de Hof-staat.

POMPEO.

Aen deese, En gy aend’and’rezy, gy heeren neemt u plaats,

BARLOVENTO.

En ick naa de gemeent, als zyn d’een man vol raats. MATILDE.

Pompeo ‘k Magh met reen wel voorbarbaris schelden Dees wet, hoe zal een vrouw hier de geheymen melden Haar’s boesems? hooge Goon! welcke onbehoorlijkheen Natura spreeckt my vry, en kant met zulcke zeen,

Voorwaar heer graaf, zoo’n keur was ons nooyt aengebooren. POM.

Me-vrouw, uw ouderen, en al die van te vooren Dees plaats besaaten, en vermeerden uw gebiet [p.15]

Hebben dees wet in kracht verdubbelt, schelt doch niet Op dit aloudt123 gebruyck, ’t welck niet al een geschreeven

Staat in uw keuren, maer in’t hart van die noch leeven. Doch om háár Majesteyt van schaamte te ontslaan Zal deese tack u woort verstrecken, neemtse aan, En wie in u gedacht zoo luckigh is gereesen Die deese gift geniet, zal onsen Coninck weesen,

68 Bekrachtight uwe wet en der voor oud’ren zeen.

MATILDE.

Gy Heeren neemt uw plaats, FREDERICK.

Met alle dienstbaarheën Zijn wy verschuldight aen haar Majesteyts begeeren:

POMPEO.

Soldáát aen d’and’re zy, dees plaats bekleen dees Heeren, CAREL.

Wel Graaf, en weet gy niet dat wie zoo wort genaamt Des Adelijke plaats, zoo wel als uw betaamt?

FREDERICO.

Wegh gy vermetele, wilt niet hart neckigh weesen, Noch werckt uw eygen straf.

POMPEO.

Zijn hooghmoet is gereesen Uyt zijn onwetentheyt.

FRE.

wegh gy verwaaten zot. CAREL.

Die, daar gy my voor schelt en was ick nooyt, ô Godt! Mijn vroomheyt wort gehoont, en strant op afgunstklippen Onkunde blaast dien smaat wt u verwaande lippen;

Die meerder derft bestaan als gy met uw geweer Kunt staande houden, doch mijn onverwelckb’re eer

Leyd my op d’hooghste trap, en maakt dees plaats my waerdig Ten spijt uws Adeldoms, mijn moet tot straffens váerdigh, Door d’ aengedaane hoon verwyt u uwe schult

Door’t dulden, t’welk uw noopt dat gy mijn dulden zult,

Mijn Vroomheyt maackt mijn eel, mijn wercken mijn betrachting Ziet naa mijn af komst niet, neemt mijn gemoet in achtingh.

BARLO.

Ick Barlovento, en de eerst wt mijn geslaght

Die naa de hoogheyt staat, getuygh mijn meesters kraght