• No results found

Inleiding

Van de vier lagen van het ordeningsmodel stond in het vorige hoofdstuk de economische structuur centraal en de veranderingen die daarin plaatsvonden in de periode 1850-1920. Dit hoofdstuk behandelt de tweede laag van het model, de sociale structuur: het netwerk van groepen en groeperingen binnen een maatschappij.1 Het zwaartepunt van de Valkens-waardse economie verschoof tussen 1850 en 1920 van de agrarisch-ambachtelijke naar de kapitalistisch-industriële sector. De ‘schaarbeweging’ die daarbij optrad, wordt in tabel 3.1 zichtbaar gemaakt. In het begin van het tijdvak 1850-1920 werkten de meeste Valkens-waardenaars nog in de landbouw, maar in de loop van de tijd werd de beroepscategorie arbeider/sigarenmaker de belangrijkste. Timmins duidt deze structurele verandering van de economie aan met de term ‘economic discontinuity’.2 De groep sigarenfabrikanten was met een maximale omvang van 3,0% in 1920 in absolute aantallen weliswaar gering van omvang maar – zoals bleek in het vorige hoofdstuk – de economische impact van deze

be-Tabel 3.1 Middelen van bestaan in Valkenswaard, 1850-19203

Beroep 1850 1890 1920 Arbeider/sigarenmaker 9,0% 39,7% 56,3% Ambacht 9,9% 17,6% 13,2% Dienstbode/diversen4 16,0% 10,4% 6,4% Landbouw 53,3% 19,6% 8,7% Sigarenfabrikanten 0,0% 0,8% 3,0% Overig 11,8% 11,9% 12,4% Totaal 100,0% 100,0% 100,0% N 676 837 1.904 Totale bevolkingsomvang 1.212 1.825 5.011

Bron: RHCe, GA VW, inv.nrs. 1212, 1218-1229, 1233-1236, 1244 en 1245, Bevolkingsregisters 1850, 1880-1920, Dienst-bodenregisters 1880-1921, Gezinskaartensysteem 1920-1934 en Afzonderlijk registratiekaartensysteem, 1920-1934.

1 Duijvendak en Kooij, Sociale geschiedenis, 6. 2 Timmins, Made in Lancashire, 157-158.

3 Gebaseerd op personen met een beroepsvermelding in het bevolkingsregister.

4 Deze groep bestaat voor driekwart uit dienstboden/-knechts en voor het overige uit beroepen van verschillende signatuur, zie het overzicht in bijlage 2 Lijst van beroepen.

roepsgroep was relatief groot. Zij waren immers als motor van de industrialisatie de stu-wende kracht achter de verschuiving van het zwaartepunt in de economische structuur.

De invloed van de industrialisatie op deze verschuiving krijgt extra reliëf als de Valkens-waardse cijfers worden vergeleken met die van buurgemeente Leende. Daar steeg het aandeel van de landbouwers in de beroepsbevolking van 54,1% in 1870 tot 61,4% in 1910, terwijl het aandeel van de arbeiders afnam van 15,4% naar 12,3%.5 De tabel laat overigens voor Valkenswaard ook een forse bevolkingsgroei zien, volgens Righart en Zwaan een van de sociale gevolgen van de industrialisatie.6

Een samenleving bestaat uit onderling gerelateerde groepen van mensen tussen wie voortdurend wisselwerking plaatsvindt. Deze interacties wijzigen zich, aldus Katznelson, als gevolg van de veranderingen in de economische structuur. Hij acht het patroon van de economische ontwikkeling van centraal belang voor de vorming van het leefpatroon en de sociale relaties in een kapitalistische gemeenschap.7 In het vorige hoofdstuk bleek echter al dat niet gesproken kan worden van een louter eenrichtingsverkeer. Ook de sociale omge-ving en de historische ontwikkelingen bleken van invloed op de omvang en samenstelling van de economische ontwikkeling. Steeds zal in dit hoofdstuk dan ook gekeken worden naar de relatie tussen de veranderingen in de economische en die in de sociale structuur.

Veranderingen in het aantal groepen en in de samenstelling ervan beïnvloeden ook de onderlinge interacties, bijvoorbeeld als gevolg van de wijzigingen in de economische structuur en de daaruit voortvloeiende economische ontwikkeling (mutaties in de vang van het plaatselijk verdiende inkomen) en economische groei (verandering in de om-vang van het inkomen per hoofd van de bevolking). Verder leidt een kapitalistische ont-wikkeling tot het ontstaan van markten, zowel voor goederen als voor arbeid. Doordat op deze laatste markt arbeidsvraag en -aanbod elkaar ontmoeten, vervult deze dan ook een brugfunctie tussen de economische en de sociale structuur. Stearns ziet de doorbraak van vrouwenarbeid buitenshuis daarbij als een nieuwe ontwikkeling.8 Economische verande-ring kan ook het huwelijksgedrag beïnvloeden evenals de migratiestromen en daarmee de omvang en samenstelling van een samenleving. Verder ontstaan nieuwe maatschappelij-ke groeperingen, bijvoorbeeld die van de entrepreneurs en van de arbeiders, die op hun beurt weer de omvang en samenstelling van bestaande groeperingen beïnvloeden. Lucas-sen stelde in dit verband in de tweede helft van de jaren tachtig vast dat er nog veel onbe-antwoorde vragen zijn ten aanzien van de sociale aspecten van lokale transformatiepro-cessen van agrarische naar industriële samenlevingen, bijvoorbeeld de vraag naar de her-komst van het proletariaat of die naar het lot van de kleine boeren.9 Ook Hanagan meldt in diezelfde periode dat er nog weinig bekend is van het formatieproces van het proletariaat.10

Maar ook de kleinste groepseenheid – het gezin – wordt door de industrialisatie be-invloed. Door het fabrieksmatige karakter ervan kwam het niet alleen tot een scheiding tussen wonen en werken maar ook tot een splitsing tussen het bezit van productiemid-delen en het verwerven van inkomen. Het eigendomsverlies van productiemidproductiemid-delen, of-wel proletarisering, creëerde een afhankelijkheid van de werknemer van zijn broodheer. De scheiding tussen wonen en werken, en het verlies van productiemiddelen hadden ge-volgen voor de gezinssituatie omdat de family economy plaatsmaakte voor de family wage

economy. In landbouw- en in zekere mate ook in ambachtsgezinnen vormde het gezin

zowel een productie- als een consumptie-eenheid, waarin productiemiddelen, arbeid en consumptie waren geconcentreerd (family economy). Voor deze gezinnen was het

belang-rijk om een balans te bereiken tussen arbeid en consumptie.11 Doordat arbeidersgezinnen geen productiemiddelen bezaten, vond de arbeid buiten het gezin plaats. Wel werden de daarmee gegenereerde verdiensten ingebracht in het gezin ter financiering van de collec-tieve uitgaven (family wage economy). De behoefte aan arbeid, kenmerkend voor de family

economy, veranderde in een behoefte aan geld. De mate van evenwicht tussen verdieners

en consumenten in het gezin bepaalde dan ook het welvaartsniveau van deze leefeen-heid.12

Dit hoofdstuk richt zich op een aantal componenten van de sociale structuur. Allereerst de bevolkingsomvang, waarbij de vraag wordt gesteld hoe die zich in het tijdvak 1850-1920 ontwikkelde qua omvang en samenstelling. Vervolgens worden de gevolgen van de economische veranderingen nagegaan voor de omvang en samenstelling van de lokale ar-beidsmarkt en beroepsbevolking. De derde deelvraag in het onderzoek is hoe de nieuwe arbeidersklasse en de bestaande landbouwklasse zich ontwikkelden qua omvang, samen-stelling en herkomst. De andere nieuwe klasse, die van de ondernemers, is in hoofdstuk 2 reeds behandeld. Tot slot richt de laatste onderzoeksvraag zich op de gevolgen van de eco-nomische transitie voor de aard en de omvang van de migratie van en naar Valkenswaard. Steeds wordt bij de beantwoording gekeken naar de mogelijke relatie met de gen die eerder zijn geconstateerd in de economische structuur. Teneinde de veranderin-gen van een context te voorzien, worden indien nodig en mogelijk de Valkenswaardse ontwikkelingen vergeleken zowel met die van een geïndustrialiseerde gemeenschap (Gel-drop) als met die van een landbouwgemeenschap (Leende).

Een belangrijk onderdeel van de sociale structuur, namelijk de inkomens- en vermogens-ontwikkeling en -verdeling, wordt afzonderlijk behandeld in het volgende hoofdstuk.

Ontwikkeling omvang en samenstelling van de Valkenswaardse bevolking, 1851-1920

Tussen 1849 en 1920 groeide de Nederlandse bevolking tot bijna zeven miljoen inwoners, een stijging van 125%.13 De provincie Noord-Brabant en de Kempenregio bleven daar, met een toename van 84% respectievelijk 114%, bij achter.14 Maar in Valkenswaard steeg het

5 RHCe, GA Leende, inv.nrs. 1717-1725 en 2505-2507, Bevolkingsregisters 1870-1931. 6 Righart en Zwaan, ‘Groei, crises en klassenvorming’, 514.

7 Katznelson, ‘Working-class formation’, 15. 8 Stearns, Lives of labor, 60.

9 Lucassen, ‘De sociale ontwikkeling’, 124-125. 10 Hanagan, ‘Agriculture and industry’, 77-78.

11 Scott, The moral Economy of the peasant, 13; Tilly en Scott, Women, work, and family, 13. 12 Tilly en Scott, Women, work, and family, 13 en 105.

13 In 1849 telde Nederland 3.056.879 inwoners, in 1920 6.865.314 (Hofstee, Korte demografische geschiedenis, 125). Indien de bevolkingsomvang in 1849 op 100 wordt gesteld, bedraagt de omvang in 1920 225, een stijging der-halve van 125%.

14 Omtrent de afbakening van het gebied de Kempen bestaat geen eenduidigheid. In deze studie is als de Kempen aangemerkt het gebied grofweg ten zuiden van de lijn Tilburg-Eindhoven, aangevuld met de gemeenten rond-om Eindhoven. Dit zijn de gemeenten Aalst, Bergeijk, Best, Bladel c.a., Borkel ca, Diessen, Drond-ommelen, Duizel c.a., Eersel, Eindhoven, Gestel c.a., Hilvarenbeek, Hooge en Lage Mierde, Hoogeloon ca, Luyksgestel, Oerle, Oirschot, Oostelbeers c.a., Reusel, Riethoven, Son c.a. Stratum, Strijp, Tongelre, Valkenswaard, Veldhoven c.a., Vessem c.a., Waalre, Westerhoven, Woensel en Zeelst. De groeicijfers zijn afgeleid van de volkstelling van 1849 en de in het provinciale jaarverslag over het jaar 1920 opgenomen bevolkingsaantallen van alle gemeenten in

bevolkingsaantal in die zeventig jaren van 1.214 tot 5.119 zielen, een toename van 3.905 (322%). Deze stijging vond vooral in de periode 1880-1920 plaats, met een zwaartepunt in het laatste decennium, toen de toename 1.901 inwoners bedroeg.15 Met de aanwas van 322% tussen 1849 en 1920 bezette Valkenswaard de vijfde plaats onder de Noord-Bra-bantse gemeenten met de relatief grootste bevolkingsaanwas. Strijp voerde deze lijst aan met een stijging van 565%, gevolgd door Teteringen (469%), Stratum (447%) en Woen-sel (401%).16 In tegenstelling tot Valkenswaard waren de vier grootste stijgers qua bevol-kingsgroei alle buurgemeenten van grote steden, die hun groei mede dankten aan de in-dustriële ontwikkelingen aldaar.17 Valkenswaard realiseerde de bevolkingsgroei echter op eigen kracht en steeg daarmee op de Noord-Brabantse ranglijst van grootste gemeenten van plaats 116 in 1849 naar nummer 36 in 1920.18 De vijf plaatsen met de grootste rela-tieve bevolkingsgroei kenden, op Woensel na, in 1909 een uiterst lage landbouwratio.19

In Noord-Brabant respectievelijk in de Kempen groeide het inwonertal van de gemeenten met een landbouwratio in 1909 van 50% of meer tussen 1850 en 1920 met 34% respec-tievelijk 21%. Daarentegen nam het aantal zielen van de gemeenten met een landbouw-ratio beneden de 50% in dezelfde periode toe met 123% respectievelijk 237%.20 Het lijkt er dus op dat de bevolkingsgroei in landbouwgemeenten geringer was dan in gemeenten met veel industrie. Statistisch gezien is er in de 184 Noord-Brabantse gemeenten inder-daad een matig sterk, negatief verband aanwezig tussen de hoogte van landbouwratio in 1909 en de omvang van de bevolkingsgroei tussen 1880 en 1920.21 Door deze verschillen in bevolkingstoename woonde in 1920 nog maar 32% van de Noord-Brabantse bevolking in landbouwgemeenten tegenover 44% in 1850.

Begin 1851 telde Valkenswaard 1.178 inwoners terwijl eind 1920 een inwonertal was be-reikt van 5.033.22 De toename van het aantal Valkenswaardse zielen blijkt grotendeels het gevolg te zijn van een geboorteoverschot (65,2%) en in veel mindere mate (34,8%) van een migratieoverschot, zie figuur 3.1.23 Het eveneens sterk geïndustrialiseerde Geldrop, met in 1909 een landbouwratio van maar 8%, verdubbelde tussen 1851 en 1920 zijn

inwoner--10,0 0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 1851-1855 1861-1865 1871-1875 1881-1885 1891-1895 1901-1905 1911-1915 Geboorteoverschot Migratieoverschot

Figuur 3.1 Geboorte- en migratieoverschot Valkenswaard, vijfjaarlijkse gemiddelden in aantal

personen per 1.000 inwoners, 1851-1920

tal en bracht dat van 1.720 op 3.608 zielen. Hier werd driekwart van de toename veroor-zaakt door een geboorteoverschot tegen een kwart vanwege een positief migratiesaldo.24

Geldrop groeide met name vóór 1880 en ná 1910, perioden waarin de textielindustrie ter plaatse floreerde.25 Ook in Valkenswaard is een significante en sterke positieve correlatie aanwezig tussen de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de tabaksnijverheid en de ontwikkeling van de bevolkingsomvang.26 De landbouwgemeente Leende met een land-bouwratio van 62% (in 1909) groeide tussen 1851 en 1920 nauwelijks met een bevolkings-toename van in totaal slechts 1%. Het geboorteoverschot werd daar nagenoeg geheel ge-compenseerd door een bijna even groot negatief migratiesaldo. Figuur 3.2 brengt de be-volkingsontwikkeling van de drie gemeenten in beeld.

Het geboorteoverschot kan veroorzaakt worden door een hogere huwelijksfrequentie, waardoor relatief minder volwassenen ongehuwd blijven, een lagere huwelijksleeftijd, waardoor de periode waarin kinderen kunnen worden gekregen langer is en dus het to-taal aantal kinderen toeneemt bij afwezigheid van moderne contraceptie, of een relatief laag sterftecijfer, dan wel een combinatie van deze drie factoren.

Allereerst de huwelijksfrequentie, de mate waarin mensen in het huwelijk treden. Een indicatie daarvan wordt verkregen door het aantal huwelijken vast te stellen per 1.000 inwo-ners, zie figuur 3.3. Deze laat een sterke daling zien van het relatieve aantal huwelijken in het laatste kwart van de negentiende eeuw, een daling die in alle drie de gemeenten optrad.

de provincie Noord-Brabant (IISG: www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/jaarview/1849/ (23 juli 2006)); BHIC, Toegangsnummer 17, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814-1920, inv.nr. 8457, Jaarverslag 1920). 15 Tussen 1880 en 1920 nam de bevolking toe met 3.760 inwoners (BHIC, Toegangsnummer 17, Provinciaal

Be-stuur Noord-Brabant, 1814-1920, inv.nrs. 8417 en 8457, Jaarverslagen 1880 en 1920).

16 IISG: www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/jaarview/1849/ (23 juli 2006); BHIC, Toegangsnummer 17, Provin-ciaal Be stuur Noord-Brabant, 1814-1920, inv.nrs. 8457, Jaarverslag 1920).

17 Messing, Het ontstaan van Groot-Eindhoven, 43; Voor Teteringen gold: ‘In 1867 werd voor Breda de status van vestingstad ingetrokken. Van dan af ontstond er op Teterings grondgebied een hele strook met industrie en ver-dere stedelijke bebouwing’, zie http://www.teteringen.nu/dorpsgids.html#geschiedenis (23 augustus 2009); Van den Eerenbeemt, Ontwikkelingslijnen en scharnierpunten, 159.

18 Eigen tellingen per gemeente uit Volkstelling 1849 (IISG: www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/jaarview/1849/ (23 juli 2006)) en voor 1920 uit het provinciale jaarverslag van 1920 (BHIC, Toegangsnummer 17, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814-1920, inv.nr. 8457, Jaarverslag 1920).

19 De landbouwratio, uitgedrukt als het percentage van mannen met een beroepsvermelding in de landbouw op het totaal van mannen met een beroepsvermelding, bedroeg achtereenvolgens in Strijp 14%, in Stratum 5%, in Teteringen 20%, in Valkenswaard 18% en in Woensel 37% (Eigen telling uit: CBS, Uitkomsten beroepstelling

1909, Deel 2).

20 De groeicijfers zijn afgeleid van de volkstelling van 1849 en de in het provinciale jaarverslag over het jaar 1920 opgenomen bevolkingsaantallen van alle gemeenten in de provincie Noord-Brabant (IISG: www.volkstellingen. nl/nl/volkstelling/jaarview/1849/ (23 juli 2006)); BHIC, Toegangsnummer 17, Provinciaal Bestuur Noord-Bra-bant, 1814-1920, inv.nr. 8457, Jaarverslag 1920); De landbouwratio is ontleend aan: CBS, Uitkomsten

beroepstel-ling 1909, Deel 2. In Noord-Brabant hadden 109 van de 184 gemeenten in 1909 een landbouwratio van 50% of

meer, tegen 19 van de 31 gemeenten in de Kempen.

21 r = -,463**, a = 0,01, N = 184, waarbij N staat voor het aantal gemeenten dat in beschouwing is genomen. 22 RHCe, GA VW, inv.nrs. 426 en 496, Gemeenteverslagen 1851 en 1921. Het beginsaldo van het inwonertal in het

gemeenteverslag van 1921 komt overeen met het aantal van de volkstelling van 1920.

23 Het betreft hier een meting over de periode 1851-1920 op basis van de gemeenteverslagen over deze periode (RHCe, GA VW, inv.nrs. 426-495, Gemeenteverslagen 1851-1920).

24 Van Stratum, Bevolking in beweging, 386-387, 396, 587, 592-593. 25 Van Stratum, Bevolking in beweging, 326 (tabel 6.3) en 510 (tabel 8.6).

In Valkenswaard en in mindere mate in Leende steeg in het tijdvak 1866-1870 het aantal huwelijken fors. In Valkenswaard betrof dit een incidentele toename. Een nadere analyse van de eerste huwelijken van de bruidegoms in het betrokken tijdvak 1866-1870 brengt na-melijk geen afwijkingen aan het licht voor wat betreft huwelijksleeftijd van de bruidegoms noch van de mate waarin deze ten tijde van het huwelijk in of buiten Valkenswaard woon-achtig waren. Ook een verschuivingseffect lijkt – gezien de huwelijkscijfers voor en na het betrokken tijdvak – niet voor de hand te liggen.27 Door deze incidentele toename lijkt de

af-0 500 1.000 1.500 2.000 2.500 3.000 3.500 4.000 4.500 5.000 1851-1855 1861-1865 1871-1875 1881-1885 1891-1895 1901-1905 1911-1915 Valkenswaard Geldrop Leende

Figuur 3.2 Bevolkingsomvang Geldrop, Leende en Valkenswaard op basis van vijfjaarlijkse

ge-middelden, 1851-1920 0,0 2,0 4,0 6,0 8,0 10,0 12,0 1851-1855 1861-1865 1871-1875 1881-1885 1891-1895 1901-1905 1911-1915 Valkenswaard Geldrop Leende

Figuur 3.3 Aantal huwelijken per 1.000 inwoners in Geldrop, Leende en Valkenswaard in

vijfjaar-lijkse gemiddelden, 1851-1920

Bron: bijlage 11 Demografische gegevens Valkenswaard, Geldrop en Leende (1851-1920).

name in de daaropvolgende decennia sterker dan feitelijk het geval was. Maar de huwelijks-cijfers vertonen tot 1895 in Valkenswaard wel een licht dalende trend, evenals in Leende en grotendeels ook in Geldrop. Mogelijk is deze daling voor wat betreft Leende en Valkens-waard veroorzaakt dan wel beïnvloed door de optredende agrarische crisis. In Geldrop kan de stagnatie in de textielnijverheid een rol hebben gespeeld. In Valkenswaard en Leende trad in het laatste decennium van deze eeuw weer een herstel in, in tegenstelling tot Gel-drop, waar de stijging van het aantal huwelijken pas na de eeuwwisseling op gang kwam. In Leende kan de toename te maken hebben met het wegebben van de agrarische crisis, maar deze reden is veel minder logisch in de geïndustrialiseerde gemeenten Geldrop en Valkens-waard. Daar zou de reden gelegen kunnen zijn in het volwassen worden van het industria-lisatieproces (Valkenswaard) of het herstel van de industriële ontwikkeling (Geldrop).Van een volwassen industrialisatieproces wordt in dit verband gesproken indien een substantieel deel van de in de industrie werkzame arbeiders tevens gezinshoofd is. Op dit aspect wordt later in dit hoofdstuk teruggekomen. Het huwelijkscijfer stabiliseerde in Valkenswaard aan het begin van de twintigste eeuw op het relatief hoge niveau terwijl in Leende de frequen-tie weer terugviel om, net als in Geldrop, pas na 1915 weer toe te nemen. Overigens zegt het huwelijkscijfer alleen iets over de mate waarin werd gehuwd, niet over de leeftijd waar-op dit plaatsvond. Aan het huwelijksgedrag wordt voor wat betreft Valkenswaard in hoofd-stuk 6 nader aandacht besteed als het gaat over de huwelijksfrequentie, -leeftijd en -partner. Met de toename van de huwelijksfrequentie steeg ook het Valkenswaardse geboortecij-fer, zie figuur 3.4. Vergelijking met de provinciale cijfers laat zien dat Leende nagenoeg het gehele tijdvak 1851-1920 een lager geboortecijfer kende dan gemiddeld in Noord-Bra-bant. Ook in Valkenswaard was dit een tijdlang het geval, maar na 1875 werden in Val-kenswaard per 1.000 inwoners meer kinderen geboren dan gemiddeld in de provincie Noord-Brabant. Deze geboortestijging werd veroorzaakt door de eerder genoemde sterke, maar incidentele toename van het aantal huwelijken in de periode 1866-1870. Na 1890 laat Valkenswaard ook de referentiegemeente Geldrop achter zich als het gaat om het re-latieve aantal jaarlijkse geboorten. Zoals in hoofdstuk 6 zal worden toegelicht, is in Val-kenswaard behalve een hogere huwelijksfrequentie in die periode ook een daling in de huwelijksleeftijd zichtbaar, zodat naast meer huwelijken er per huwelijk ook meer kinde-ren (kunnen) worden gebokinde-ren. Het verschil met het eveneens geïndustrialiseerde Geldrop zou kunnen zijn dat de gehuwde arbeidspopulatie in Valkenswaard gemiddeld genomen relatief jong was, vanwege de rekruteringsstrategie van de fabrikanten – zie verderop in dit hoofdstuk – en de latere aanvang van de industrialisatie in vergelijking met Geldrop. De stijging van de geboortecijfers leidde tot een toename van het arbeidsaanbod, zeker als dat plaatsvond in bevolkingsgroepen waaruit de rekrutering doorgaans plaatsvond. In hoofdstuk 6 en later in dit hoofdstuk, zal blijken dat dit in Valkenswaard ook het geval was. Om dit gedetailleerd na te gaan zou een gezinsreconstructie moeten worden uitge-voerd, die echter buiten de scope van dit onderzoek valt.

Een volgend element dat meespeelt bij de bepaling van de bevolkingsomvang van een gemeente is de migratierichting, met andere woorden: is er een migratieoverschot of een migratietekort?

Figuur 3.5 laat grote verschillen zien in het migratiepatroon tussen de drie gemeenten. In Leende was gedurende bijna het gehele tijdvak 1851-1920 sprake van een migratiete-kort, zodat meer mensen de gemeente verlieten dan dat er zich vestigden. Ook Geldrop werd in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw geconfronteerd met een be-hoorlijke uitstroom van inwoners. Valkenswaard daarentegen vertoonde een redelijk sta-biel beeld met een migratieoverschot. In slechts drie van de veertien vijfjaarsperioden deed zich een gering migratietekort voor. In de perioden 1886-1895 en 1906-1920 daar-entegen, tijdvakken waarin de sigarenindustrie floreerde, bedroeg het jaarlijkse migratie-overschot per 1.000 inwoners zelfs ruim meer dan 10.

Migratie is ook oorzaak van mutaties in de verhouding tussen inwoners die zijn gebo-ren in een gemeente (autochtonen) en plaatsgenoten van wie de wieg elders stond maar die zich op enig moment daarna in de gemeente vestigden, de allochtonen. Tussen 1850 en 1920 nam in Valkenswaard het procentuele aandeel van de autochtonen gestaag af van 80% in 1850 via 73% (in 1880) en 63% (in 1900) tot 59% in 1920.28 Daarbij verschilde de hoogte van dat percentage tussen mannen en vrouwen overigens zelden meer dan één pro-centpunt. Op de peilmomenten 1850, 1880, 1890, 1900, 1910 en 1920 is dat alleen in 1890 het geval. Op dat moment is 68% van de mannelijke inwoners in Valkenswaard geboren,