• No results found

B9 Vastleggen, presenteren en bespreken

In document Hanno van Keulen en Yvette Sol (pagina 48-51)

Als je begint met een vraag of een probleem, dan wil je het liefst eindigen met een antwoord of oplossing. We zijn niet klaar als de tijd om is, als alle opdrachten netjes gedaan zijn en we leuk bezig zijn geweest, maar als je aan jezelf en aan anderen duidelijk kunt maken dat je iets bereikt hebt. Wat heb je geleerd? Daarom is een onderzoek nooit af zonder een presentatie en bespreking van de resultaten.

Om de kennis en inzichten die je opdoet te kunnen delen, moet je je er bewust van worden en jezelf helpen alles te onthouden. Hardop praten helpt hierbij en dat is een goede reden om kinderen veel samen te laten werken en ze regelmatig vragen te stellen, want vaak denken kinderen dat ze iets begrijpen, maar valt dit reuze tegen wanneer ze proberen hun ideeën onder woorden te brengen. Wat ook helpt is om dingen die je waar-neemt of bedenkt vast te leggen op een blaadje, in een logboek, met een computer, met een camera, door een schets te maken of op een andere manier iets doen dat je geheugen ontlast en waardoor je de waar nemingen als het ware in je zak kunt stoppen en mee kunt nemen (Klentschy, 2008),.

Op deze manier maken kinderen van hun waarnemin-gen en ervarinwaarnemin-gen een soort ‘ding’, een object. Waar-nemingen zijn iets heel persoonlijks en daardoor subjectief, afhankelijk van degene (het ‘subject’) die

‘Wat staat er op de wasbak?’, ‘Hoeveel vingers steekt … op?’, etc.

Vervolgens tekent de leerkracht een halve figuur op het digi-bord ter introductie van een werkblad met halve figuren. Ze legt uit dat de kinderen deze vormen heel kunnen maken door hun spiegeltje er tegenaan te leggen. Eerst vraagt ze aan de kinderen om te voorspellen hoe de hele figuur eruit zal zien. De kinderen gaan vervolgens in tweetallen met het werkblad aan de slag.

Elk kind doet dit samen met zijn/haar schoudermaatje; om de beurt tekenen ze een figuur af. De figuren variëren in moeilijk-heidsgraad (voorkant eenvoudiger, achterkant moeilijker).

Tot slot krijgt elk kind een Lego-poppetje. De leerlingen zetten het poppetje achter een muurtje, dat ze maken met behulp van een boek. Ze moeten proberen om met hun spiegeltje ‘om een hoekje te kijken’, en het spiegeltje zodanig te plaatsen dat ze het poppetje in het spiegeltje kunnen zien. Veel jonge kinderen plaatsen hun spiegeltje in eerste instantie achter het poppetje.

Vervolg

Maar wanneer alle kinderen dezelfde waarnemingen doen, kunnen ze het er over eens worden dat die waarne-mingen ‘objectief’ zijn: ze worden veroorzaakt door eigenschappen van dingen (‘objecten’) in de wereld buiten onszelf. Objectiveren is een belangrijk onderdeel van weten-schap en techniek: zie jij ook wat ik zie? (Latour, 1988; Burge, 2010) Het gebruik van allerlei meetinstrumen-ten, zoals thermometers of regen-meters, helpt om waarnemingen beter vast te leggen, zodat je er objectiever over kunt spreken.

Presenteren en bespreken van resultaten kun je zien als een soort spel tussen twee partijen. De ene partij probeert met allerlei middelen aan te tonen dat bepaalde waarnemingen en conclusies iets zeggen over iets in de wereld.

“Je schaduw wordt echt kleiner als je verder weg bent van de lamp”. De andere partij, de kinderen die naar de presentatie luisteren of de mensen die het verslag lezen, proberen hier juist argumenten tegenin te brengen. “Dat was toevallig zo”; “Je hebt niet goed gekeken”; “Ik heb iets heel anders gevonden”.

Je kunt je waarnemingen en conclusies op een aantal manieren geloofwaardig proberen te maken. Ze vragen om verschillende talenten, die elkaar natuurlijk versterken.

De eerste manier is om zo objectief mogelijk te werken. De meeste kinderen denken dat één keer een proefje doen wel genoeg is, maar sommige kinderen proberen het spontaan nog een keer of vragen andere kinderen ook waar te nemen. Je kunt hulpmiddelen zoals meetinstrumenten gebruiken, die bijvoorbeeld sneller zijn, nauwkeuriger zijn of iets waarnemen waar wij mensen geen geschikte zintuigen voor hebben. Je moet soms veel moeite doen, vasthoudend zijn, zorgvuldig en nauwkeurig werken en eerlijk zijn over wat je wel en niet gedaan en gezien hebt.

De tweede manier is om je waarneming en conclusies ‘logisch’ te laten schijnen. Dat doe je door aan te sluiten bij wat al bekend is en van te voren verwachtingen uit te spreken die kloppen met ‘de theorie’. Als er dan inderdaad iets gebeurt dat je verwacht en voorspeld hebt, dan vinden anderen je concusies geloofwaardiger. Niet alle kinderen zijn er even goed in om theorie en praktijk aan elkaar te koppelen.

De derde manier is om je waarnemingen en conclusies zo mooi mogelijk te presenteren: met duidelijke illustraties, grafieken, tabellen en dergelijke. Veel kinderen vinden dit leuk om te doen en sommigen zijn er bijzonder goed in.

Het gaat hier om talent voor communiceren, om je te verplaatsen in anderen en hoe die je boodschap opvangen.

Het is een belangrijke vaardigheid, want veel mensen denken dat als iets er verzorgd uitziet en serieus gepresenteerd wordt, het dan ook wel waar zal zijn en omgekeerd. Soms is dat zo, maar niet altijd. In de reclame zie je veel voor-beelden van fraai verpakte onzin, bijvoorbeeld voor allerlei overbodige gezondheidsmiddeltjes.

De andere rol in het spel is kritisch luisteren en bediscussiëren van de resultaten. Hier kunnen weer andere kinderen in uitblinken. Je moet niet al te goedgelovig zijn en je niet af laten leiden door mooie praatjes en plaatjes.

Je moet kunnen zoeken naar de zwakke plekken in de waarnemingen, oplossingen en redeneringen en daar vragen over stellen. Sommige kinderen zijn er goed in om met alternatieve verklaringen of oplossingen te komen. Een mooi spel, dat beslist gespeeld moet worden aan het eind van het onderzoek.

Bespreking van een zonneboot

De kinderen hebben bij hun experimenten gekeken, getekend en gemeten. De kinderen leren dat je zo allerlei dingen kan meten in de waterbak. Als eerste hebben ze geëxperimenteerd met het meten van de stroomsnelheid (debiet) oftewel ze hebben bepaald hoeveel liter water er per bepaalde tijdseenheid door de bak stroomt. Daarmee hebben de kinderen ervaring opge-daan met het meten en hebben ze tevens ideeën gekregen hoe ze bij hun eigen experiment kunnen meten. De kinderen zijn doordrongen van de kreet “Meten is Weten”. Verder hebben ze kunnen oefenen met kijken en interpreteren wat je ziet en dit kunnen natekenen op schaal.

De presentatiemiddag

Als afsluiting van het project presenteren alle groepjes hun onderzoek aan ouders en overige belangstellenden.

De zaal zit helemaal vol.

De kinderen konden duidelijk maken wat ze hadden gedaan in hun eigen onderzoek. Ze maakte gebruik van een poster of een powerpointpresentatie. De kinderen spraken duidelijk en keken ook echt de ouders aan. Hun enthou-siasme over dit project en de interessante uitkomsten hebben zij goed weten over te brengen naar het publiek.

Voorbeeld 1

De kinderen in de bovenbouw (groepen 5-8) doen een ‘eigen project’, waarbij ze hun eigen belangstelling mogen volgen, zo-lang het maar binnen de context van de school te testen is. Ze moeten zelf een vraag en een hypothese formuleren en een on-derzoekssituatie bedenken en creëren waarin ze deze hypo-these kunnen toetsen. Als ze hun plan op papier hebben, moeten ze aan hun projectgenoten een presentatie geven van hun onderzoeksplan. Dat resulteerde in powerpointpresentaties van verschillende kwaliteit en mondelinge duo/trio/kwartet-presentaties. De kinderen moesten het format van de empiri-sche cyclus gebruiken.

Tijdens de presentaties bleek dat sommige kinderen makkelijker

en zorgvuldiger formuleren dan andere kinderen. Na afloop van de presentatie mochten klasgenoten vragen stellen over het project. De kinderen moesten daar dan ter plekke op reageren. Dat vonden sommige kinderen lastig, want dit vergt toch weer een andere type taalvaardigheid.

Voorbeeld 2

In document Hanno van Keulen en Yvette Sol (pagina 48-51)