• No results found

Content analyse is een methode waarin tekst wordt gecodeerd. Het is belangrijk dat de data verkregen uit de content analyse valide is. Volgens Krippendorff (2004) is het verkrijgen van validiteit is een proces dat bestaat uit twee stappen. De eerste stap is het ontwikkelen van een codeerschema dat het onderzoeker begeleidt in het coderen van teksten. De tweede stap is om te beoordelen of de beslissingen van de onderzoeker overeenkomen met de framework. Als de gecodeerde data overeenkomt met de vooraf vastgesteld framework voor correcte besluitvorming,

wordt de gecodeerde data als valide beschouwd (Krippendorff 2004). Naast validiteit is betrouwbaarheid even belangrijk voor het verkrijgen van data. Krippendorff (2004) identificeert drie indicatoren om betrouwbaarheid te kunnen testen voor content analyse: stabiliteit, reproduceerbaarheid en consistentie.

Stabiliteit wordt gezien als de mate waarin een onderzoeker in staat is om consistent te kunnen blijven coderen, ofwel de mate waarin een proces onveranderd blijft over tijd en vereist daarom een test en hertest procedure. Stabiliteit kan getest worden door een onderzoeker de content analyse te laten uitvoeren en na een bepaald tijdsperiode deze weer te laten uitvoeren over hetzelfde inhoud. Als de eerste codering van de onderzoeker overeenkomt met de tweede codering van de onderzoeker, dan is er sprake van stabiliteit. Volgens Krippendorff (2004) is dit de zwakste vorm van betrouwbaarheid, omdat er een risico is dat de onderzoeker de eerste codering van data heeft onthouden. Het dient daarom niet als de enige indicator gebruikt te worden voor het aanvaarden van gegevens gebaseerd op content analyse.

In dit onderzoek worden alle jaarverslagen voor een tweede keer geanalyseerd met een tussenpauze van 21 dagen om de stabiliteit te testen. Als de resultaten van deze check overeenkomen met de resultaten op moment één, dan is er sprake van stabiliteit. Als de resultaten van de check niet overeenkomen met de resultaten van moment één, dan wordt dit proces net zolang herhaald totdat de resultaten overeenkomen en er sprake is van stabiliteit. Reproduceerbaarheid is de mate waarin dezelfde onderzoeksresultaten worden verkregen door verschillende onderzoekers. Dit houdt in dat dezelfde content geanalyseerd dient te worden door verschillende onderzoekers, waar een ieder één keer de content codeert. Als de resultaten van de onderzoeker overeenkomen, dan wordt de verkregen data als betrouwbaar gezien. Omdat dit onderzoek door één persoon is uitgevoerd, is deze vorm van betrouwbaarheid niet getoetst. Consistentie is de mate waarin een proces overeenkomt met een vooraf bepaalde standaard. Deze standaard kan worden ingesteld door een groep van deskundigen of op basis van eerdere onderzoeken. Volgens Krippendorff (2004) is dit de sterkste indicator van betrouwbaarheid die beschikbaar is voor het valideren van een content analysis. In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de framework van Hrasky (2011) waardoor de consistentie van de tellingen geborgd wordt.

5

Resultaten

Dit onderzoek is gestart met de onderzoeksvraag: “Wat zijn de legitimacy strategieën van de bedrijven genoteerd aan Euronext Amsterdam met betrekking tot carbon footprint?”. Om een antwoord te krijgen op deze vraag zijn enkele deelvragen geformuleerd. De deelvragen en uiteindelijk de hoofdonderzoeksvraag zullen beantwoord worden door het analyseren van de data. Om de deelvragen, en uiteindelijk de hoofdvraag, te kunnen beantwoorden zijn er hypotheses opgesteld. De geformuleerde hypotheses zullen getoetst worden op basis van de analyses van de data. De data voor het onderzoek zijn verzameld uit 148 jaarverslagen van bedrijven genoteerd aan de Euronext Amsterdam.

5.1

Toetsen hypothese 1

H1: Bedrijven genoteerd aan Euronext Amsterdam rapporteren in 2013 meer over carbon footprint gerelateerd onderwerpen dan in 2007.

5.1.1 Observatie

In tabel VII is het gemiddelde aantal toelichtingen in de jaarverslagen voor de verschillende categorieën van toelichtingen die specifiek betrekking hebben op de klimaatverandering, opwarming van de aarde, broeikasgassen en over carbon footprint vermeld.

2013 2007

Classificatie Per rapport Per rapport

Symbolic disclosures sentences 3.878* 1.378 Behavioural disclosures sentences 5.879* 1.906

Average total disclosures 9.757* 3.284

* Verschil tussen 2013 en 2007 is significant bij p < 0.05.

Tabel VII. Average disclosure rates in annual reports

5.1.2 Uitgevoerde toetsen

Met de onderliggende gegevens van tabel VII kan de eerste hypothese getoetst worden. Niet geheel verrassend, ligt het gemiddelde aantal toelichtingen per rapport over deze onderwerpen hoger in 2013 dan in 2007. Zoals weergegeven in tabel VII, zijn zowel het aantal symbolic als het

aantal behavioural toelichtingen tussen 2013 en 2007 per rapport toegenomen. De Wilcoxon Signed Ranks test gaf aan dat de toelichtingen per rapport tussen 2007 en 2013 significant zijn toegenomen bij een significantieniveau van 0.05.

5.1.3 Toetsresultaten

Voor hypothese 1 was een positief relatie verwacht. Uit de analyse van tabel VII blijkt dat deze tussen 2007 en 2013, bij een significantieniveau van 0.05, is toegenomen. Hierdoor wordt hypothese 1 niet verworpen. Consistent met de voorspellingen vanuit de legitimacy theorie en het onderzoek van Bouteligier (2009) blijkt dat de samenleving zich steeds bewuster wordt van de negatieve effecten van carbon footprint op het milieu. Uit de resultaten blijkt dat bedrijven na de kredietcrisis meer zijn gaan rapporteren over carbon footprint gerelateerde onderwerpen dan voor de kredietcrisis.

5.2

Toetsen hypothese 2

H2: Bedrijven in de koolstof-intensieve categorie maken meer gebruik van een behavioural vorm van legitimacy dan bedrijven in de minder koolstof-intensieve categorie.

5.2.1 Observatie

In tabel VIII is het gemiddelde aantal toelichtingen, onderverdeeld in de koolstof-intensieve en de minder koolstof-intensieve categorie, uit de jaarverslagen die specifiek betrekking hebben op de klimaatverandering, opwarming van de aarde, broeikasgassen en over carbon footprint vermeld.

2013 2007

Classificatie Per rapport Per rapport

Panel A: Koolstof-intensief

Symbolic disclosures sentences 4.128* 1.667†† Behavioural disclosures sentences 6.667*† 2.218

Average total disclosure 10.795* 3.795

Panel B: Minder koolstof-intensief

Symbolic disclosures sentences 3.600* 1.057†† Behavioural disclosures sentences 5.000*† 1.657 Average total disclosures 8.600* 2.714

* Verschil tussen 2013 en 2007 is significant bij p < 0.05.

† Verschil tussen de koolstof intensieve categorieën is significant bij p < 0.05. †† Verschil tussen de koolstof intensieve categorieën is significant bij p < 0.10.

Tabel VIII. Average disclosure rates for the two carbon intensity classifications in annual reports

5.2.2 Uitgevoerde toetsen

Met de onderliggende data van tabel VIII kan de tweede hypothese getoetst worden. Wanneer de gegevens uit tabel VIII worden geanalyseerd, blijkt dat beide categorieën meer zijn gaan toelichten in hun jaarverslag over carbon footprint gerelateerde onderwerpen in 2013 in vergelijking met 2007. Hoewel, de bedrijven in de minder koolstof-intensieve categorie een lager niveau van toelichtingen hebben dan de bedrijven in de koolstof-intensieve categorie, blijkt dat het aantal toelichtingen in de minder koolstof-intensieve categorie meer dan drie keer groter is geworden, terwijl de toelichtingen in de koolstof-intensieve categorie iets minder dan drie keer groter is geworden. De Wilcoxon Signed Ranks test gaf aan dat de toelichtingen per rapport tussen 2007 en 2013 significant zijn toegenomen bij een significantieniveau van 0.05.

In 2007 is er een verschil in het aantal symbolic toelichtingen per rapport tussen de koolstof-intensieve en de minder koolstof-intensieve categorie. Om de verschillen per rapport tussen de koolstof-intensieve categorieën te toetsen is er gebruik gemaakt van de Mann–Whitney U test. De Mann–Whitney U test gaf aan dat het verschil significant is, bij een significantieniveau van 0.10, tussen de twee categorieën. In 2013 tonen de bedrijven in de koolstof-intensieve categorie, in vergelijking met de bedrijven in de minder koolstof-intensieve categorie een verschil in het aantal behavioural toelichtingen. De Mann–Whitney U test gaf aan dat het verschil significant is, bij een significantieniveau van 0.05, tussen de twee categorieën.

5.2.3 Toetsresultaten

Voor Hypothese 2 was een positieve relatie verwacht. Er is inderdaad een positieve relatie gebleken. Deze is ook significant, bij een significantieniveau van 0.05. Consistent met het onderzoek van Deegan en Gordon (1996) en het onderzoek van Hrasky (2011) blijkt dat bedrijven die meer milieu-gevoelige activiteiten verrichten, bedrijven uit de koolstof-intensieve categorie, meer een behavioural vorm van legitimacy nastreven.

5.3

Toetsen hypothese 3

H3: Er is een positieve relatie tussen de grootte van de beursgenoteerde onderneming en de hoeveelheid informatie die gerapporteerd wordt over carbon footprint gerelateerde onderwerpen.

5.3.1 Observatie

In tabel IX is het gemiddelde aantal toelichtingen, onderverdeeld in grote beursgenoteerde ondernemingen enerzijds en middelgrote en kleine beursgenoteerde ondernemingen anderzijds, van jaarverslagen die specifiek betrekking hebben op klimaatverandering, opwarming van de aarde, broeikasgassen en carbon footprint vermeld.

2013 2007

Classificatie Per rapport Per rapport

Panel A: Grote beursgenoteerde bedrijven

Symbolic disclosures sentences 4.111* 1.917† Behavioural disclosures sentences 6.639* 2.472††

Average total disclosure 10.750* 4.389†

Panel B: Middelgrote en kleine beursgenoteerde bedrijven

Symbolic disclosures sentences 3.658* 0.869† Behavioural disclosures sentences 5.158* 1.368†† Average total disclosures 8.816* 2.237†

* Verschil tussen 2013 en 2007 is significant bij p < 0.05.

† Verschil tussen de grote en middelgrote en kleine beursgenoteerde bedrijven is significant bij p < 0.05. †† Verschil tussen de grote en middelgrote en kleine beursgenoteerde bedrijven is significant bij p < 0.10.

Tabel IX. Average disclosure rates between the difference company size in annual reports

5.3.2 Uitgevoerde toetsen

Wanneer de onderliggende gegevens van tabel IX worden geanalyseerd, blijkt dat beide categorieën per rapport meer zijn gaan toelichten in hun jaarverslag over carbon footprint gerelateerde onderwerpen. Met de analyse uit tabel IX kan de derde hypothese getoetst worden.

Hoewel, de middelgrote en kleine beursgenoteerde ondernemingen een lager niveau van toelichtingen hebben dan de grote beursgenoteerde ondernemingen, blijkt dat het aantal toelichtingen van de middelgrote en kleine beursgenoteerde ondernemingen iets minder dan vier keer groter is geworden, terwijl het aantal toelichtingen van grote beursgenoteerde ondernemingen ongeveer tweeënhalf keer groter is geworden. De Wilcoxon Signed Ranks test gaf aan dat de toelichtingen per rapport tussen 2007 en 2013 significant zijn toegenomen bij een significantieniveau van 0.05.

In 2007 waren er grote verschillen, in het gemiddelde aantal toelichtingen, tussen de grote en de middelgrote en kleine beursgenoteerde ondernemingen. Om de verschillen per rapport tussen de categorieën te toetsen is er gebruik gemaakt van de Mann–Whitney U test. De Mann–Whitney U test gaf aan dat het verschil in het aantal symbolic toelichtingen per rapport significant is, bij een significantieniveau van 0.05, tussen de twee categorieën. Volgens de Mann– Whitney U test is het verschil in het aantal behavioural toelichtingen per rapport significant, bij een significantieniveau van 0.05, tussen de twee categorieën. In 2013 zijn er nog steeds verschillen tussen de twee categorieën, alleen zijn de verschillen in relatieve zin wel kleiner geworden. De Mann–Whitney U test geeft echter aan dat de verschillen in 2013 niet significant zijn.

5.3.3 Toetsresultaten

Voor Hypothese 3 was een positieve relatie verwacht. Er is inderdaad een positieve relatie naar voren gekomen. Deze is echter niet significant, zelfs niet bij significantieniveau van 0.10. Hierdoor wordt de derde hypothese verworpen. Uit de analyse blijkt dat middelgrote en kleine beursgenoteerde bedrijven meer zijn gaan toelichtingen na 2007. En dat de verschillen tussen grote beursgenoteerde bedrijven en de middelgrote en kleine beursgenoteerde bedrijven in een relatieve zin steeds kleiner aan het worden is.

5.4

Resultaten hypotheses

In tabel X zijn de resultaten van alle drie de hypotheses weergegeven.

Hypotheses Verwacht Uitkomst Significantie α 0.05 Verwerpen

H1 Positief Positief Significant Niet H2 Positief Positief Significant Niet H3 Positief Positief Niet significant Wel

Hypothese 1 en hypothese 2 zijn significant positief en worden daarom niet verworpen Hypothese 3 is niet significant en wordt daarom verworpen. De hoofdvraag “Wat zijn de legitimacy strategieën van de bedrijven genoteerd aan Euronext Amsterdam met betrekking tot carbon footprint?” kan dan ook worden beantwoord. Dit antwoord komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.

6

Conclusie en verder onderzoek

In het vorige hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek weergeven. In dit laatste hoofdstuk worden de conclusies samen met aanbevelingen nader onderzoek besproken.