• No results found

2. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken

2.4 Uitwerking en rapportage

2.4 Uitwerking en rapportage

Na het veldonderzoek zijn de onderzoeksgegevens uitgewerkt en geanalyseerd. Hierbij is voortdurend sprake geweest van een terugkoppeling naar de uitkomsten van het bureauonderzoek (toetsing archeologisch verwachtingsmodel). Ter afronding van het archeologisch onderzoek is het nu voorliggende eindrapport samengesteld.

3. Resultaten archiefonderzoek

3.1 Geologische en geomorfologische gegevens

Het onderzoeksgebied ligt in het westelijk veengebied, dat is ontstaan in het Holoceen. Het Holoceen is het jongste geologische tijdvak dat ongeveer 10.000 jaar geleden een aanvang nam en doorloopt tot de huidige tijd. Het betreft een relatief warme periode, die gekenmerkt wordt door een zeespiegelstijging als gevolg van het smelten van ijskappen. Onder invloed van een variërende zee-invloed werd in de Zuid-Hollandse kustvlakte een zeer heterogeen sedimentpakket afgezet. Deze sedimentatie vond bovenop de reeds aanwezige Pleistocene ondergrond plaats.

Rond 7000 jaar geleden lag de zeespiegel aanzienlijk lager dan het huidige niveau. Omstreeks deze tijd ontstonden in West-Nederland, iets ten westen van de huidige kustlijn, strandwallen. Hierachter bevond zich een wadden- en kweldergebied. Aan de rand van dit kweldergebied ontstonden door uittredend grondwater zoetwatermoerassen, waarin veenvorming optreedt.

Onder invloed van een gestage zeespiegelstijging en het Atlanticum kwam de kustlijn steeds verder land inwaarts te liggen. Dit heeft als gevolg dat ook het kustmoeras steeds verder landinwaarts geschoven werd en er over het reeds gevormde veen nieuwe mariene sedimenten werden afgezet. Op deze wijze ontstonden op het oude Pleistocene landoppervlak een dunne laag veen met daarop een pakket mariene afzettingen. Dit veen is het Basisveen (Formatie van Nieuwkoop), de mariene afzettingen vormen de afzettingen van Calais (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer).

Vanaf 5000 jaar geleden nam de relatieve zeespiegelstijging af. Doordat er meer zand werd aangevoerd konden de strandwallen zich stabiliseren en werd de kust weer in westelijke richting uitgebouwd. De achter de strandwallen gelegen lagune slibde steeds verder op. Uiteindelijk zorgden het aaneensluiten van de strandwallen en een verminderde sedimenttoevoer er voor dat de lagune niet helemaal kon dichtslibben. Door de aanvoer van regen en rivierwater trad verzoeting op en kon er op grote schaal veenvorming plaatsvinden. In eerste instantie was er sprake van een eutroof (voedselrijk) milieu waarin riet- en broekveen wordt gevormd. Naarmate het veenpakket dikker werd en de veenvormende planten niet meer bij het grond water konden, ontstonden er oligotrofe (voedselarme) milieus waarin, uit voornamelijk veenmosveen bestaand, hoogveen werd gevormd. Het veen dat op deze wijze is ontstaan en op de mariene afzettingen is gelegen, vormt het Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop).

Tot het eind van het eerste millennium van de jaartelling bestond het gebied achter de strandwallen uit een vrijwel aaneengesloten veengebied, slechts onderbroken door enkele zeegaten en kreeksystemen.

(De Mulder et al. 2003). Vanaf de13e eeuw werd het gebied ontgonnen en aan de noordzijde bedijkt.

Nadien namde overstromingsfrequentie af en vond er nog maar weinig sedimentatie plaats.

Voor wat betreft de door de Mulder et al (de Mulder et al, 2003) voorgestelde nieuwe lithostratigrafie (zie Bijlage 3) dient het volgende opgemerkt te worden. SOB Research is van mening dat deze nieuwe lithostratigrafische terminologie in het geheel geen meerwaarde biedt voor wat betreft de koppeling tussen archeologie en geologie. Integendeel: met name in het Holocene gebied gaan hiermee mogelijkheden voor een dergelijke koppeling verloren. Daarnaast is er geen goede koppeling mogelijk tussen reeds decennia lang uitgevoerd archeologisch onderzoek en de nieuwe voorgestelde lithostratigrafische terminologie. Tevens ontbreken ook geologische kaarten, waarbij deze terminologie is gehanteerd, zodat een betrouwbare presentatie niet mogelijk is. Het is vanuit haar eigen kwaliteitsborging dat SOB Research, zeker voor wat betreft het Holocene deel van Nederland, de gangbare lithostratigrafie toepast en vooralsnog zal blijven toepassen.

Voor het verkrijgen van inzicht in de geologische opbouw van het onderzoeksgebied en de directe omgeving daarvan kon gebruik worden gemaakt van de rapportages van RAAP (Oude Rengerink, 1999), van de Bodemkaart van Nederland (zie Afbeelding 4) en van de Geomorfologische kaart van Nederland (zie Afbeelding 5). Een nadeel bij het gebruik is de relatieve grofschaligheid van de twee laatstgenoemde kaarten; de informatie is niet bedoeld en ook niet bruikbaar voor een beoordeling op perceelniveau. Wel bieden de kaarten kaders voor een globale inschatting van de geologische en paleogeografische situatie.

Afbeelding 4. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op de Bodemkaart van Nederland.

Bron: Archis2/Alterra.

Ter plaatse van het onderzoeksgebied wordt op de Bodemkaart (zie Afbeelding 4) een zone weergegeven als kalkarme leek- en woudeerdgronden, bestaande uit klei (code pMn86C). Meer naar het zuiden toe worden liedeerdgronden bestaande uit zavel weergegeven (code U30Tnr123).

Ter plaatse van het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied wordt op de Geomorfologische Kaart van Alterra (zie Afbeelding 5) een zone weergegeven als ‘lage dijk’ (code D1). Het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied is gelegen binnen een zone die wordt weergegeven als een ‘rivier-inversierug’ (code 3K26). Ten zuiden daarvan ligt een ‘rivierkomvlakte’ (code 1M23).

Afbeelding 5.De ligging van het onderzoeksgebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op de Geomorfologische Kaart van Nederland. Bron: Archis2/Alterra.

Bij een uitgebreid booronderzoek van RAAP in de Oostvlietpolder in 19991 is op de Afzettingen van Calais (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer) een pakket Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) aangetroffen. In het oosten van de polder bereikt het veen een dikte van maximaal 2.0 meter. Onderin is het veen kleiig, naar boven toe niet meer. In het oostelijke deel van de polder leek de top van het veen niet geërodeerd te zijn, terwijl dat in het westelijk deel wel het geval leek te zijn. Dit als gevolg van erosie en de vorming van kreken vanuit de Vliet. Het kan in dit geval zowel gaan om Duinkerke I- (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) als Tiel 0-kreken (Formatie van Echteld). Ook het onderzoeksgebied ligt voor een groot deel op oever-/kreekafzettingen (zie Afbeelding 6). Voor het gebied waarin het onderzoeksgebied ligt wordt er vanuit gegaan dat het alleen om Afzettingen van Duinkerke I gaat (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren). Verder zijn tot circa 0.3 meter beneden maaiveld de bovenste afzettingen aangerijkt met zand. Dit zand werd ter verbetering van de bouwvoor aangevoerd vanuit het duingebied.

De Vliet, die aan de westzijde langs de Oostvlietpolder loopt, is vermoedelijktussen 3450 en 2750 BP ontstaan. Dit kan afgeleid worden uit het voorkomen van de Afzettingen van Tiel-0 (Formatie van Echteld) langs de Vliet. De Vliet heeft zich in het Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) ingesneden, waarbij in een strook van ca. 200 meter aan weerszijden van de Vliet oeverafzettingen zijn afgezet op het veen. Ten oosten daarvan bestaat de ondergrond uit Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) op Afzettingen van Calais (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer) (Oude Rengerink, 1999).

1 Hierbij zijn geen boringen uitgevoerd ter plaatse van het onderzoeksgebied.

Afbeelding 6.De ligging van het onderzoeksgebied (rood omkaderd) op een kaart van RAAP, waarop het krekensysteem en vindplaatsen, aangetroffen bij het booronderzoek zijn weergegeven. Bron: Oude Rengerink, 1999.

3.2 Archeologische gegevens

Voor een overzicht van reeds bestaande kennis ten aanzien van archeologische vindplaatsen binnen - en in de directe omgeving van het onderzoeksgebied werden de Archeologische Waardenkaart van de Gemeente Leiden en Archis2, de online archeologische databank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geraadpleegd.

De Archeologische Waardenkaart van de Gemeente Leiden is het beleidsinstrument van de Gemeente Leiden met betrekking tot de afweging van archeologische belangen. Ter plaatse van het onderzoeksgebied wordt op de kaart een zone weergegeven met een hoge verwachting (zie Afbeelding 8). Op de kaart van het Bestemmingsplan Archeologie (zie Afbeelding 9) is het onderzoeksgebied gelegen binnen een zone met hoge archeologische waarde (Waarde-5).

Op de Archeologische Monumentenkaart van Zuid-Holland (AMK; Den Haag/Amersfoort: 1994) worden ter plaatse van het onderzoeksgebied geen terreinen met een archeologische status aangegeven. Wel worden in Archis2 in de nabije omgeving van het onderzoeksgebied enkele Archeologische Monumenten afgebeeld (zie Afbeelding 7). Op slechts 50 meter ten oosten van het onderzoeksgebied wordt een terrein van hoge archeologische waarde aangegeven (Monumentnummer 15.377), bestaande uit sporen van bewoning uit de Midden-Romeinse Tijd (70-270 na Christus) tot in de Middeleeuwen (500-1500 na Christus).

Op circa 500 meter afstand naar het westen, wordt eveneens een terrein van hoge archeologische waarde afgebeeld (Monumentnummer 3.180). In dit geval een terrein met resten van de hofstede Vredenhoef daterend uit de Late Middeleeuwen. Op ongeveer 700 meter naar het zuidwesten wordt nog een terrein weergegeven met een zeer hoge archeologische waarde (Monumentnummer 16.280).

Hier gaat het om twee veenwegen uit de Late Bronstijd of IJzertijd en sporen van bewoning uit het Neolithicum.

In Archis2, de online archeologische databank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, zijn geen gegevens bekend van vondsten, die ter plaatse van het onderzoeksgebied zouden zijn gedaan. In de omgeving van het onderzoeksgebied zijn archeologische vondsten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd gedaan. Zo zijn bij booronderzoeken van het archeologisch bureau RAAP in de Oostvlietpolder, eind jaren negentig, diverse vindplaatsen uit voornamelijk de IJzertijd en Romeinse Tijd geïnventariseerd (zie Afbeelding 6). Deze zijn zowel gelegen op een stelsel van kreekruggen als op de oeverafzettingen, rondom het onderzoeksgebied, op dieptes tussen circa 0.3 en 0.7 meter beneden maaiveld (Waarnemingnummer 137.667, 138.365 tot en met 138.368).

Bij een proefsleuvenonderzoek en een begeleiding van Archeomedia werden ten zuiden van het onderzoeksgebied enkele veenwegen uit de Late Bronstijd/IJzertijd aangetroffen (Waarnemingnummer 408.526 en 408.532).

Ten slotte zou de Gracht van Corbulo ongeveer ter plaatse van de huidige Vliet kunnen hebben gelegen, aan de noordzijde van het onderzoeksgebied. De hoge archeologische verwachtingswaarde op de Waardenkaart van de Gemeente Leiden ter plaatse van de zone langs de Vliet hangt hiermee samen (Hessing, 2004/Gemeente Leiden, 2010).

Afbeelding 7. De ligging van in Archis2 geregistreerde waarnemingen (geel, genummerd) en monumenten (rood omkaderd) in de (directe) omgeving van het onderzoeksgebied (paars). Onderzoeksmeldingen zijn blauw omkaderd. Bron:

Archis2.

Afbeelding 8. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw) op een uitsnede van de Archeologische Waardenkaart van de Gemeente Leiden. Rood: aangetoonde waarde. Roze: hoge verwachting. Schaal: 1: 5.000. Bron: Gemeente Leiden.

Afbeelding 9. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw) op een uitsnede van het Archeologisch Bestemmingsplan van de Gemeente Leiden. Rood: Waarde-3. Oranje: Waarde-5. Schaal: 1: 5.000. Bron: Gemeente Leiden.

3.3 Historische gegevens

De Oostvlietpolder en de omgeving daarvan zijn ongeveer in de 12e/13e eeuw ontgonnen. Daarbij vormde de oostoever van de Vliet de ontginningsas. Haaks hierop werden noordwest-zuidoost georiënteerde verkavelingssloten gegraven. Deze verkaveling is tegenwoordig nog aanwezig.

Middeleeuwse vindplaatsen zullen derhalve vooral onder de huidige bewoning liggen, waar enige oude boerderijen wellicht middeleeuwse voorgangers hebben gehad.

De Oostvlietpolder is ontstaan uit de samenvoeging van de voormalige Hofpolder en de Vlietpolder De grens van de beide polders werd gevormd door de voormalige Hofweg, die een stuk ten oosten van het onderzoeksgebied was gelegen. Het onderzoeksgebied lag dus in de voormalige Hofpolder (of Hoflantspolder).

In het kader van de analyse van historisch kaartmateriaal werden onder meer een kaart uit 1615 van Balthasar & Florisz. van Berckenrode, een kaart uit 1687 van Dou & van Brouckhuijsen, een kaart uit 1746 van Bolstra, het Kadastrale Minuutplan uit 1811 - 1832 en de Topografische Kaarten uit 1876, 1903, 1924, 1950 en 1958 geraadpleegd. Vanwege de grofschaligheid van de kaarten uit 1615, 1687 en 1746 kunnen niet met zekerheid uitspraken worden gedaan over de situatie binnen het onderzoeksgebied

Op de historische kaart van 1615 (zie Afbeelding 10) wordt de Oostvlietpolder voor het eerst goed weergegeven. Hierop is te zien dat het onderzoeksgebied toen waarschijnlijk niet bebouwd was. Op enige afstand naar het westen wordt wel een boerderij afgebeeld. Waarschijnlijk liep hier de reeds aanwezige Hofweg via een veer/brug over het water. Ook ten oosten van het onderzoeksgebied wordt langs de Vliet, aan de oostzijde van de Hofweg, een boerderij afgebeeld. Op de kaarten van 1687 (niet afgebeeld 2) en 1746 (zie Afbeelding 11) worden inmiddels nog twee andere boerderijen afgebeeld juist ten oosten grenzend aan het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied lijkt dan nog steeds onbebouwd te zijn. Ook op het Kadastrale Minuutplan en de Topografische Kaarten tot 1950 blijft het perceel onbebouwd (zie Afbeelding 12 en 13). Pas op de Topografische Kaart van 1950 wordt binnen het onderzoeksgebied een schuur afgebeeld (zie Afbeelding 14). Deze situatie binnen het onderzoeksgebied handhaaft zich tot in het heden.

Vanaf het begin van de 17e eeuw, is het onderzoeksgebied dus waarschijnlijk onbebouwd gebleven tot in de 20e eeuw. Over de situatie binnen het onderzoeksgebied voorafgaand aan 1615 kunnen geen uitspraken worden gedaan, vanwege het ontbreken van kaarten uit deze periode.

2 Enkele kaarten worden niet afgebeeld omdat op deze kaarten een vergelijkbare situatie aanwezig is als op de voorafgaande of latere kaart.

Afbeelding 10. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de kaart van Balthasar & Florisz. van Berckenrode uit 1615. Bron: www.watwaswaar.nl.

Afbeelding 12. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van het Kadastrale Minuutplan uit 1811-1832. Schaal 1: 5.000. Bron: www.watwaswaar.nl.

Afbeelding 13. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op een uitvergrote uitsnede van de Topografische Kaart uit 1876. Schaal 1: 10.000. Bron: www.watwaswaar.nl.

Afbeelding 14. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op een uitvergrote uitsnede van de Topografische Kaart uit 1958. Schaal 1: 10.000. Bron: www.watwaswaar.nl.

3.4 Luchtfoto’s

In het kader van het onderzoek werd één luchtfoto geraadpleegd (niet in dit rapport weergegeven). Dit betrof een foto gemaakt op 24 mei 1989 (ROBAS, fotonummer 30511). Op de luchtfoto is te zien dat het onderzoeksgebied toen deels bebouwd was (schuur) en deels begroeid. Er zijn ter plaatse van het onderzoeksgebied geen aanwijzingen te zien die duiden op de aanwezigheid van archeologisch resten.

3.5 Actueel Hoogtebestand Nederland

Tijdens het onderzoek werd het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) geraadpleegd (zie Afbeelding 15). De rode, oranje en gele zones betreffen hoger gelegen gedeelten. De groene en blauwe zones betreffen lager gelegen gedeelten. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat het onderzoeksgebied ter plaatse van een relatief laag gelegen zone ligt. Echter, de hoger gelegen zones op de kaart, betreffen in de meeste gevallen bebouwing. Te zien is dat het onderzoeksgebied hoger is gelegen dan het land ten zuiden ervan. Deze relatief hogere ligging heeft mogelijk te maken met de aanwezigheid van een kreekrug. Op basis van de AHN kan worden aangenomen dat het maaiveld op een hoogte variërend van circa 0.70 en 1.05 meter -NAP ligt.

Afbeelding 15. De positie van het onderzoeksgebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De blauwe en groene zones betreffen lager gelegen gedeelten, de gele en oranje zones betreffen hoger gelegen delen. Schaal: 1: 10.000. (c) AHN - www.ahn.nl.

3.6 Archeologisch verwachtingsmodel

Op basis van de beschikbare geologische, archeologische en historische gegevens kan worden ingeschat dat er binnen het onderzoeksgebied archeologische sporen uit de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd kunnen worden aangetroffen. Ter plaatse van het onderzoeksgebied bevinden zich kleiafzettingen van Duinkerke (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) op Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) op Afzettingen van Calais (klei- en zandafzettingen) (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer). De top van de Afzettingen van Duinkerke (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) kan dagzomend worden aangetroffen.

Ter plaatse van het onderzoeksgebied kunnen archeologische vindplaatsen uit het Neolithicum worden aangetroffen in de top van - of op de Afzettingen van Calais (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer). Echter vanwege de aanwezigheid van strandwallen ten westen van het onderzoeksgebied, waarop reeds Neolithische bewoning is vastgesteld is het waarschijnlijk dat vindplaatsen uit deze periode zich eerder op deze hoger gelegen strandwallen concentreren. Vindplaatsen uit de Bronstijd en de IJzertijd kunnen worden aangetroffen in of op het Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop). Er moet echter rekening mee worden gehouden dat het Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) binnen het onderzoeksgebied niet meer intact aanwezig kan zijn, als gevolg van erosie door de aanwezige

Archeologische resten uit de IJzertijd tot en met de Romeinse Tijd kunnen zich in/op de Afzettingen van Duinkerke (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) bevinden. Ook zou de Gracht van Corbulo ongeveer op de locatie van de Vliet vlak ten noorden van het onderzoeksgebied kunnen hebben gelegen. De kans op het aantreffen van archeologische resten uit de IJzertijd/Romeinse Tijd is hoog, vanwege de ligging van het onderzoeksgebied op kreek- en oeverafzettingen van Duinkerke I (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren).

In deze afzettingen zijn op een diepte tussen circa 0.3 en 0.7 meter, door RAAP tien vindplaatsen aangetroffen in de Oostvlietpolder. Deze aangetroffen vindplaatsen zijn overigens wel buiten het onderzoeksgebied gelegen.

De kans op archeologische resten uit de Middeleeuwen/Nieuwe Tijd is klein. Dit omdat op oude kaarten vanaf 1615 tot 1950 geen bebouwing staat aangegeven binnen het onderzoeksgebied. Resten van bewoning uit de Late Middeleeuwen en de 16e eeuw moeten eerder verwacht worden ter plaatse van de oude boerderijen ten oosten en ten westen van het onderzoeksgebied, toch kan het aantreffen van resten uit deze periode niet geheel uitgesloten worden.

De omvang van de mogelijk aan te treffen archeologische sporen is op dit moment nog niet bekend.

Archeologische vindplaatsen kunnen herkend worden aan de hand van de aanwezigheid van een bewoningsniveau of een akkerlaag, door middel van vuursteen, fragmenten aardewerk, houtskool of bijvoorbeeld botmateriaal. In hoeverre het bodemprofiel (en daarmee mogelijk archeologische resten) nog intact aanwezig zal zijn is niet bekend. Dit geldt ook voor de invloed van post-depositionele processen op het aanwezige bodemarchief.

4. Resultaten veldonderzoek

4.1 Inleiding

Het onderzoeksgebied ligt in de Oostvlietpolder ten zuiden van Leiden aan de Vlietweg. Het onderzoeksgebied was ten tijde van het veldonderzoek in gebruik als een verhard erf met een schuur en voor een deel bosschages. De aanwezige schuur leek niet tot nauwelijks gefundeerd. Het grootste deel van het terrein was verhard met puin of betonplaten, op het deel met de bosschages na (zie Afbeelding 16). Een mestvaalt in het zuidoostelijk deel van het terrein was voor een deel ingegraven.

Het maaiveld lag op een hoogte tussen 0.70 en 1.05 meter -NAP.

Afbeelding 16. De positie van het onderzoeksgebied (rood omkaderd), geprojecteerd in Google Earth. Aangegeven is de indeling en functie van het terrein.

4.2 Booronderzoek IVO

De grondboringen zijn voor een deel in samenwerking met medewerkers van VanderHelm Milieubeheer uitgevoerd, die het milieukundig onderzoek op het terrein uitvoerden. Binnen het onderzoeksgebied zijn de boringen uitgevoerd afhankelijk van de situatie van het terrein, zoals aanwezige verharding. In totaal werden tijdens het IVO zes boringen uitgevoerd tot een diepte tussen 1.00 en 4.00 meter beneden het maaiveld. Per boorpunt is tot op een diepte van 1.30 meter beneden het maaiveld geboord met een edelmanboor met een diameter van 7 of 12 centimeter. Vervolgens zijn de boringen verdiept met een gutsboor met een diameter van 3 centimeter. Bij iedere afzonderlijke boring werden de in de boring te onderscheiden geologische afzettingen en archeologische sporen ten opzichte van het maaiveld ingemeten (ASB, NEN5104). De locatie van de boringen is bepaald met gebruikmaking van een gps-systeem (Geo-Explorer CE/ Geo XT). De bijbehorende hoogteliggingen van het maaiveld werden ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP) bepaald met behulp van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De AHN kent een onnauwkeurigheid van 6 tot 10 centimeter (zie Bijlage 4).

4.3 Geologische opbouw

Op basis van de gegevens van het booronderzoek kan worden gesteld dat ter plaatse van het onderzoeksgebied sprake is van een verstoorde bovenlaag, bestaand uit zand of zandige klei, opgebracht dan wel vergraven. Daaronder volgt een natuurlijk profiel van Afzettingen van Duinkerke (klei) (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) op Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) en Afzettingen van Calais (klei) (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer).

De opgebrachte/verstoorde laag bleef in de meeste boringen beperkt tot een dikte van circa 0.40 meter.

Alleen in Boring nr.: 1 tot en met 3 was de verstoring meer diepgaand (tot 0.70 en 1.50 meter). De verstoring waargenomen in Boring nr.: 2 is het gevolg van de aanwezigheid van een oude kavelsloot, die langs het perceel moet hebben gelopen, haaks op de dijk (ontginningsas) langs de Vliet.

De top van het natuurlijke Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) werd aangetroffen tussen een diepte van 2.23 meter -NAP (Boring nr.: 4) en 2.67 meter -NAP (Boring nr.: 1), dit is dieper dan het veen in de rest van de polder. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat de top van het veenpakket hier niet meer intact aanwezig is door erosie van de naastliggende Vliet en de daaruit voort komende kleinere kreken. De lagere ligging kan ook deels worden veroorzaakt door inklinking van het veen,

De top van het natuurlijke Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) werd aangetroffen tussen een diepte van 2.23 meter -NAP (Boring nr.: 4) en 2.67 meter -NAP (Boring nr.: 1), dit is dieper dan het veen in de rest van de polder. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat de top van het veenpakket hier niet meer intact aanwezig is door erosie van de naastliggende Vliet en de daaruit voort komende kleinere kreken. De lagere ligging kan ook deels worden veroorzaakt door inklinking van het veen,