• No results found

Uniformering in producten en taal, ten bate van bekostiging

Afhankelijkheden verzekeraars-gemeenten – voorbeelden uit GGZ pijlen geven aan of prestaties invloed hebben op kosten voor de ander

10. e nkele onderwerpen Voor de operatIonele uItwerkIng

10.4. Uniformering in producten en taal, ten bate van bekostiging

Aanbieders leveren ‘prestaties’, die gemeenten gaan bekostigen. Dit vereist dat de prestaties afdoende eenduidig kunnen worden gemeten en geregistreerd. De vraag is dan, in hoeverre het waarde heeft als gemeenten de daartoe gebruikte taal (definities) onderling afstemmen. In het kader aan het einde

Samenvattend geeft die beschouwing de volgende argumenten om te werken aan een gemeenschap-pelijke taal, die zo snel mogelijk na 2015 operationeel moet zijn:

• Het verhoogt de vergelijkbaarheid van ondersteuning, van zowel kosten als resultaat, en helpt daar-mee bij het ijken van budgetten, het afrekenen van aanbieders, en het leren en verbeteren.

• Het verlaagt de lasten van gemeenten, omdat niet iedere gemeente opnieuw het wiel hoeft uit te vinden.

• Het zorgt voor administratieve lastenverlichting bij aanbieders, omdat zij voor verschillende ge-meenten dezelfde parameters moeten aanleveren.

De werkgroep onderkent het belang van een gemeenschappelijke taal, maar voorziet ook een grote uitdaging in haalbaarheid van uniformiteit en vergelijkbaarheid. Daarnaast moet steeds goed worden gekeken in hoeverre dit lokale beleidsvrijheid bijt. De werkgroep ziet twee mogelijke routes, die paral-lel kunnen lopen:

1 Een landelijke aanpak, bedoeld om ineens een grote stap vooruit te zetten.

2 Aanpak binnen regionale of andere samenwerkingsverbanden, met later een consolidatie tot lande-lijk niveau.

Een keuze van gemeenten is, of zij de bestaande bekostigingsstelsels voor de tweedelijn willen over-nemen en of en zo ja, wanneer ze die willen aanpassen. Bijvoorbeeld in de jeugdzorg en de GGZ zijn daar inhoudelijke argumenten voor, maar meer in het algemeen wil de werkgroep toe naar stan-daardproducten waardoor de informatievoorziening binnen en over gemeenten heen optimaal wordt ondersteund. Deze producten moeten zo zijn opgesteld, dat een goede koppeling met resultaatmaten mogelijk is. Daarnaast moeten de producten maatwerk toelaten. Dat laatste betekent dat de pro-ducten leiden tot een vergoeding voor de aanbieder (gebaseerd op een analyse van de kostprijs, die gepast is bij de gevraagde resultaten – enkele gemeenten hebben hier al stappen in gezet). Maar de producten schrijven niet voor wat de aanbieder exact moet doen, bijvoorbeeld, hoeveel uren of welke handelingen geleverd moeten worden.

Dit alles is technisch mogelijk via arrangementen ingekocht bij aanbieders maar ook via pgb’s. On-derdeel van de standaardproducten kunnen reeds bestaande producten zijn, aangevuld met nieuw ontworpen producten. Daarnaast moet pragmatisch worden gekeken voor welk deel van de onder-steuning met producten gewerkt gaat worden, aangezien sommige delen het makkelijkst middels functiebekostiging kunnen worden ingekocht en andere te klein of makkelijk stuurbaar zijn dat een bekostiging op activiteiten (zoals een uur ondersteuning) afdoende inzicht en houvast biedt. Een dergelijke oefening kan direct beginnen. Maar bijvoorbeeld in het geval van de GGZ voorziet de werk-groep een meerjarendoorlooptijd om inhoudelijk en technisch betere alternatieven te ontwikkelen. Bij alle aanpassingen in bekostiging moeten gemeenten oog hebben voor de forse impact, zowel inhou-delijk, als administratief en op het gebied van prikkels.

Inhoudelijke beschouwing op gemeenschappelijke taal

Een prestatie is het behaalde resultaat in relatie tot de daartoe gemaakte kosten. Het resultaat kan bijvoorbeeld worden gemeten middels bestaande instrumenten, zoals de zelfredzaamheidsmatrix of de participatieladder, of door andere registraties te combineren tot een plaatje hoe goed het gaat met een burger of een populatie (voor meer informatie hierover verwijzen we naar een handreiking die binnenkort verschijnt over sturen op uitkomsten in de Wmo (Nyfer)). Om te kunnen bepalen of aanbieders het goed doen, gaan gemeenten behoefte hebben aan benchmarking. Daarbij worden gemeentelijke grenzen snel overschreden. Daarom is het creëren van een gemeenschappelijke taal voor het meten van resultaten sterk aan te bevelen. Dat kost tijd en we verwachten dat gemeenten dit pas na 2015 voldoende op orde zullen hebben. Echter, daartoe moet wel nu al gestart worden met het ontwerpen en realiseren daarvan.

Het tweede element in de prestatie zijn de gemaakte kosten. Om de kosten goed te kunnen kop-pelen aan een gemeten resultaat (voor een populatie of een burger), worden deze bij voorkeur uitgedrukt in termen van kosten per populatie of kosten per cliëntprofiel. Om de eerder genoemde onderlinge vergelijking tussen aanbieders te kunnen uitvoeren, is dan dus ook gemeenschappelijke taal nodig voor hoe je een populatie of cliëntprofiel definieert. Dat gaat dus over populatieken-merken, zodat gemeenten onderling kunnen ijken hoeveel ze voor welk type populatie uitgeven en welke resultaten ze ervoor terug krijgen. Hetzelfde geldt voor cliëntprofielen (die dan voor de behapbaarheid worden samengevoegd in doelgroepen van vergelijkbare cliëntprofielen).

Indien het niet mogelijk is een koppeling te maken naar populatie of cliëntprofielen/doelgroepen, kunnen gemeenten nog altijd onderling zinnig ijken, door resultaten en kosten te vergelijken voor capaciteiten (zoals een residentiële afdeling) of trajecten (zoals bepaalde typen ambulante jeugd-hulp). Ook daarvoor geldt dan weer de noodzaak tot afdoende uniformering in definities.

Niet alle ondersteuning, en daarmee ook niet alle kosten, zijn te vangen in eenduidig af te bake-nen capaciteiten of trajecten. Een deel van de cliënten ontvangt samengestelde ondersteuning van verschillende aanbieders en/of kent een bijzonder verloop van het traject. In dergelijke gevallen kan het voor de inkoop en de controle achteraf beter werken, als gemeenten inzicht krijgen op het ni-veau van de activiteiten. Denk dan aan uren dienstverlening of ligdagen. Ook hiervoor geldt, zowel om praktische redenen als om vergelijkbaarheid, dat eenduidigheid gewenst is in de door gemeen-ten gebruikte definities van deze ‘eenheidsmagemeen-ten’.

Overigens zullen gemeenten die inkopen op populatie, doelgroep of traject nog altijd de behoefte hebben te weten wat daar aan activiteiten onder zitten, zeker in de eerste fase waarin nog veel moet worden geleerd en afgestemd met de aanbieders. Dat is een aanvullend argument om de

‘eenheidsmaten’ (uren, ligdagen) eenduidig tussen gemeenten te definiëren. Jeugdzorg Nederland pleit hier specifiek voor. Zij geven aan dat naast het formuleren van een resultaat per doelgroep, het ook van belang is om de inzet in eenheidsmaten te definiëren, om uiteindelijk een goede verge-lijking tussen producten mogelijk te maken. Dit hoeft de inkoop van integrale trajecten niet in de weg te staan.

Ten slotte nog een opmerking over het gebruik van activiteiten als eenheidsmaten. Alhoewel het in de praktijk eenvoudig kan zijn de bekostiging ook hierop te baseren, moeten gemeenten zo veel mogelijk blijven inkopen op populatie en doelgroep (of daarbij behorende capaciteit of traject),