• No results found

Inleiding

In het vorige hoofdstuk is vastgesteld hoe groot de groepen zijn die de lokale gemeen-schap bepalen en hoe deze groepen zijn samengesteld. Verder is vastgesteld hoe deze groepen zich ontwikkelden en wat deze ontwikkelingen te maken hadden met verande-ringen in de economische structuur. Deze groepen behoren tot de sociale structuur, de tweede laag van het onderzoeksmodel dat in deze studie wordt gehanteerd.

In dit vierde hoofdstuk wordt de analyse van deze laag gecompleteerd door onderzoek naar een ander facet van deze sociale structuur. Dit facet behelst de gevolgen van de ver-anderingen in de economische structuur voor de sociale ongelijkheid: werden de verschil-len tussen de maatschappelijke groeperingen, groter, werden ze kleiner of bleven ze het-zelfde. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat in het pre-industriële tijdperk de sociale structuur sterk afhankelijk was van de economische structuur, in dit geval van het heer-sende landbouwstelsel.1 In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat in Valkenswaard door de industrialisatie en de daarmee samenhangende economische veranderingen de sociale structuur op twee manieren veranderde. Ten eerste ontstonden er nieuwe groepen, zoals sigarenfabrikanten en -makers. Ten tweede transformeerde in de gezinnen de traditione-le agrarisch-ambachtelijke family economy naar een agrarische adaptive family economy of naar een industriële adaptive family wage economy. Aan de andere kant bleek dat de soci-ale structuur en de wijzigingen daarin op hun beurt de veranderingen in de economische structuur mogelijk maakten.

De literatuur over sociale ongelijkheid en stratificatie kent een rijke traditie. Al in 1970 publiceerde Slicher van Bath over dit onderwerp een bibliografie die 732 titels omvatte. Ook daarna hebben onderzoekers artikelen aan dit onderwerp gewijd, hoewel de aan-dacht hiervoor in de literatuur na de jaren zeventig van de vorige eeuw afnam.2 Tot een vastomlijnde en algemeen aanvaarde definitie van sociale ongelijkheid of sociale stratifi-catie is het overigens niet gekomen. Zo is Wilterdink van mening dat macht een doorslag-gevend criterium is voor sociale ongelijkheid, terwijl anderen, zoals De Belder, Lucassen en Trienekens, het bezits- of inkomenscriterium cruciaal achten.3 Deze laatsten

conclu-1 Van Zanden en Van der Veen, ‘Boeren, keuters en landarbeiders’, 185.

2 Slicher van Bath, ‘Methodiek en techniek’, 166, noot 6; In 1971 is door het Tijdschrift voor Geschiedenis sociale stratificatie als (jaar)thema gekozen; Lucassen en Trienekens, ‘Om de plaats in de kerk’; Giele en Van Oenen, ‘Theorie en praktijk’; Van Zanden en Van der Veen, ‘Boeren, keuters en landarbeiders’.

3 Wilterdink, ‘Stratificatie’, 191-192; De Belder pleit voor bezit als criterium, maar maakt daarbij niet duidelijk of hij daarmee vermogen, inkomen of een combinatie van beide bedoelt. Hij heeft het in zijn studie bijvoorbeeld

deren op basis van hun onderzoek dat de hoogte van het inkomen de bepalende factor is voor ‘stand’, een begrip dat zij definiëren als ‘het zich zichtbaar onderscheiden in de kwa-liteit en de kwantiteit van de te consumeren objecten, op grond waarvan maatschappelijk erkenning wordt verworven’.4 Elders spreken zij daarbij over ‘sociaal aanzien’.5 In die zin geven zij aan het begrip ‘stand’ een afwijkende inhoud in vergelijking met andere histo-rici wier meningen zij in hun artikel de revue laten passeren.6 Vanwege die verschillen in terminologie wordt in deze studie de voorkeur gegeven aan het begrip ‘status’ in de zin van ‘maatschappelijk aanzien’.7 Het stratificatiemodel van Lucassen en Trienekens (zie fi-guur 4.1) is later op het punt van de relatie tussen bezit, beroep en inkomen gevalideerd en verder cijfermatig onderbouwd door Van Zanden en Van der Veen in hun onderzoek naar de sociale structuur in enkele Sallandse gemeenten aan het begin van de negentien-de eeuw.8 Ook in deze studie naar de situatie in Valkenswaard wordt het inkomens- en be-zitscriterium als basis genomen voor de duiding van sociale verschillen. De ongelijkheid in de verdeling van inkomen en vermogen als indicator voor sociale ongelijkheid vormt om die reden dan ook het centrale thema van dit hoofdstuk. Allereerst zal daarbij worden stilgestaan bij de gevolgen van de economische ontwikkeling en groei voor de inkomens-ontwikkeling in Valkenswaard in het algemeen. Vervolgens wordt de inkomens-ontwikkeling van de inkomens- en vermogensongelijkheid onderzocht en de relatie daarvan met de eerder ge-constateerde veranderingen in de economische structuur.

Ontwikkeling lokaal gegenereerd inkomen

De hoogte van het inkomen dat in een bepaalde gemeenschap wordt genereerd, in deze studie aangeduid met de term ‘generiek inkomen’, vormt een belangrijke indicator voor de economische ontwikkeling, niet te verwarren met economische groei. Economische ontwikkeling is gerelateerd aan de veranderingen in de omvang van het generieke inko-men, terwijl economische groei wordt weerspiegeld in inkomensmutaties per hoofd van de bevolking.9 Doordat in de kohieren van de gemeentelijke hoofdelijke omslag het inko-men jaarlijks werd vastgesteld, is het in principe mogelijk via deze weg de economische ontwikkeling te volgen. Wel moeten daarbij twee kanttekeningen worden geplaatst. Aller-eerst bij de volledigheid van het aantal belastingplichtigen, het deel van de bevolking dat

Onderlinge relaties van de factoren die leiden tot stand

afkomst beroep inkomen stand leeftijd marxistische klassepositie geboorteplaats mobiliteit vermogen scholing

m m

Figuur 4.1 Stratificatiemodel van Lucassen en Trienekens

werd aangeslagen voor dit belastingmiddel. In dit onderzoek wordt dit verhoudingsgetal aangeduid met de hoofdelijke omslag (HO-)ratio. Aangezien de inkomsten van de kinde-ren werden meegeteld bij het inkomen van het gezinshoofd, wordt de HO-ratio bepaald door het aantal voor de hoofdelijke omslag aangeslagen belastingplichtigen te relateren aan het aantal gezinshoofden. Deze ratio is eenvoudig te bepalen maar tegelijkertijd ook globaal omdat zich onder de aangeslagenen ook niet-gezinshoofden bevinden. Maar aan-gezien dat aantal relatief gering is, geeft de ratio toch een toereikende indicatie over de mate waarin gezinshoofden niet zijn aangeslagen voor de hoofdelijke omslag omdat ze een te gering inkomen hadden. De HO-ratio zoals die in deze studie wordt toegepast, in-diceert zo het globale percentage gezinshoofden dat in een bepaald jaar werd aangeslagen voor de hoofdelijke omslag. Het tweede aspect behelst de juistheid en volledigheid van de vastgestelde inkomens. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 1 Bronnenverantwoording. De conclusie daarin is dat niet alle inkomens in de kohieren zijn opgenomen en dat de wel op kohier gebrachte inkomens over het algemeen iets te laag zijn vastgesteld zodat deze als een minimumpositie moeten worden beschouwd.

Naast deze beperkingen is ook het tijdvak waarover inkomensgegevens beschikbaar zijn begrensd omdat in Valkenswaard de inkomens pas in 1885 voor het eerst in de kohieren werden vermeld, terwijl daarvóór werd volstaan met het opnemen van het bedrag van de aanslag. Wel bleek het mogelijk om op basis van de aanslagen en de belastinggrondslagen met een redelijke betrouwbaarheid, vanuit de kohieraanslagen en de gezinssamenstelling uit het bevolkingsregister, de inkomens te berekenen voor het peiljaar 1880. Hierdoor wordt het beoordelingstijdvak opgerekt tot de periode 1880-1920. Hoewel de generieke in-komensontwikkeling in Valkenswaard op zichzelf een interessant gegeven vormt, wordt de informatieve waarde daarvan sterk verhoogd door deze te vergelijken met gemeenten die een overeenkomstige dan wel een sterk afwijkende economische structuur kenden. Daarom is een vergelijking gemaakt met de plaatsen Geldrop en Leende. Gezien de eer-der genoemde beperkingen van de inkomensvermeldingen vindt deze vergelijking plaats over het tijdvak 1890-1920. Door het ontbreken van gezinsgegevens was voor Geldrop en Leende de terugrekening van het inkomen op basis van de aanslag voor de hoofdelijke omslag over 1880 niet mogelijk.

Economische bedrijvigheid creëert inkomen in de vorm van winst (voor de onderne-mers) en loon (voor de werkneonderne-mers). De vraag is nu of en in welke mate de wijzigingen in de economische structuur hebben bijgedragen aan de hoogte en de samenstelling van het lokaal verdiende inkomen. In tabel 4.1 zijn de kerngegevens opgenomen van de kohie-ren van de hoofdelijke omslag – in 1850 nog personele omslag genoemd – op een aantal peilmomenten in de periode 1850-1920. De voor de omslag aangeslagen personen zijn op

zowel over ‘fortuinklassen’ (p. 266), ‘inkomen’ (p. 274) als over ‘bezitsbronnen’ (p. 275) (De Belder, ‘Beroep of bezit als criterium’); Lucassen en Trienekens, ‘Om de plaats in de kerk’, 288.

4 Lucassen en Trienekens, ‘Om de plaats in de kerk’, 288. 5 Lucassen en Trienekens, ‘Om de plaats in de kerk’, 256. 6 Lucassen en Trienekens, ‘Om de plaats in de kerk’, 240 e.v.

7 Daarmee wordt aangesloten op de standsbenadering van Weber (Duijvendak en Kooij, Sociale geschiedenis, 54). 8 Van Zanden en Van der Veen, ‘Boeren, keuters en landarbeiders’, 183. Van Zanden en Van der Veen onderzochten

daarvoor de relatie tussen het beroep, de huurwaarde van het huis en de pachtwaarde van de grond in enkele Sallandse gemeenten.

de genoemde momenten gekoppeld aan degenen die opgenomen zijn in de bevolkings-registers. In gemiddeld 94% van de gevallen bleek een voldoende zekere identificatie van de belastingplichtige mogelijk. Als dit niet mogelijk was, kwam dit meestal doordat de betrokkene op het moment van het opmaken van het bevolkingsregister nog niet of niet meer woonachtig was in Valkenswaard. Dit wordt veroorzaakt door het verschil tussen het moment van het opmaken van het bevolkingsregister (het peilmoment), veelal per 1 januari (in 1920 per 31 december) en dat van het opmaken van het kohier van de hoofde-lijke omslag, meestal in de zomermaanden. Voor het nagaan van de ontwikkeling van het gegenereerde inkomen zijn met name de gezinshoofden van belang, niet alleen omdat zij de belangrijkste kostwinners waren, maar ook omdat zij in het Valkenswaardse belas-tingsysteem voor het totale gezinsinkomen werden aangeslagen.10 Over de gehele periode genomen, maakten de inkomens van de gezinshoofden tussen de 86% en 91% uit van het totale kohierinkomen. Maar gezinshoofden werden alleen aangeslagen voor de hoof-delijke omslag indien hun inkomen hoger was dan de belastingvrije voet, een bedrag ge-lijk aan dat wat nodig was voor noodzakege-lijk levensonderhoud.11 Tabel 4.1 laat zien dat een substantieel deel van de Valkenswaardse gezinshoofden een inkomen op of onder deze (armoede)grens had. In 1850 was dit bij 30% van de gezinshoofden het geval, maar dit aandeel liep gestaag op tot 50% in 1910. In deze periode kwam ook de industrialisatie tot ontplooiing. Pas na 1910 zette een verbetering in, waardoor in 1920 nog maar een klein deel (7%) van de gezinshoofden niet werd aangeslagen. Deze teruggang werd deels ver-oorzaakt doordat de hoge inflatie tijdens de Eerste Wereldoorlog de inkomens deed stij-gen, maar vooral doordat de belastingvrije voet slechts in beperkte mate voor deze inflatie werd gecorrigeerd. De inkomens stegen dus meer dan de belastingvrije voet. Dit had tot gevolg dat gezinshoofden eerder in de belastingheffing werden betrokken.

Beroepsgroepen waarvan in de periode tot en met 1910 relatief veel gezinshoofden niet werden aangeslagen, waren de arbeiders inclusief de sigarenmakers. In 1880 werd de helft van de vier gezinshoofden met een beroepsvermelding in deze laatste categorie niet voor de hoofdelijke omslag aangeslagen. Dit percentage steeg in het decennium erna tot 87%, zakte in 1900 tot 76% en liep daarna weer op tot 83% in 1910. Op dat moment was bijna een derde (31%) van de Valkenswaardse gezinshoofden in de tabakssector werk-zaam. In 1920, toen het aantal niet aangeslagen gezinshoofden was teruggelopen tot 7%, bleven vooral gezinnen waarvan het hoofd geen beroepsvermelding had onder de aanslag-grens. Van de 345 gezinshoofden werkzaam in de sigarenindustrie werd toen nog maar 3% niet in de heffing betrokken.

In veel studies naar de inkomensontwikkeling en -ongelijkheid wordt, vanwege het ont-breken van de benodigde gegevens, geen rekening gehouden met inkomens verdiend door de niet voor een belasting op het inkomen aangeslagen personen.12 Aangezien voor Valkenswaard het aantal niet-aangeslagenen bij benadering bekend is, kan dit manco deels worden verholpen. Het gaat daarbij om gezinshoofden die vanwege een te laag in-komen niet werden aangeslagen, maar ook om anderen, zoals kostgangers, inwonende familieleden en dienstboden en -knechten. Bij deze niet-gezinshoofden, die geen kind waren van het gezinshoofd, is aangenomen dat ze een eigen inkomen hadden als in het bevolkingsregister hun beroep werd vermeld.13 Deze ontbrekende inkomens zijn vervol-gens in de berekeningen betrokken voor een forfaitair bedrag ter hoogte van twee derde deel van de belastingvrije voet voor gezinnen (bij gezinshoofden) dan wel voor

alleengaan-den (bij de overigen). Dit bedrag is aangenomen als gemiddelde van de niet bekende in-komens beneden de belastingvrije voet, inin-komens die qua hoogte ver dan wel net onder die grens konden liggen. Tabel 4.2 laat zien dat deze niet in het kohier opgenomen in-komens, met uitzondering van 1920, op elk van de peilmomenten een substantieel deel van het totaal gegenereerde inkomen uitmaken, variërend van 14,5% in 1880 tot 26,3% in 1910. Ook heeft deze groep economisch actieve, maar niet voor de hoofdelijke omslag aangeslagen personen een behoorlijke omvang. In 1880 is zij met 97,8% ongeveer even groot als de groep aangeslagen personen, terwijl in 1910 deze laatste groep met ruim een

10 RHCe, GA VW, inv.nr. 355, Verslag gemeenteraadsvergadering van 15 februari 1916. 11 Zie bijlage 1 Bronnenverantwoording.

12 Zie onder meer Kaelble, Industrialisation and social inequality, 31; Van den Berg en Van Zanden, ‘Vier eeuwen wel-standsongelijkheid’, 197; Van Zanden, ‘Industrialisatie en inkomensverdeling’, 441; Soltow, ‘Income and wealth inequality’, 75.

13 Naast gezinshoofden, partners en kinderen zijn bij de niet-gezinshoofden ook de religieuzen, vanwege het bij-zondere karakter van deze groep, niet in de berekening meegenomen. Bij de partners en kinderen is aangeno-men dat het eventueel door hun verdiende inkoaangeno-men is begrepen in dat van het gezinshoofd, zie bijlage 1 Bron-nenverantwoording.

14 Hoewel tot 1857 de belasting personele belasting heette wordt hier toch gesproken over de hoofdelijke omslag (HO), een benaming die vanaf 1857 ging gelden.

15 Voor het jaar 1850 is hier het totaal van de aanslagen weergegeven, in de overige jaren het kohierinkomen. Het kohierinkomen van 1880 is teruggerekend aan de hand van de aanslag, de gezinssamenstelling, de geldende belastingvrije voet en het tarief.

16 Als referentiejaar is 1890 genomen omdat de jaren daarvóór onzekerheden bevatten over de hoogte van het ko-hierinkomen.

Tabel 4.1 Kerngegevens hoofdelijke omslag (HO) Valkenswaard, 1850-192014

1850 1880 1890 1900 1910 1920

Aantal belastingplichtigen 189 223 252 300 356 1.093

Geïdentificeerd in het bevolkingsregister 96% 96% 95% 96% 97% 94%

Waarvan gezinshoofd (%) 92% 80% 89% 87% 88% 85%

Totaal kohieraanslagen/-inkomen (ƒ)15 600 116.807 133.505 212.850 311.840 2.783.663

Gemiddeld(e) aanslag/kohierinkomen (ƒ) 3,17 524 530 710 876 2.547

Kohierinkomen gezinshoofden als

percen-tage van het totaal kohierinkomen/-aanslag 91% 86% 91% 87% 88% 86%

Totaal aantal gezinshoofden in het

bevolkingsregister 240 280 345 449 615 946

Aantal gezinshoofden in het kohier HO 168 172 214 251 305 877

Percentage gezinshoofden in het kohier HO 70% 61% 62% 56% 50% 93%

Indexcijfers (1890=100)16

Aantal aangeslagenen 75 88 100 119 141 434

Gemiddeld kohierinkomen nvt 99 100 134 165 481

Totaal kohierinkomen nvt 87 100 159 234 2085

Aantal gezinshoofden bevolkingsregister 70 81 100 130 178 274

Bron: RHCe, GA VW, inv.nrs. 1025-1084, Kohieren van de personele omslag, vanaf 1857 van de hoofdelijke omslag, 1850-1920.

derde (136,2%) wordt overtroffen. Daarmee wordt duidelijk dat het al dan niet betrekken van de groep niet-aangeslagen personen eveneens consequenties heeft voor de analyse van de inkomens(on)gelijkheid.

Bij de bepaling van het totaal verdiende inkomen van Valkenswaard over het tijdvak 1880-1920 dient nog een opmerking te worden gemaakt over de waarde van de gulden. Deze munt bezat gedurende deze periode niet steeds dezelfde koopkracht. In tabel 4.3 is de koopkrachtontwikkeling op nationaal niveau weergegeven in relatie tot de muntwaar-de in 1890. De waarmuntwaar-de van muntwaar-de gulmuntwaar-den daalmuntwaar-de tussen 1850 en 1880, maar nam daarna tot circa 1900 weer toe. Dit betekent dat in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw het reële inkomen toenam en daarmee ook de koopkracht. Na de eeuwwisseling zette op-nieuw een inflatoire ontwikkeling in, waardoor de muntwaarde vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog sterk daalde. Dat leidde ertoe dat het totale inkomen van Valkenswaard tus-sen 1910 en 1920, met een indexdaling van 88 naar 43, meer dan halveerde in geldwaarde van 1890. Desondanks verdrievoudigde tussen 1880 en 1920 het reële inkomen per hoofd van de bevolking, van 79 tot 232 gulden per jaar. Wel werd die toename vooral gerealiseerd

Afb. 4.3 De hoogstaangeslage-nen in het kohier van de hoofde-lijke omslag van 1885 (RHCe).

tussen 1910 en 1920 en was er in het daaraan voorafgaande decennium zelfs sprake van een lichte daling van het reële inkomen.

Tabel 4.3 laat een sterke positieve economische ontwikkeling in Valkenswaard zien, waarbij het totale inkomen na inflatiecorrectie tussen 1880 en 1920 meer dan vertienvou-digde. Maar er was ook sprake van economische groei aangezien het reële inkomen per hoofd van de bevolking toenam. Dit verdrievoudigde tussen 1880 en 1920 en dan vooral in het tijdvak 1910-1920. Ook bij de sigarenmakers was dat het geval. Rond 1913 werd mi-nimaal 3,20 gulden aan stukloon betaald per 1.000 sigaren; in 1920 was dat bedrag bij het afsluiten van de eerste cao gestegen tot 16 gulden, een vervijfvoudiging.17 Deze stijging vond met name plaats tijdens de Eerste Wereldoorlog. Van Best schrijft daarover: ‘Ten gevolge van den wereldoorlog kregen wij in de sigarenindustrie voortdurend oploopen-de loonen te zien, eigenlijk een chaos, maar men stond vrij onverschillig daartegenover, want de prijzen stegen in gelijke verhouding door zeer grooten uitvoer naar de oorlogvoe-renden …’18 Door de nominale loonstijging gingen ook meer personen de belastingvrije voet overschrijden en werden zo in de belastingheffing betrokken. Deze verbreding van de grondslag veroorzaakte, samen met de toename van de bevolking (en dus van het aantal potentiële belastingplichtigen) en de stijging van de nominale lonen, de sterke toename van het totale kohierinkomen in 1920.

17 Van Best, Relaas van en herinneringen, 15-16. 18 Van Best, Relaas van en herinneringen, 16.

Tabel 4.2 Berekening totaal gegenereerd inkomen Valkenswaard, 1880-1920

1880 1890 1900 1910 1920

A Kohierinkomen (ƒ) 112.135,– 129.080,– 199.200,– 301.940,– 2.657.303,–

A.1 Aantal belastingplichtigen (tabel 4.1) 223 252 300 356 1.093

Niet in kohier opgenomen inkomens B Gezinshoofden

B.1 Aantal niet aangeslagen hoofden 108 131 198 310 69

B.2 2/3 deel belastingvrije voet (ƒ) 100,– 133,– 133,– 200,– 300,–

B.3 Totaal B (Gezinshoofden) (ƒ) 10.800,– 17.423,– 26.334,– 62.000,– 20.700,–

C Niet-gezinshoofden

C.1 Aantal niet aangeslagen individuen 110 172 168 175 141

C.2 2/3 deel belastingvrije voet (ƒ) 50,– 67,– 67,– 100,– 150,–

C.3 Totaal C (Niet-gezinshoofden) (ƒ) 5.500,– 11.524,– 11.256,– 17.500,– 21.150,–

Totaal aantal B.1+C.1 218 303 366 485 210

In procenten van A.1 97,8% 120,2% 122,0% 136,2% 19,2%

Totaal geschat inkomen Valkenswaard

(A+B3+C3) (ƒ) 128.435,– 158.027,– 236.790,– 381.440,– 2.699.153,–

Geschat inkomen niet op kohier

(B.3+C.3) 16.300,– 28.947,– 37.590,– 79.500,– 41.850,–

In procenten van A 14,5% 22,4% 18,9% 26,3% 1,6%

Tabel 4.3 Ontwikkeling reëel inkomen Valkenswaard, 1880-1920

1880 1890 1900 1910 1920

Totaal inkomen Valkenswaard (ƒ) 128.435,– 158.027,– 236.790,– 381.440,– 2.699.153,–

Geïndexeerde inkomensontwikkeling

(1890-100) 81 100 150 241 1.708

Geldontwaarding (1890-100)19 84 100 106 88 43

Totaalinkomen in waarde gulden 1890 (ƒ) 107.885,– 158.027,– 250.997,– 335.667,– 1.160.636,–

Geïndexeerde inkomensontwikkeling

voor inflatie gecorrigeerd (1890-100) 68 100 159 212 734

Inwonertal volgens bevolkingsregister 1.363 1.825 2.327 3.240 5.011

Absolute waarde inkomen per hoofd (ƒ) 94,– 87,– 102,– 118,– 539,–

Reëel inkomen per hoofd (ƒ) 79,– 87,– 108,– 104,– 232,–

Bron: kohieren hoofdelijke omslag en de bevolkingsregisters van Valkenswaard, 1880-1920.

Nu zicht is ontstaan op de omvang en de ontwikkeling van het in Valkenswaard gegene-reerde inkomen en daarmee op de ontwikkeling van de welvaart, is het ook mogelijk om de bijdrage daaraan van de verschillende beroepscategorieën in beeld te brengen. Tabel 4.4 vermeldt het aandeel van elke beroepsgroep in het totale inkomen dat in Val-kenswaard werd verdiend. De tabel toont opnieuw de relatieve afname aan van het belang van de landbouw in het tijdvak 1850-1920, nu als inkomstengenerator. Deze hoofdroepsgroep was in 1850 nog goed voor meer dan de helft van de afgedragen personele be-lasting en leverde ook in 1880 met 30% nog het grootste inkomensaandeel. Vier decennia later is dat aandeel echter gedaald tot een marginale 8%. Ook het belang van de catego-rie handel en verkeer liep sterk terug, van 10% in 1850 en een kleine stijging in 1880 tot 13% daalde het aandeel naar 4% in 1920. Bijna hetzelfde kan worden gezegd van de over-heid en de vrije beroepen, terwijl ook het ambachtelijk bedrijf aan belang inboette, hoewel minder dan de beide eerder genoemde beroepscategorieën. De inkomensbijdrage van de groep zonder beroepsvermelding bleef gedurende de periode 1880-1920 stabiel, met een bijdrage van rond de 10%. De tabakssector steeg daarentegen van een minimale bijdrage in 1880 (3%) tot ruim een kwart (27%) in 1910, een aandeel dat in het decennium erna bijna verdubbelde tot 48% in 1920, dit in een situatie waarbij in datzelfde tijdvak het ge-nerieke reële inkomen ook nog eens meer dan verdrievoudigde (figuur 4.2).