• No results found

Deel vijf : GEZINSMILIEU EN VERVANGENDE BESCHERMING

II. Verantwoordelijkheden van de ouders

1. Op federaal niveau

Om hun opvoedkundige verantwoordelijkheid tegenover hun kinderen te kunnen nemen, moeten de ouders er de middelen voor hebben; deze middelen zouden gegarandeerd moeten worden middels een globaal beleid dat iedereen verzekert van aanspraak op de fundamentele rechten (cf. Deel zes: gezondheid en welzijn).

Op het vlak van voogdijschap werd een belangrijke en positieve hervorming doorgevoerd. De bepalingen in het Burgerlijk Wetboek betreffende voogdijschap werden immers gewijzigd door de wet van 29 april 2001, die ernstige veranderingen doorvoerde86. Enerzijds wordt voogdijschap pas mogelijk na het overlijden van de laatste overlevende ouder, in tegenstelling tot het oude systeem waar het al mogelijk werd na het overlijden van een van de ouders. Dat leidde tot groot wantrouwen tegenover de overlevende vader en moeder87. Anderzijds wordt de familieraad opgedoekt en komt de bevoegdheid om de voogd de toelating te geven om bepaalde daden van beheer over de bezittingen van de minderjarige te stellen, nu aan de vrederechter toe. Bij het overlijden van een ouder, zal de andere ouder eveneens de toelating van de vrederechter moeten vragen om deze daden te stellen.

85 Wet van 25 januari 1999 over de sociale voorschriften, M.B., 6 februari 1999, p. 3553, art. 19.

86 J.-P. MASSON, « La nouvelle législation sur la tutelle », …

87 DE PAGE, « Traité », tII, 3e editie, nr. 39 ter.

Andere nieuw element: om de voogd te kunnen aanstellen of bijvoorbeeld de bij testament aangestelde voogd te kunnen bekrachtigen, moet de vrederechter de minderjarige horen, als die ouder is dan twaalf jaar tenminste. Hij moet ook de grootouders, de meerderjarige broers en zusters en de ooms en tantes horen. Ten slotte kan hij iedere persoon horen waarvan hij het advies nuttig acht, bijvoorbeeld een psycholoog die het kind heeft opgevolgd. Wat de werking van het voogdijschap betreft, bevat de wet een nieuwigheid. Ze verplicht namelijk de voogd om zich aan te passen aan de eventuele van de ouders, met name op het vlak van huisvesting van het kind, belangrijke kwesties inzake gezondheid, de opvoeding, onderwijs, hobby's en de filosofische en religieuze oriëntatie.

2. In de Gemeenschappen

A. IN DE FRANSE GEMEENSCHAP

Het is jammer te moeten vaststellen dat meer dan 7 jaar na de goedkeuring van het decreet van 4 maart 1991 over jeugdbijstand in de Franse Gemeenschap, de geest ervan nog steeds niet gerespecteerd wordt. De teksten en de intentieverklaringen van zowel de politieke verantwoordelijken als de professionele hulpverleners voor de jeugd bevestigen met nadruk het ondersteunende aspect van de maatregel tot verwijdering uit de gezinsomgeving, het primordiale belang van hulp aan de leefomgeving en de wil om de ouders bij te staan in hun ouderlijke verantwoordelijkheden door ze te betrekken bij de beslissingen die hen aangaan88. Jammer genoeg spreekt een evaluatie van de praktijk deze teksten en intentieverklaringen tegen89.

Een reële concretisering van dat decreet zou ons logischerwijs twee bewegingen moeten laten vaststellen: enerzijds een transfer van de toegekende budgetten van de plaatsingssector naar de preventiesector, anderzijds een kleiner aantal plaatsingen.

Er zijn verschillende modaliteiten mogelijk om deze transfer uit te voeren. Zo kan bijvoorbeeld artikel 56 van het decreet betreffende de jeugdbijstand worden toegepast, dat voorziet dat het bevoegde Ministerie voor jeugdbijstand aan de OCMW's de kosten terugbetaalt die ze maakten bij de uitvoering van hun wettelijke taak op het vlak van sociale hulp aan jongeren in nood, a rato van een percentage dat is bepaald op basis van de criteria en de normen die zijn vastgelegd door de Executieve. In 1991 bevestigde de Minister-President van de Franse Gemeenschap dat « dankzij deze maatregel talrijke gezinnen in moeilijkheden algemene sociale bijstand zullen kunnen genieten en niet langer zullen worden doorverwezen, zoals vroeger vaak het geval was, naar de gespecialiseerde sector Jeugdbescherming »90. Dat middel om die transfer te vereenvoudigen heeft niettemin nooit een praktische toepassing gevonden bij gebrek aan een uitvoeringsbesluit.

Een andere manier om een diversificatie van de maatregelen te stimuleren, is de budgetten voorzien voor huisvesting over te zetten naar andere types

88 Zie ONKELINX L., « Note d’orientation relative à la réforme du secteur de l’aide à la jeunesse », JDJ, februari 1997, nr. 162, pp. 67-70. Zie hiervoor ook het verslag van de Belgische Staat...

89 Zie « Etude-bilan de la mise en application du décret du 4 mars 1991 relatif à l’aide à la jeunesse » gerealiseerd door V.

MACQ en G. RENAULT, onder leiding van F. TULKENS, voor rekening van de Franse Gemeenschap, uittreksels in JDJ, nr. 163, maart 1997; Zie eveneens de promotiescriptie in de criminologie van I. RAVIER dat werd afgewerkt in het kader van een Programma Aantrekkingspolen Universiteiten-Belgische Staat, Diensten van de Eerste Minister-Federale diensten voor wetenschap, techniek en cultuur, 1998. Zie eveneens « Pour la désinstitutionnalisation - Les AMO et la désinstitutionnalisation non-mandatée » door Freddy GIELE, Léo LEVY, Françis MAIRESSE en Salvatore MULAS, JDJ, februari 1999.

90 V. FEAUX, redevoering ter gelegenheid van het onderzoek van het ontwerp van decreet betreffende jeugdbijstand voor de Raad van de Franse Gemeenschap op 19 februari 1991.

tussenkomsten. Ondanks de intentieverklaringen hierover, laat de overzetting van de budgetten op zich wachten. Een in maart 1999 gestarte hervorming wordt nu geïmplementeerd. Ze voorziet een vermindering van de plaatsingen in instellingen en een verhoging van de begeleiding in het familiaal milieu.

De NGO's adviseren dat de Franse Gemeenschap eindelijk de middelen vrijmaakt voor haar beleid en van loutere intentieverklaringen overstapt naar concrete maatregelen ten voordele van de ontwikkeling van preventie en het werk in de leefomgeving. Deze concrete maatregelen houden vast en zeker veranderingen in voor de werknemers in die sector en het is belangrijk dat de Franse Gemeenschap anticipeert op de reserves die sommigen zeker zullen hebben bij deze veranderingen.

B. IN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

Beleidsaandacht voor opvoedingsondersteuning is in Vlaanderen van zeer recente datum. Maar ze kan wel steunen op een sterk toenemende belangstelling in diverse kringen en op de deskundigheid die binnen diverse sectoren - zoals het socio-cultureel werk - via specifieke projecten en initiatieven aanwezig is. Overigens ontstonden er de laatste jaren belangrijke en interessante nieuwe initiatieven op het vlak van de opvoedingsondersteuning zoals de Opvoedingstelefoon te Beveren en de Opvoedingswinkel te Genk. Dit alles biedt een hoopvol perspectief voor de rechten van kinderen op dit vlak91.

Nochtans ontbreekt het voorlopig aan een kader dat toelaat een breed, divers, overzichtelijk en laagdrempelig aanbod aan opvoedingsondersteuning op te bouwen. De NGO’s zijn van mening dat een dergelijk kader noodzakelijk is om een grote groep ouders doeltreffend te ondersteunen zodat opvoedingsondersteuning haar belangrijke (preventieve) rol kan spelen. Het realiseren van de eisen uit art. 18 van het I.V.R.K. kan immers de naleving van het I.V.R.K. in zijn globaliteit ten goede komen. Een centraal centrum voor opvoedingsondersteuning zou kunnen zorgen voor de afstemming van het aanbod, voor een platform om deskundigheid en ervaring uit te wisselen, voor vorming en begeleiding, enz…

Positief is alvast het decreet van 19 januari 2001 houdende de inrichting van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning. Dat decreet heeft tot doel de optimale ontwikkeling van kinderen en jongeren te bevorderen door initiatiefnemers te ondersteunen voor het inrichten van hun activiteiten inzake opvoedingsondersteuning. Via het besluit van 18 mei 2001 tot regeling van de subsidiëring van de activiteiten inzake opvoedingsondersteuning voert de regering

91 - Zo subsidieerde de Vlaamse overheid een aantal projecten rond opvoedingsondersteuning in kansarme milieus en voert men sinds 1991 een onderwijsvoorrangsbeleid voor migranten waarbij ook aandacht wordt besteed aan de relatie tussen ouders en school en aan het onderwijsondersteunend gedrag van de ouders.

- De laatste jaren kreeg opvoedingsondersteuning als dusdanig een plaats in de beleidsintenties van de Vlaamse regering.

Voorlopig bleef het echter bij het ondersteunen van een project hier en daar. Van een echt beleid, gericht op een samenhangend, doeltreffend en bereikbaar aanbod is nog geen sprake.

Misschien komt hier in de nabije toekomst verandering in:

a) - De Commissie Gezinsbeleid van de Vlaamse Gezins- en Welzijnsraad, die de Vlaamse overheid adviseert, heeft over opvoedingsondersteuning momenteel als belangrijk thema op haar agenda geplaatst. eEen advies opgesteld dat inmiddels door de Gezins- en Welzijsraad werd goedgekeurd en aan de Minister voor Welzijn werd overgemaakt. In het advies wordt uitdrukkelijk ook gepleit om kinderen en jongeren mee te betrekken in de verdere uitbouw van opvoedingsondersteuning vermits opvoeding een wisselwerking betreft tussen ouders en kinderen.

- RRecentelijk is er binnen de preventieve kinderzorg van Kind en Gezin ook veel nadrukkelijker aandacht voor de pedagogische component (naast medische zorg). Bovendien wil Kind en Gezin het opvoedingsaspect meer integreren in haar hele werking.

- Ten slotte kreeg opvoedingsondersteuning veel aandacht in de hoorzitting over de hervorming van de bijzondere jeugdzorg, georganiseerd door de bevoegde commissie van het Vlaams parlement.

het decreet verder uit. Kind en Gezin nam het initiatief om deze regeling ook bekend te maken aan de kinderopvangvoorzieningen wat uiteraard niet onbelangrijk is.