• No results found

Uitwerking onderzoeksvraag 2 Persoonlijke kenmerken

Adolescentie

Een persoonlijk kenmerk dat de participanten vaak benoemden als kenmerk van verdachten of betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit was een jonge leeftijd, en dan met name de adolescentie. De participanten merkten op dat deze jongeren vaak niet beseften wat de gevolgen en consequenties waren van hun daden, waardoor het risico op het plegen van delicten groter was bij deze jongeren in de puberleeftijd.

‘Het is voor hun een normale manier van communiceren. Maar ze beseffen zich ook niet zo goed welke mogelijkheden er allemaal zijn. En daarnaast merk je al sowieso dat jeugdigen

veel minder oorzaak-gevolg zien. Zeker informeren en vooral aangeven wat de risico’s kunnen

zijn, dat dat wel heel belangrijk is.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Een participant die werkzaam was als wijkagent benoemde ook dat jongeren de gevolgen van hun daden niet altijd goed konden inschatten. Deze participant had volgens zijn beoordeling vaker met daderschap onder jongeren te maken, doordat de hersenen van jongeren nog niet uitontwikkeld zijn en zij oorzaak-gevolg relaties minder goed kunnen inschatten.

79

‘Criminaliteit is heel erg leeftijdsgebonden. Je kan over een persoon iets zeggen, maar uiteindelijk ben je, op je 23e of 25e pas uitontwikkeld. Dan doen de hersenen de laatste leerles,

dat is oorzaak en gevolg beredeneren. Zolang je dat nog niet weet, zijn dit soort dingen altijd

een risico.’ (Wijkagent)

Eén van de participanten die werkzaam was in de Basis Politiezorg, en die gespecialiseerd was op het gebied van sexting, benoemde dat de online wereld nu bij veel pubers onderdeel uitmaakte van de seksuele ontwikkeling (met betrekking tot sexting). Doordat pubers niet altijd oorzaak-gevolg konden inschatten, zouden zij soms niet de gevolgen zien die sexting kan hebben voor zichzelf en het slachtoffer.

‘De kennis is er niet dat pubers, met name pubers, dat sexting voor pubers echt een onderdeel is van de seksuele ontwikkeling. Wat wij vroeger in het fietsenhok liepen te friemelen

bij wijze van spreken, dat is nu sexting. Het is voor die pubers gewoon heel spannend. Het

puberbrein is niet voldoende ontwikkeld om oorzaak-gevolg direct te kunnen onderscheiden zeg

maar.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Andere aspecten van de puberteit die door de participanten werden benoemd waren de hormonen en de adrenaline bij pubers. Het lichaam van een puber zou volgens de participanten veranderen onder invloed van hormonen. Deze hormonen konden onder meer zorgen voor een wisselend humeur. Pubers zouden daardoor onvoorspelbaar gedrag kunnen vertonen en zich af gaan zetten tegen volwassenen. Dit kon er volgens de respondenten voor zorgen dat zij meer risicovol gedrag gingen vertonen, ook online.

‘Ja, leeftijd is wel een belangrijke factor voor criminaliteit want mensen met veel adrenaline, veel hormonen, die zijn veel meer geneigd om. Die ouderen enzo zijn veel rustiger.’

(Wijkagent)

Ook specifiek refererend aan sexting benoemde een participant dat de hormonen en het ontstaan van interesse in seksualiteit tijdens de puberteit een rol speelden.

79

‘Maar ik geloof dat het meer met puberteit te maken heeft dan met opvoeding. Natuurlijk heel goed opgevoede kinderen zullen iets minder snel een sext versturen, maar ik

denk uiteindelijk als die hormonen gaan gieren dat ze het toch wel doen. Gewoon puur omdat

het heel interessant is en het een seksuele ontdekkingstocht is.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Geslacht

Het tweede persoonlijke kenmerk dat in dit onderzoek naar voren kwam is het geslacht van de jongeren.

Drie van de 12 respondenten (16.7%; n = 3) gaven aan dat jongens vaker dader waren van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit dan meisjes. De participanten ervaarden ook dat jongens vaker dader waren van traditionele misdrijven.

‘In het algemene beeld heb ik het idee dat cybercrime voornamelijk door jongens wordt gepleegd. Maar dat heeft ook met traditionele misdrijven te maken, die worden ook

voornamelijk door jongens gepleegd.’ (Wijkagent)

Specifiek met betrekking tot sexting gaven nog meer participanten aan dat jongens vaker dader waren dan meisjes: 58.3% van de participanten (n = 7) benoemde dat jongens zich vaker schuldig maakten aan sexting dan meisjes.

‘Ja, als we praten over sexting is het voornamelijk dat de jongens richting de meisjes gaan.’ (Jeugdagent)

Ook werd benoemd dat meisjes vaker het slachtoffer waren van sexting.

‘Laat ik het zo zeggen, ik denk over het algemeen, maar dat is puur vanuit mijn eigen zienswijze, denk ik wel dat meisjes vaker slachtoffer zijn van sexting dan jongens. En dat heeft

denk ik te maken dat een meisje daar wat kwetsbaarder in is.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Wat betreft delicten als hacking en oplichting hadden de meeste participanten moeite om aan te geven of daders vaker jongens of meisjes waren, omdat ze daar vanuit hun werk wat

79 minder ervaring mee hadden. Een derde deel van de 12 participanten (33.3%; n = 4) benoemde wel dat, zodra financieel gewin een rol speelde, jongens vaker dader waren. Zo benoemde een participant het voorbeeld van de bioscoopketen Pathé die voor 19 miljoen euro opgelicht was via nepmails waarin werd gevraagd om de aankoop van een bedrijf in Dubai te financieren.

‘Ik denk de oplichting, als we het over oplichting hebben, de grote bedragen hè als we het hebben over de grote Pathé-zaak, dat zijn mannen.’ (Wijkagent)

Eén van de participanten was nog stelliger en benoemde dat hij bij delicten met een financieel gewin nog nooit een meisje als dader was tegengekomen.

‘Maar echt cybercriminaliteit, zoals ik het zie van dat je er een financieel gewin bij hebt, ben ik nog nooit een meid tegengekomen.’ (Wijkagent)

Als we vragen naar de ervaringen die de participanten hadden met cyberpesten, benoemde de helft van de participanten (50.0%; n = 6) dat dit iets was wat veel vaker door meisjes werd gedaan. Hieronder ter afsluiting nog enkele citaten die dit illustreren.

‘Cyberpesten word vooral door vrouwen gedaan. Meiden zijn toch wel wat gemener onderling.’ (Wijkagent)

‘Heb je het weer over het pestgedrag, puur elkaar opzoeken, dan zijn meiden toch wel letterlijk bitches.’ (Wijkagent)

Intelligentie

Uit de interviews kwam een wisselend beeld naar voren wat betreft de invloed van intelligentie op daderschap bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Zo werd zowel een lage intelligentie als een hoge intelligentie genoemd als kenmerk van de daders van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit.

79 De helft van de participanten (50.0%; n = 6) benoemde dat zij bij verdachten of daders van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit vaker een lage intelligentie en/of een laag opleidingsniveau zagen.

‘Dus ook je IQ. Dat dat gewoon belangrijk is. Of je slim genoeg bent om te weten welk pad je moet kiezen. Het zijn vaak toch wel de gasten, wat opvalt, die laaggeschoold zijn en ook

niet zoveel te verliezen hebben.’ (Wijkagent)

‘Ik denk dat het intelligentieniveau wel uitmaakt. Bij een school voor eehh wat minder getalenteerden, laat ik het zo zeggen, daar komt het veel vaker voor als op een gymnasium. Ik

denk dat er wel zeker een relatie is.’ (Wijkagent)

Een participant die werkzaam was als jeugdagent ervaarde dat gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit met name voorkwam bij leerlingen op het vmbo.

‘Het gebied waar ik dan langs de scholen ga, zijn 4 middelbare scholen en dat zijn 5500 leerlingen zeg maar. En dat is alles, van vmbo 1 tot vwo/tto. Als je dan kijkt, is het voornamelijk vmbo 1 t/m 4 en vwo komt eigenlijk niet zo heel veel voor.’ (Jeugdagent)

Een derde van de participanten (33.3%; n = 4) gaf echter aan dat een hoge intelligentie juist een kenmerk was dat zij zagen bij verdachten of betrokkenen van gedigitaliseerde criminaliteit.

‘Ik denk dat de normale online pleger, dat dat gewoon hele intelligente mensen zijn. Gevoelsmatig. Dat ze gewoon een stukje intelligenter zijn en op die manier ook niet gepakt

worden zeg maar. Degenen die via cybercrime wel gepakt worden, zijn gewoon dom. Die doen

het niet goed.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Een kwart van de participanten (25.0%; n = 3) beschreef dat er verschil was tussen de vormen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Zo benoemden zij dat voor sommige vormen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit, zoals hacking, bepaalde expertise nodig was. Mensen met een lager opleidingsniveau zouden eerder traditionele delicten plegen, doordat zij de

79 expertise voor gedigitaliseerde criminaliteit misten. Een enkele participant benoemde dat het plegen van bijvoorbeeld marktplaatsoplichting niet afhankelijk was van het intelligentieniveau. Hieronder zijn enkele illustrerende citaten weergegeven.

‘Waarschijnlijk hoger opgeleid. Het zal niet zo snel de straatrover hier om de hoek zijn die voor een grammetje coke iemand berooft. Ik denk niet dat die die expertise heeft om iemand via het internet op te lichten. Het is ook maar net welke vorm van cybercrime je dan ziet hè.’

(Wijkagent)

‘Ja eeehhm, ik denk wel eerlijk gezegd dat als je net zoals dat telecombedrijf enzo dat zijn echt wel slimme kinderen. Dat zijn niet de kinderen die op een laag niveau zitten. Maar

voor de andere dingen, zoals iets op marktplaats gooien en vervolgens afspreken, dat zie je op

elk niveau. Dat is gewoon makkelijk geld verdienen.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Migratieachtergrond

In vergelijking met de andere persoonlijke kenmerken vonden de participanten het lastiger om uitspraken te doen over de migratieachtergrond van de verdachten of betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Driekwart van de participanten (75.0%; n = 9) had geen idee of durfde niet te zeggen of een bepaalde migratieachtergrond oververtegenwoordigd was onder de verdachten of betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Een kwart van de participanten (25.0%; n = 3) gaf aan hierover geen uitspraak te kunnen doen, omdat in hun wijk jongeren met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd waren. Deze participanten gaven aan dat gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit bij deze groep jongeren veel voorkwam, maar durfden geen vergelijking te maken met jongeren zonder migratie achtergrond omdat zij in hun wijk veel te maken hadden met jongeren met een migratieachtergrond.

‘Wij hebben hier, 80% uit onze wijk is van niet-westerse komaf. Dus het is heel moeilijk om dan gelijk te zeggen van het komt daar vaak voor. We hebben er hier gewoon veel van dus

79

logisch dat we dat hier aantreffen. Maar dat wil niet zeggen dat het vaker voorkomt bij die

mensen dan dat het bijvoorbeeld in Wassenaar gebeurt waar het overgrote deel blank is.’

(Wijkagent)

Een derde deel van de participanten (33.3%; n = 4) gaf aan dat zij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit over het algemeen vaker zagen bij jongeren zonder een migratieachtergrond. Eén participant die werkzaam was in de Basis Politiezorg benoemde dat er mogelijk een relatie was tussen migratieachtergrond, opleidingsniveau en betrokkenheid bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Doordat de doelgroep met een migratieachtergrond (zo werd aangenomen) lager was opgeleid, zou de kennis over en de interesse in gedigitaliseerde criminaliteit mogelijk ontbreken.

‘Wat ik wel zie is dat een doelgroep met een andere etniciteit, dan pak ik even als voorbeeld de Marokkaanse doelgroep, zijn over het algemeen wat minder hoog opgeleid. En ik

denk wel als je gaat kijken naar het stukje cyber en digitaal, dat daar een wat technischere kant

bij komt kijken. Als het gaat om dat onderdeel kan ik mij niet aan de aandacht onttrekken dat

een doelgroep zoals ik hem net bedoel dat minder vaak zal doen of minder vaak zal voorkomen

op dat vlak. Omdat ze daar over het algemeen de interesse of kennis niet voor hebben.’

(Medewerker Basis Politiezorg)

Ook benoemde één van de geïnterviewde wijkagenten dat mensen met een migratieachtergrond minder gebruik maakten van het internet en hier minder in geïnteresseerd waren. Dit zou deze doelgroep minder kwetsbaar maken om betrokken te raken bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit.

‘Zij zitten zelf ook niet heel veel in die zin op het internet. Zij gebruiken het voornamelijk voor contact met het thuisfront. Maar ze zijn wat minder bij de Nederlandse maatschappij

betrokken op dat gebied. Dus daardoor zijn ze ook wat minder kwetsbaar daarvoor zou je

79 Een vierde deel van de participanten ervaarde dat met name bij sexting het percentage betrokkenen zonder migratieachtergrond groter was dan het percentage met migratieachtergrond. Als mogelijke verklaring hiervoor gaven zij aan dat schaamte een eerwraak binnen Islamitische culturen een grote rol speelde. Met name binnen de Islamitische doelgroep zou schaamte en eerwraak een verklaring kunnen zijn dat deze doelgroep minder vaak naar buiten treedt als slachtoffer en/of dader van sexting. Het is dus mogelijk dat gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit bij deze groep even vaak voorkomt maar dat dit minder naar buiten komt.

‘Bij sexting heb ik vooral jonge meiden als slachtoffer en vooral heel veel bij autochtone meisjes. Ik denk dat er net zoveel slachtoffers zijn aan de andere kant maar die keren er al

helemaal niet mee naar buiten. Ik denk dat schaamte en eer daar dan weer een hele grote rol

in speelt.’ (Wijkagent)

Een participant benoemde dat er met name binnen de Turkse en Marokkaanse doelgroep exposuregroepen bestonden waarin Islamitische meisjes ge-exposed werden. Een meisje van wie een sext rondging werd dan op social media bestempeld als ‘kech’ of ‘hoer’ met haar foto’s en telefoonnummer erbij.

‘Op het gebied van sexting geloof ik dat sowieso niet dat het vaker voorkomt. Ik geloof zelfs dat het op het gebied van sexting juist minder vaak voorkomt, juist omdat ze een

Islamitische achtergrond hebben. Wat ik wel weet is dat je van die exposegroepen hebt waarin

met name Islamitische jongeren samen zijn om Islamitische meisjes te exposen. Dus wanneer

een sext rondgaat van een meisje dat Islamitisch is, dat is natuurlijk een grote schande, dan

wordt dat meisje ge-exposed in zo’n groep.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

De participanten die wel ervaarden dat jongeren met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd waren bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit, benoemden daarbij specifiek de Turkse of Marokkaanse afkomst.

79

‘Als ik kijk naar de meisjes slachtoffers, dan heeft de helft een andere etniciteit, ook een Turkse of Marokkaanse, en de andere helft heeft een Nederlandse etniciteit. Als ik kijk naar de

verdachten dan is het merendeel wel Marokkaans of Turks waar we mee te maken hebben.’

(Jeugdagent)

Twee participanten benoemden (16.7%; n = 2) dat de cultuur een grote rol speelt in het gedrag van een jongere. Zij benoemden dat het binnen de Marokkaanse cultuur gangbaar is dat de ouders in huis de baas zijn, maar dat buiten de autoriteiten de baas zijn. Thuis moesten deze jongeren zich gedragen, maar zij zouden niet worden opgevoed om zich buiten ook te gedragen. Dit zou volgens de participanten kunnen verklaren waarom zij ervaarden dat deze doelgroep vaker betrokken was bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit dan jongeren met een Nederlandse afkomst.

‘Als ik even naar de Marokkaanse cultuur kijk. In Marokko is het gewoon van ‘in huis ben ik de baas, maar buiten zijn de autoriteiten de baas. Mijn kind moet maar opgevoed worden

door de anderen’. Daarom valt het heel erg op dat die gasten op school en daar buiten heel raar bepaald gedrag vertonen. En die ouders die, daar krijgen ze het helemaal niet van mee.

Thuis moeten ze zich gedragen maar ze worden niet op een bepaalde manier opgevoed dat ze

zich buiten moeten gedragen bijvoorbeeld. Dat is een beetje het verschil en dat is gewoon hun

cultuur.’ (Wijkagent)

Gezinssituatie

Van de participanten benoemde een derde deel (33.3%; n = 4) verder dat factoren in de thuissituatie een risico konden vormen voor betrokkenheid bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Risicofactoren die genoemd werden waren armoede en éénoudergezinnen.

Armoede werd door twee participanten (16.7%; n = 2) benoemd als risicofactor. Zo ervaarden deze participanten dat de financiële situatie thuis van invloed was op het gedrag van

79 een jongere. Een participant die werkzaam was als wijkagent benoemde dat gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit een makkelijke manier kon zijn om geld te verdienen en dat jongeren snel verleid konden worden om geld te verdienen.

‘Ik denk zeker dat het heel erg met armoede te maken heeft. Het is een makkelijke weg om geld te gaan verdienen. Als ik kijk bij mijn normen en waarden, hoe ik ben opgevoed, daar

komt het niet in je hoofd op om zo iets te doen.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Ook benoemde deze participant dat ouders een voorbeeld waren voor het kind en dat als zij geen baan hadden en van een uitkering rond moesten komen, dit een bepaald beeld gaf naar het kind toe.

‘Maar ik denk vooral ook als je als ouder zijnde niet zoveel bereikt in je leven, dan automatisch ben je ook een voorbeeld voor je kind. Dus als jij in laag sociale huur zit, zelf geen

baan hebt en van een uitkering rond komt, en je je kind nooit zoveel hebt kunnen geven. Het kind ziet anderen wel met dure merkkleding. Dan is die verleiding heel makkelijk voor zo

iemand om toch in dat wereldje te stappen om snel geld te verdienen.’ (Wijkagent)

Een andere risicofactor die werd benoemd is alleenstaand ouderschap. Twee participanten (16.7%; n = 2) ervaarden dat verdachten of betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit vaker werden opgevoed door een alleenstaande ouder, en dan vaak alleenstaande moeders. Dit zou volgens een participant die werkzaam was in de Basis Politiezorg te maken kunnen hebben met minder toezicht en controle in gezinnen waar de moeder er alleen voor stond.

‘Heel veel zijn alleenstaande moeders. Dat er ook niet genoeg op gezeten wordt van eehh. Sommigen bemoeien zich helemaal niet met hun dochter of zoon zijn telefoon.’

(Medewerker Basis Politiezorg)

Een andere participant die werkzaam was in de Basis Politiezorg benoemde dat alleenstaand ouderschap, door bijvoorbeeld echtscheiding, invloed kon hebben op de

79 hoeveelheid liefde die een kind ervaarde van zijn of haar ouders. Een kind kon hierdoor meer risico lopen om in de criminaliteit te belanden, doordat hij of zij ergens anders naar deze aandacht en liefde zou gaan zoeken.

‘Als je natuurlijk een onveilige thuissituatie hebt waarin je weinig liefde van je ouders ervaart. Wanneer ouders vaak aan het werk zijn, wanneer ouders gescheiden zijn. Dan ga je

buiten zoeken naar aandacht en liefde. Dan komt die groepsdruk om de hoek kijken.’

(Medewerker Basis Politiezorg)

Ook werd benoemd dat veel jongeren die betrokken waren bij zowel traditionele als gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit een vaderfiguur misten, doordat de vader bijvoorbeeld was overleden of ook in de criminaliteit zat. Deze participant ervaarde dat zonen in veel gevallen in de voetsporen traden van de vader die in de criminaliteit zat.

‘Wat ik gewoon merk is dat er gewoon heel veel jongeren een vaderfiguur missen. Maar dat is dan in de Bijlmer een heel groot probleem. Vaak ook vaders die al in de criminaliteit

zitten. Eigenlijk weet je dan gewoon al, die zoon gaat in de voetsporen treden. Dat zie je ook

heel erg veel gebeuren.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Slachtofferschap

Van de participanten gaven er twee (16.7%; n = 2) aan dat een verdachte of dader van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit vaak zelf ook slachtoffer was geweest en vanuit dat slachtofferschap dader was geworden. Eén van de wijkagenten benoemde dat slachtoffers soms misbruikt en gedwongen werden tot activiteiten die strafbaar zijn. Dit wordt, in geval van sexting, ook wel sextortion genoemd.

‘Die worden vanuit slachtofferschap vaak weer dader. Vaak worden ze misbruikt om vervolgens weer dingen te doen die niet mogen. Ze worden opgestookt, gepest, en op een

79

gegeven moment worden ze erbij getrokken. Alle middelen en kennis worden dan vaak verschaft

door de andere.’ (Wijkagent)

Eén participant die werkzaam was in de Basis Politiezorg en gespecialiseerd op het