• No results found

Traditionele en gedigitaliseerde criminaliteit: Ervaringen van agenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Traditionele en gedigitaliseerde criminaliteit: Ervaringen van agenten"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Traditionele en gedigitaliseerde criminaliteit:

Ervaringen van agenten

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Student: M.A. van der Staaij – 12381543 Eerste beoordelaar: dr. I. Wissink Tweede beoordelaar: dr. E. van Vugt

(2)

79 Abstract

Current research focuses on (1) the shift from traditional crime to cybercrime, (2)

characteristics of suspects/offenders of cybercrime (e.g. age, gender, intelligence,

familysituation, parent/peer- characeristics) and (3) the current approach of cybercrime and

difficulties in this approach. These questions were studied using data from semi-structured

interviews. The sample consisted of 12 interviews with people between 28 and 61 years old, all

were active as policemen at the National Police Department in The Netherlands. Qualitative

analyses showed that these participants experienced a shift from traditional crime to

cybercrime. The most important explaining factors for youth cybercrime perpetration were,

according to the policemen, gender, adolescent age, peerpressure, lack of parental surveillance

and the values that parents transfer to their child. The participants experienced improvements

in how the National Police was tackling youth cybercrime (e.g. organising lectures, hiring

experienced people, campaigns), however, some difficulties (lack of knowledge and capacity)

were mentioned as well. It is recommended to provide more guidance (information) to people

at the National Police Department, to make children and their parent(s) more aware of the

online dangers, and to increase the digital knowledge of parents so they can guide their children

(3)

79 Traditionele en gedigitaliseerde criminaliteit: ervaringen van agenten

Het toenemend gebruik van digitale informatie en elektronische apparaten heeft tot vele ontwikkelingen in de samenleving geleid. Deze ontwikkelingen worden samengevat met de term ‘digitalisering’. Naast de positieve mogelijkheden die de digitalisering biedt (bv. educatieve en sociale mogelijkheden), brengt de digitalisering ook negatieve effecten met zich mee (Jansen & Stol, 2012; Stol & Jansen, 2013) . Zo wordt steeds meer criminaliteit gepleegd door middel van computers en het internet, ook wel ‘cybercrime’ of ‘gedigitaliseerde criminaliteit’ genoemd. Cybercrime kan onderverdeeld worden in cybercrime in enge en in ruime zin (Leukfeldt, Veenstra, Domenie, & Stol, 2012). Met ‘cybercrime in enge zin’ worden misdrijven bedoeld die worden gepleegd met ICT en die tegelijk tegen ICT zijn gericht, zoals hacken en het verspreiden van virussen. Traditionele delicten die nu ook online worden gepleegd, zoals fraude en bedreiging, vallen onder de term ‘cybercrime in ruime zin’. In dit onderzoek worden drie vormen van gedigitaliseerde criminaliteit meegenomen waar jongeren veel mee in aanraking komen, namelijk financiële delicten, interpersoonlijke delicten en zedendelicten.

De financiele delicten vormen de eerste categorie gedigitaliseerde criminaliteit die bestudeerd wordt (Kerstens & Stol, 2012). Doordat jongeren op steeds jongere leeftijd over eigen financiële middelen beschikken, zijn zij voor daders een aantrekkelijke doelgroep. Zo worden jongeren met reclames en advertenties misleid om bepaalde goederen of diensten aan te schaffen. Een financieel delict waar jongeren slachtoffer van worden is veilingfraude (Kerstens & Stol, 2012; Stol & Jansen, 2013). Van veilingfraude is sprake als mensen goederen of diensten kopen via internet, dit betalen, maar het vervolgens niet geleverd krijgen. En uit onderzoek is gebleken dat jongeren die online slachtoffer worden, ook vaker online pleger zijn (Wissink & Stams, 2018). Zij zouden dus ook een risicogroep vormen voor het plegen van veilingfraude. Ook identiteitsmisbruik kan vallen onder de financiële delicten (Stol & Jansen,

(4)

79 2013). Hiervan is sprake als er voor financieel gewin onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van iemands identiteit.

De tweede categorie gedigitaliseerde criminaliteit die in huidige studie onderzocht wordt zijn de interpersoonlijke cyberdelicten, waaronder online smaad, bedreiging en cyberpesten (Kerstens & Stol, 2012; Stol & Jansen, 2013). Wanneer iemands goede naam of eer opzettelijk wordt aangetast door een beschuldiging en er gedreigd wordt dit openbaar te maken, spreken we van smaad. Bij cyberpesten wordt ICT gebruikt om direct of indirect te pesten, met als doel iemand pijn te doen die zich niet makkelijk kan verdedigen (Lianos & McGrath, 2018).

De laatste categorie gedigitaliseerde criminaliteit die in dit onderzoek zal worden meegenomen is de zedendelicten (Bruggen, 2018; Kerstens & Stol, 2012; Leukfeldt, Domenie, & Stol, 2010; Stol & Kerstens, 2013). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen sexting, kinderporno en grooming. Met sexting wordt bedoeld het maken en/of online verspreiden van seksueel beeldmateriaal, zoals foto’s en video’s, via een telefoon of computer (Gordon-Messer, Bauermeister, Grodzinski, & Zimmerman, 2013; Kerstens & Stol, 2012). Uit een meta-analyse van Madigan, Ly, Rash, Van Ouytsel en Temple (2018) blijkt dat de prevalentie van sexting onder jongeren rond de 27.4% ligt. Sexting kan ernstige negatieve gevolgen hebben, zoals psychologische stress bij het slachtoffer, sociale vernedering en depressie (Morelli, Bianchi, Baiocco, Pezzuti, & Chirumbolo, 2017). Daarentegen wordt echter ook gezegd dat als sexting vrijwillig gaat, het kan worden gezien als ‘normaal’ gedrag van adolescenten dat kan bijdragen aan de ontwikkeling van de eigen seksuele identiteit (Dake, Price, Maziarz, & Ward, 2012).

Statistieken uit dader- en slachtofferonderzoek laten zien dat gedigitaliseerde criminaliteit de laatste jaren sterk is toegenomen en een alledaags karakter heeft gekregen (Stol & Jansen, 2013). Volgens cijfers van het CBS was in 2017 11% van de Nederlands slachtoffer van een vorm van cybercrime. Het percentage Nederlanders dat in 2017 slachtoffer was van

(5)

79 traditionele criminaliteit (gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten) was met 15% nog net iets hoger dan cybercrime. Dit percentage is echter wel lager dan in 2016 (17%) en 2012 (20%). Een mogelijke verklaring voor deze daling is dat er een verschuiving plaatsvindt van traditionele naar gedigitaliseerde criminaliteit.

In voorliggend onderzoek zullen drie onderzoeksvragen worden beantwoord. Voor de huidige studie zal niet gebruik gemaakt worden van zelfrapportage gegevens (zoals in de meeste voorgaande studies), maar zal gevraagd worden naar de ervaringen van agenten, de mensen die direct in aanraking komen met wat er in de samenleving gebeurt en vooral met wat er misgaat. Als eerste zal worden gekeken naar in hoeverre agenten signalen krijgen van een mogelijke verschuiving van traditionele naar gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Vanuit de routine-activiteitentheorie kan worden gesteld dat nieuwe technologieën nieuwe kansen bieden voor het plegen van criminaliteit (Stol & Jansen, 2013). Ook kunnen daders via het internet makkelijker vraag en aanbod bij elkaar brengen (Stol & Jansen, 2013; Van der Bruggen, 2018). Door de jaren heen lijkt het plegen van cyberdelicten steeds eenvoudiger te worden. Doordat er veel technische kennis wordt gedeeld via fora, kunnen daders die hier niet over beschikken eenvoudig starten met het plegen van gedigitaliseerde criminaliteit (Odinot, Poot, & Verhoeven, 2018; Spoormans, 2019).

Naast informate die duidt op een mogelijke verschuiving van traditionele criminaliteit naar gedigitaliseerde criminaliteit, zijn er ook studies die een samenhang of overeenkomsten aantonen tussen de twee vormen van criminaliteit. Zo is er bij beide vormen van criminaliteit sprake van een grote groep ‘individuele’ daders die relatief kleine delicten plegen en een klein aantal georganiseerde groeperingen (Leukfeldt, Domenie, & Stol, 2010). Daarnaast blijkt uit Kerstens en Stol (2012) dat er een sterke samenhang is tussen cyberpesten en pesten in de echte wereld. Ook vonden Kerstens en Stol (2012) enkele overeenkomsten in de factoren die meervoudige traditionele criminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit voorspelden: een lage

(6)

79 zelfcontrole en een slechte band met ouders en school bleken voorspellers voor zowel traditionele criminaliteit als gedigitaliseerde criminaliteit (Kerstens & Stol, 2012; Oudolf, 2016). Deze bevindingen zijn te verklaren aan de hand van de general theory of crime die stelt dat een lage zelfcontrole kan leiden tot meer impulsief, ongevoelig en risicovol gedrag. Dit gedrag kan weer aanleiding zijn voor zowel het plegen van misdaad als het slachtoffer worden van misdaad. Dit zou voor zowel offline als online criminaliteit gelden (Holt, Bossler, & May, 2012).

De digitalisering zou echter ook een ander type pleger kunnen trekken. Zo is uit verschillende studies gebleken dat het mannelijk geslacht, bepaalde leeftijdscategorieen, sociaaleconomische status, opleidingsniveaus, persoonlijkheidskenmerken en relatiepatronen samenhangen met internetgebruik (Spoormans, 2019; Stol & Jansen, 2013). Dit impliceert dat verschillende groepen binnen de bevolking verschillende mogelijkheden hebben voor het plegen van digitale criminaliteit. In dit onderzoek zal dan ook onderzocht worden of agenten bepaalde kenmerken (zoals leeftijd, intelligentie, migratieachtergrond, geslacht, gezinssituatie, ouder- en vriendschaps-/peerkenmerken) vaker naar voren zien komen bij betrokkenen of verdachten van gedigitaliseerde criminaliteit. Onderzoek van Leukfeldt, Domenie, en Stol (2010) liet zien dat cybercrimeverdachten vaak in Nederland geboren jongens/mannen zijn onder de 45 jaar. Met name verdachten in kinderpornozaken waren significant vaker mannen. Daarnaast is gevonden dat jongens ook meer betrokken waren bij veilingfraude dan meisjes (Kerstens & Stol, 2012; Stol & Jansen, 2013). Jongens bleken zich tevens vaker schuldig te maken aan meerdere soorten cyberdelicten dan meisjes (Kerstens & Stol, 2012; Ruiter & Bernaards, 2013; Weulen Kranenbarg, 2018). Bij cyberpesten zagen we ook dat jongens in grotere mate betrokken waren als dader dan meisjes (Lianos & McGrath, 2018). Ook tussen opleidingsniveau en gedigitaliseerde criminaliteit is in meerdere onderzoeken een verband ontdekt. Waar het volgen van een opleiding voor traditionele criminaliteit een beschermende

(7)

79 factor is, is uit longitudinal onderzoek gebleken dat de kans op het plegen van een cyberdelict groter is wanneer iemand een opleiding volgt (Weulen Kranenbarg, 2018). Kerstens en Stol (2012) hebben met betrekking tot opleidingsniveau ontdekt dat jongeren met een hoger opleidingsniveau minder vaak betrokken waren als dader van cyberpesten dan jongeren met een lager opleidingsniveau. Wat betreft het maken en verspreiden van eigen seksueel beeldmateriaal is gebleken dat dit het meest voorkomt bij oudere adolescenten, en dan met name meisjes op het vmbo (Kerstens & Stol, 2012). Verspreiden van seksueel beeldmateriaal van anderen werd echter vaker gedaan door jongeren op de havo. Ook allochtone jongeren verspreidden naar verhouding vaker seksueel beeldmateriaal van anderen (Kerstens & Stol, 2012; Stol & Jansen, 2013).

In het voorliggende onderzoek zal ook gekeken worden of de participanten bepaalde ouder- en vriendschapskenmerken vaker naar voren zien komen bij betrokkenen of verdachten van gedigitaliseerde criminaliteit. Uit onderzoek van Weulen Kranenbarg (2018) is gebleken dat alleenstaand ouderschap de kans vergroot op daderschap van gedigitaliseerde criminaliteit bij het kind. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat er sprake is van een gebrek aan toezicht en controle in het gezin waardoor bepaald gedrag van het kind niet of onvoldoende bijgestuurd wordt. Dit onderzoek was echter wel gericht op volwassenen en niet op jeugdcriminaliteit. Uit ander onderzoek is gebleken dat hoe sterker de relatie is met ouders, hoe lager de mate van daderschap van cyberpesten (Oudolf, 2016).Wat betreft de invloed van vrienden is uit onderzoek van Skinner en Fream (1997) gebleken dat omgang met vrienden die zich bezighouden met gedigitaliseerde criminaliteit een risicofactor is voor het zelf plegen van online delicten. Ook uit onderzoek van Weulen Kranenbarg (2018) komt naar voren dat daders van gedigitaliseerde criminaliteit vaak omringd zijn door een sociaal netwerk dat zich ook bezighoudt met gedigitaliseerde criminaliteit.

(8)

79 Verder zal worden onderzocht welke knelpunten de participanten ervaren in de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit. Zo is bekend dat er een gebrek aan kennis is over de aard van gedigitaliseerde criminaliteit, digitalisering, bevoegdheden en kenmerken van cybercriminelen (Spoormans, 2019; Stol & Jansen, 2013; Stol, 2018). Het is de vraag of dat nog steeds zo is, en ook door de agenten op die manier wordt ervaren. Een ander mogelijk knelpunt in de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit is het lage meldingspercentage, waardoor de politie in beperkte mate op de hoogte is van de prevalentie van deze nieuwe vorm van criminaliteit (Leukfeldt et al., 2012; Leukfeldt, Domenie, & Stol, 2010; Stol, 2018). Zo blijkt uit onderzoek van Stol (2018) dat slechts 15% van de slachtoffers melding deden bij de politie. De aangiftebereidheid is daarmee lager dan bij traditionele criminaliteit. Een mogelijke verklaring voor de lage aangiftebereidheid is dat zowel burgers als bedrijven hun twijfels hebben over de effectiviteit van de politie in de bestrijding van cybercrime (lage pakkans). Hier komt ook nog bij dat de intake van cybercrime niet goed geregeld was waardoor slachtoffers die aangifte wilden doen niet voldoende gehoord werden (Leukfeldt et al., 2012; Van Bree et al., 2016). Door de ontoereikende kennis van intakemedewerkers werd een deel van de aangiften ook niet of onvolledig geregistreerd en ontbrak er belangrijke (opsporings)informatie (Leukfeldt et al., 2012). Tijdens de casescreening zorgde dit ervoor dat opsporing, vervolging en berechting uitbleef. Zaken die wel doorgang vonden, kregen vaak minder prioriteit dan traditionele delicten doordat politiemensen cyberzaken als arbeidsintensief ervoeren. Een derde knelpunt in de aanpak van cybercrime is dat de politie in Nederland altijd rekening moet houden met haar bevoegdheden en grenzen (Stol, 2018). Zo heeft de bevolking in Nederland recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer volgens artikel 8 EVRM. De politie is bevoegd een niet meer dan geringe inbreuk te maken op iemands privacy op basis van artikel 3 Pw. Een verdergaande inbreuk is echter niet toegestaan zonder het aanvragen van een speciale bevoegdheid. Opsporingsambtenaren zijn bevoegd om met de inzet van de bijzondere

(9)

79 opsporingsbevoegdheid van stelselmatige informatie-inwinning te communiceren met verdachten via internet (Stol, 2018). Hierbij wordt gebruik gemaakt van anonimiseringstechnieken zodat de politie onder dekmantel kan communiceren. Sinds de invoering van de Wet computercriminaliteit III zijn opsporingsambtenaren bevoegd om zich voor te doen als minderjarige tijdens het chatten met verdachten en om te hacken bij mogelijke verdachten (Custers, 2018). Als laatste knelpunt lijkt de politie in de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit nog te weinig samen te werken met andere belangrijke partners, zowel nationaal als internationaal (Leukfeldt et al., 2012). Bij de aanpak van cyberzaken is de politie vaak afhankelijk van andere partijen voor het verzamelen van bewijsmateriaal, waaronder internetserviceproviders en banken. Samenwerking met andere partijen en landen vraagt extra onderzoeksinspanningen. Hier is vaak te weinig kennis en capaciteit voor, waardoor een deel van de cyberzaken ongewenst uitstroomt (Leukfeldt et al., 2012). Uit onderzoek van Leukfeldt, Domenie en Stol (2010) is verder gebleken dat bijna een kwart van de hackers en bijna 15% van de e-fraudeverdachten delicten pleegt vanuit het buitenland. Samenwerking op internationaal gebied is dus ook een belangrijk punt in de aanpak van cybercrime (Leukfeldt, Domenie, & Stol, 2010; Stol & Jansen, 2013).

Voorliggend onderzoek is wetenschappelijk relevant aangezien er nog niet veel wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is op dit, relatief nieuwe, onderzoeksterrein. Zo is er bijvoorbeeld nog weinig bekend over of etniciteit samenhangt met het plegen van gedigitaliseerde criminaliteit. Op maatschappelijk gebied is het relevant om de samenhang tussen etniciteit en gedigitaliseerde criminaliteit te onderzoeken aangezien Nederland de laatste jaren steeds multicultureler is geworden (CBS, 2018). Zo is de Nederlandse bevolking tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2018 met 280 duizend inwoners gestegen, waarvan ongeveer 75% door internationale migratie. Met name in grote steden is het aandeel met een migratieachtergrond hoog. Zo heeft in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ongeveer de helft

(10)

79 van de inwoners een migratieachtergrond; in Utrecht is dit een derde. Daarnaast is het maatschappelijk relevant om de mogelijke verschuiving van traditionele naar gedigitaliseerde criminaliteit te onderzoeken en om inzicht te krijgen in de aard van de (mogelijk zich verschuivende) hedendaagse daders. Een up-to-date inzicht in de aard van de daders kan zorgen voor een gerichtere aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit. Daarnaast kan inzicht in de aard van de daders ook helpen bij het verbeteren van preventieprogramma’s, omdat zo beter ingespeeld kan worden op de belangrijkste risicofactoren.

Aangezien gedigitaliseerde criminaliteit een relatief nieuw fenomeen is, er nog niet veel wetenschappelijke kennis beschikbaar is, en huidige studie een kwalitatieve studie betreft, zullen er voorafgaand aan de analyses geen verwachtingen worden opgesteld. Het onderwerp zal daarmee met een zo open mogelijk vizier verkend worden, zodat er genoeg ruimte is voor diverse (en wellicht niet van tevoren verwachte) invalshoeken.

(11)

79

Participanten

De onderzoeksvragen worden beantwoord door de gegevens die voortkomen uit kwalitatieve interviews te analyseren. Voor dit onderzoek zijn interviews uitgevoerd met in totaal 12 agenten (N = 12): zeven wijkagenten, één jeugdagent en drie overige agenten die werkzaam waren binnen de Basis Politiezorg (BPZ). De interviews hebben plaatsgevonden met agenten werkzaam binnen de eenheid Rotterdam (n = 2), Amsterdam (n = 2), Den Haag (n = 5), Midden-Nederland (n = 2) en Oost-Nederland (n = 1). De participanten in de onderzoeksgroep waren tussen de 28 en 61 jaar, de gemiddelde leeftijd was 40.17 jaar (SD = 13.08). De participanten hadden tussen de 7 en 42 jaar ervaring bij de politie (M = 16.75,

SD = 8.83. Van de participanten was 25% vrouw (n = 3) en 75% man (n = 9).

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek en het opstellen van de interviewleidraad, heeft er een oriënterend gesprek plaatsgevonden met de operationeel specialist cybercrime bij de Nationale Politie. Met hulp van deze specialist zijn ook de participanten voor dit onderzoek geworven. Daarnaast zijn nieuwe participanten geworven via contact met de al geworven participanten (zgn. ‘sneeuwbalmethode’). Voorafgaand aan het uitvoeren van het onderzoek is goedkeuring gevraagd bij de Commissie Ethiek van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (referentienummer: 2019-CDE-10130). Voor de participanten is een informatie- en toestemmingsbrief opgesteld waarmee zij geïnformeerd werden over het onderzoek. Door deze brief te ondertekenen gaven de participanten toestemming voor deelname aan het onderzoek. De interviews duurden tussen de 30 en 60 minuten (gemiddelde duur: 52 minuten) en vonden plaats in een verhoorkamer op het politiebureau waar de desbetreffende participant werkzaam was.

(12)

79 Deelname was anoniem en vrijwillig en de participanten konden op elk moment tijdens het onderzoek besluiten zich terug te trekken van deelname. Geen van de participanten heeft zich teruggetrokken voorafgaand of tijdens het onderzoek. Voorafgaand aan het interview is gevraagd of participanten akkoord gingen met een geluidsopname van het interview. Alle participanten zijn akkoord gegaan met de geluidsopname. Aan de hand van de geluidsopnames zijn er transcripten gemaakt van de interviews. Alle gegevens zijn in de de verwerking geanonimiseerd, zodat de informatie niet te herleiden was naar een specifieke participant. Vervolgens zijn de gegevens geanalyseerd aan de hand van het stappenplan van Boeije (2014; zie ‘Analyseplan’ voor meer informatie over deze methode en de daarbij behorende stappen).

Meetinstrumenten

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews, ook wel diepte-interviews genoemd. Hierbij is voorafgaand aan de interviews een semigestructureerde interviewleidraad opgesteld met algemeen geformuleerde vragen. Deze interviewleidraad is in de eerste plaats voortgekomen uit een bestudering van de literatuur. Zo is onder meer gekeken naar literatuur over definities en prevalenties van verschillende vormen van traditionele en gedigitaliseerde criminaliteit. Ook is de literatuur over kenmerken die van invloed zijn op het plegen van traditionele en gedigitaliseerde criminaliteit geraadpleegd. Tevens is literatuur over knelpunten in de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit meegenomen. In de tweede plaats is de interviewleidraad voortgekomen op basis van een oriënterend gesprek met de operationeel specialist cybercrime bij de Nationale Politie. Dit oriënterend gesprek is gehouden om een beter beeld te krijgen van de huidige stand van zaken omtrent de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit.

Tijdens de interviews kon van de hieruit resulterende interviewleidraad afgeweken worden. In de interviewleidraad waren vragen geformuleerd die in ieder geval aan alle

(13)

79 respondenten gesteld moesten worden. Vervolgvragen en de volgorde waarin de vragen werden gesteld, verschilden per participant. In de interviewleidraad kwamen verschillende onderwerpen aan de orde. Het eerste onderwerp dat aan de orde kwam waren de ervaringen van de agenten met gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan vragen over met welke vormen van gedigitaliseerde criminaliteit agenten in aanraking kwamen en in welke frequentie. Een overzicht van de ervaren vormen van gedigitaliseerde criminaliteit is te vinden in bijlage 1. Ook is gevraagd naar mogelijke risicofactoren die er volgens de respondenten voor zorgden dat jongeren met dit gedrag te maken kregen en naar de knelpunten in de aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Het tweede onderwerp dat aan de orde kwam, was de verschuiving van traditionele naar gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Aan de agenten is gevraagd of zij bij jeugdbendes of hanggroepjongeren meer digitalisering zagen. Daarnaast is gevraagd of agenten verschilden en/of overeenkomsten zagen tussen traditionele plegers en online plegers. Hierbij is onder meer gevraagd naar mogelijke geslachtsverschillen en etnische verschillen. Het derde onderwerp dat in het interview aan bod is gekomen is jeugdzorg. Hier is gevraagd of agenten met betrekking tot gedigitaliseerde criminaliteit wel eens te maken kregen met jongeren die in residentiële instellingen verbleven of die al met jeugdzorg in aanraking waren gekomen. Ook is gevraagd of agenten het idee hadden dat gedigitaliseerde criminaliteit bij deze groepen jongeren meer voorkwam en zo ja, welke typen. Als afsluiting is gevraagd wat de agenten zouden willen vragen of weten als zij het onderzoek konden doen. Daarnaast is aan de agenten gevraagd om een advies te geven aan het Ministerie om gedigitaliseerde criminaliteit onder jongeren tegen te gaan.

Er is in dit onderzoek gekozen voor het gebruik van face-to-face interviews zodat de onderzoeker makkelijker kon doorvragen bij onduidelijkheden of als de respondent iets interessants vertelde. Een ander voordeel aan het gebruik van face-to-face interviews is dat er meer kans is op een langer gesprek en de respondent meer zal vertellen.

(14)

79

Analyseplan

Gedurende het onderzoek is gebruik gemaakt van het stappenplan voor kwalitatief onderzoek van Boeije. De eerste stap van dit stappenplan betreft het onderzoeksvoorstel. In het onderzoeksvoorstel is een afbakening gemaakt van het onderwerp en werden de onderzoeksvragen geformuleerd. Daarnaast werd het wetenschappelijke en maatschappelijke doel van het onderzoek beschreven. Het onderzoeksvoorstel beschreef ook de onderzoeksmethode, de samenstelling en werving van de onderzoeksgroep, het analyseplan en een tijdsplanning voor de onderzoeksperiode. De tweede stap van het stappenplan bestaat uit de voorbereiding van de dataverzameling. Ter voorbereiding van de dataverzameling is nagedacht over de participanten (wie en hoeveel participanten, hoe deze geworven zouden worden). Daarnaast is er een informatie- en toestemmingsbrief opgesteld waarmee de participanten werden geïnformeerd over het onderzoek. Ter voorbereiding van de dataverzameling werd ook een interviewleidraad opgesteld. In stap drie zijn de afspraken ingepland met de participanten om de interviews af te nemen. Na afname van het interview zijn de interviews getranscribeerd. De vierde stap van het stappenplan was het open coderen. Hierbij hebben betekenisvolle fragmenten uit het interview een bijbehorend label (een code) gekregen. In stap vijf, het axiaal coderen, zijn clusters gemaakt van codes die bij elkaar hoorden. De zesde stap was het selectief coderen, waarbij er verdere structuur is aangebracht in de hoofd- en subcodes. De laatste stap in het onderzoeksproces was het beschrijven van de resultaten.

Vormen gedigitaliseerde criminaliteit

Als achtergrondinformatie voor dit onderzoek is in Tabel 1 te zien met welke vormen van gedigitaliseerde criminaliteit de participanten het meest in aanraking kwamen.

(15)

79

Overzicht ervaren vormen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit

Vormen gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit Meest ervaren N % Wel eens ervaren N % Sexting/sextortion Cyberpesten Oplichting Phishing Hacking Identiteitsfraude Geen antwoord 5 3 2 2 1 1 1 41.7% 25.0% 16.7% 16.7% 8.3% 8.3% 8.3% 12 12 12 5 6 1 0 100.0% 100.0% 100.0% 41.7% 50.0% 8.3% 0.0%

Verdere uitwerking van de ervaren vormen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit is te vinden in bijlage 1.

Resultaten

1. In hoeverre krijgen agenten signalen van een mogelijke verschuiving van traditionele naar gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit?

(16)

79 Verschillende participanten benoemden dat er de laatste jaren veel veranderd is in de wijze waarop men met elkaar communiceert. Het digitale element is volgens alle participanten steeds belangrijker geworden en volgens hen heeft de digitalisering ook wat betreft criminele activiteiten een grote invloed gehad. De participanten gaven daarnaast aan dat zij duidelijke signalen ontvingen dat er de afgelopen jaren een verschuiving plaatsvond van traditionele naar gedigitaliseerde criminaliteit. Eén van de signalen die de agenten benoemden is de afname van traditionele criminaliteit. Zo werd door 58.3% van de participanten (n = 7) in dit verband benoemd dat de traditionele criminaliteit al jaren afnam. Het volgende citaat illustreert dit:

‘Nou, wat ik vooral heel erg heb gemerkt, vroeger hadden we giga veel straatroven, echt heel veel. En als ik dat bekijk met bijvoorbeeld 10 jaar geleden, toen ben ik hier

begonnen. Als ik dat vergelijk van toen naar nu. Nu is het een stuk minder. Is inderdaad dat je

merkt dat digitaal gewoon heel veel gebeurt. Als je met de jeugd zelf praat merk je het wel wat

meer dat het leeft.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Een participant die werkzaam was binnen de Basis Politiezorg benoemde ook dat hij de laatste jaren een afname zag in de zogenaamde high-impact crime. High-impact crime is een verzamelterm voor criminaliteit als woninginbraak, overvallen, straatroof en geweldsmisdrijven.

‘Ik zie het op straat in die zin terug dat we minder high-impact crime hebben. Zoals

ramkraken en de plofkraken, heb ik het idee dat dat heel erg is afgenomen de laatste tijd, omdat het veel veiliger achter een beeldscherm kan zeg maar.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

De afname van woninginbraken werd ook benoemd door een andere participant die werkzaam was als wijkagent.

‘Wat we wel heel erg merkten is dat misdrijven die gepleegd worden, dat daar inderdaad wel een verschuiving in zit. Dat het meer via internet gebeurt en wat minder gewoon

(17)

79 Naast het signaal dat traditionele criminaliteit de afgelopen jaren afgenomen is, benoemden de participanten ook dat digitaal steeds meer criminele activiteiten plaatsvonden.

‘In 2018 hebben 60x mensen aangifte gedaan van cybercrime, maar nu al (en dan is het pas mei) 32 keer in 2019. Dus het neemt al toe. Dan zitten we nog geen eens op de helft van het

jaar.’ (Wijkagent)

De participanten beschreven ook dat de lijnen tussen criminelen veel korter zijn geworden, omdat ze niet meer fysiek bij elkaar hoefden te zijn. Ook werd aangegeven dat door de digitalisering kinderen nu al opgroeiden met telefoons, internet en sociale media. Hierdoor konden kinderen al op jonge leeftijd alles opzoeken en in aanraking komen met de gevaren van internet, zoals erotisch materiaal. Eén van de participanten zei hierover het volgende:

‘Toen ik 12 was, was ik buiten. Internet hadden we niet. Nu lopen ze al vanaf 8 met dat

ding in de hand bij wijze van spreken. Dus ze komen veel eerder in aanraking met erotisch

materiaal. Het wordt allemaal veel normaler gevonden.’ (Wijkagent)

Een belangrijke factor voor de verschuiving van traditionele naar gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit die door de participanten werd benoemd, was de eenvoudigheid waarmee online criminele activiteiten komden worden gepleegd. Zo benoemde de helft van de participanten (n = 6) dat het anoniem kunnen blijven online maakte dat de pakkans vaak kleiner was bij gedigitaliseerde criminaliteit. Daders van gedigitaliseerde criminaliteit konden online eenvoudig gebruik maken van een valse identiteit of schuilnaam waardoor ze vaak lastiger te traceren waren voor de politie dan bij traditionele delicten.

‘Heel veel zaken als bijvoorbeeld dreiging of afpersing, dat soort dingen die vroeger

ook voorkwamen, maar nu gewoon veel makkelijker zijn via internet. Omdat je anoniem

natuurlijk alles kan roepen. Anonimiteit en valse identiteit aannemen. Ze kunnen zichzelf

(18)

79

makkelijker geworden om een andere identiteit aan te nemen. Vanaf een zolderkamertje kun je

vanalles doen.’ (Wijkagent)

Een participant die werkzaam was als wijkagent benoemde ook dat deze anonimiteit bij de daders van gedigitaliseerde criminaliteit kon zorgen voor een gevoel van ontastbaarheid.

‘Daders voelen zich onaanraakbaarder. Omdat je eigenlijk zo iets hebt van ik blijf verborgen, ik gebruik bepaalde wifinetwerken, ik gebruik schuilnamen. Dus het duurt langer

voor je iemand kan betrappen op wat hij gedaan heeft. Dus dan voelen ze zich eigenlijk een

beetje onaanraakbaar.’ (Wijkagent)

Nieuwe groep daders

Tweederde van de participanten (n = 8) gaf aan dat er volgens hen door de ontwikkeling van de ICT en de digitalisering een nieuwe groep daders was ontstaan. Doordat fysieke kracht geen rol speelt bij gedigitaliseerde criminaliteit, gaven de participanten aan dat er een nieuwe groep ‘intelligente’ daders was ontstaan die zich bezighield met criminele activiteiten op het internet.

‘Naast dat de online wereld voor contact en communicatie zorgt, zorgt het ook voor andere delicten zoals oplichting en fraude. Je moet natuurlijk bepaalde kennis hebben van

digitale dingen om daar misdrijven mee te plegen. Het fysieke speelt minder een rol. Vroeger

was het de grootste en de sterkste, maar dat speelt dus nou niet meer.’ (Wijkagent)

Een andere participant die ook werkzaam was als wijkagent benoemde eveneens dat er een nieuwe groep daders was ontstaan die de intelligentie had om online delicten te plegen. Volgens hem zat er een duidelijk verschil tussen die jongeren en de jongeren die veel op straat hingen en meer traditionele delicten pleegden. Hacking werd met name gezien als delict waar een nieuwe groep daders was ontstaan, zoals het volgende citaat illustreert.

(19)

79

‘Weet je, ook als boef moet je ergens bekwaam in zijn. Dat zijn niet de jongens die de hele dag op straat hangen. Dat zijn niet de meest bekwame als het aankomt op digitale

criminaliteit. Je moet er wel pap van gegeten hebben al wil je kunnen opereren. Als je het echt

hebt over het hele grote hackinggebeuren, dan zijn dat meestal van die whizzkids van 18/19/20

die ergens op een zolderkamer precies weten wat ze moeten doen.’ (Wijkagent)

Naast de intelligentie werd ook het geweten genoemd als een factor die er volgens de participanten voor heeft gezorgd dat er met de ontwikkeling van de ICT een nieuwe groep daders was ontstaan. Doordat de dader bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit niet in fysiek contact is met het slachtoffer wordt de dader niet direct geconfronteerd met de emotie bij het slachtoffer. Hierdoor is het mogelijk dat het geweten van de dader minder wordt aangesproken.

‘Ik denk dat bij wijze van spreken elke ramkraker digitaal of cybercrime zou kunnen plegen, maar ik denk niet dat elke cybercrime-crimineel een ramkraak zou kunnen plegen. Dit

heeft denk ik met een stukje geweten te maken. Een stukje geweten met name in de manier van

dat je niet het oude omaatje in de ogen hoeft aan te kijken als je haar overvalt, maar dat je haar

via internet kan beroven.’ (Medewerker Basis Politiezorg)

Conclusie onderzoeksvraag 1

De participanten signaleerden de afgelopen jaren een verschuiving van traditionele naar gedigitaliseerde criminaliteit. Zo gaven zij aan dat traditionele delicten zoals woninginbraken, straatroven en overvallen de afgelopen jaren waren afgenomen. De participanten signaleerden een toename van gedigitaliseerde criminaliteit, wat verklaard zou kunnen worden door de anonimiteit waarmee daders online delicten kunnen plegen. Door deze anonimiteit is de kans kleiner dat de daders getraceerd worden, wat kan zorgen voor een gevoel van onaantastbaarheid bij de daders. Daarnaast worden daders bij gedigitaliseerde criminaliteit minder geconfronteerd

(20)

79 met de gevolgen voor het slachtoffer, waardoor het plegen van het delict minder het geweten van de dader aantast. Uit de onderzoeksresultaten kwam ook naar voren dat er een nieuwe groep daders is ontstaan door de ontwikkeling van de ICT. Zo benoemden de participanten dat daders van hacking vaak intelligentere mensen waren dan daders van traditionele delicten. Fysieke kwaliteiten speelden minder een rol bij gedigitaliseerde criminaliteit, waardoor er mogelijk sprake is van een andere doelgroep dan bij traditionele delicten.

2. Zien agenten bepaalde factoren (zoals leeftijd, intelligentie, migratieachtergrond, geslacht, gezinssituatie en ouder- en vriendschapkenmerken) vaker naar voren komen bij betrokkenen of verdachten van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit?

Aan de participanten is gevraagd welke factoren zij vaker naar voren zagen komen bij betrokkenen of verdachten van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. In Tabel 2 en Figuur 1 is een overzicht gegeven van de kenmerken die genoemd zijn door de participanten, waarbij in Figuur 1 de dikte van de verbindingslijnen een indruk geven van de frequentie waarmee de betreffende factor genoemd is door de respondenten (als factor kenmerkend voor de betrokkenen of verdachten van gedigitaliseerde criminaliteit).

(21)

79 Tabel 2

Overzicht door agenten genoemde factoren kenmerkend voor betrokkenen/verdachten van

gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit

Factoren Aantal keer

benoemd % Adolescentie Geslacht Jongen Meisje Geen idee Intelligentie Lage intelligentie Hoge intelligentie Geen idee Etniciteit Geen migratieachtergrond Migratieachtergrond Geen idee Gezinssituatie* Groepsdruk Inadequate opvoeding** Generatiekloof Mishandeling/geweld Wijk Slachtofferschap Jeugdzorg Vaker dader Minder vaak dader

Even vaak dader Geen idee 9 9 6 3 6 4 3 4 2 9 4 8 10 5 2 6 1 2 4 75.0% 75.0% 50.0% 25.0% 50.0% 33.3% 25.0% 33.3% 16.7% 75.0% 33.3% 66.7% 83.3% 41.7% 16.7% 50% 8.3% 16.7% 33.3% * Gezinssituatie: armoede, eenoudergezinnen

**Inadequate opvoeding: meegekregen normen en waarden, gebrekkig toezicht

De factoren die zijn benoemd door de participanten zijn onder te verdelen in vier domeinen, namelijk: achtergrondfactoren, ouderfactoren, vriendfactoren en overige factoren. Achtergrondfactoren die in de reactie op de vraag naar voren kwamen zijn: leeftijd, geslacht, intelligentie, etniciteit en gezinssituatie. Ouderfactoren die door de participanten benoemd zijn

(22)

79 zijn: inadequate opvoeding, een generatiekloof tussen opvoeder en kind en mishandeling en huiselijk geweld. Wat betreft inadequate opvoeding benoemden de participanten de normen en waarden van ouders en het toezicht en de begeleiding van ouders naar hun kind. Onder het domein vriendfactoren werd groepsdruk door de participanten ervaren als belangrijk factor die van invloed was op betrokkenheid bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit genoemd. Daarnaast zijn er nog een aantal overige factoren besproken met de participanten, namelijk de wijk waarin iemand opgroeide, slachtofferschap en of jongeren die met jeugdzorg in aanraking waren geweest vaker dader waren van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit.

Gedigitaliseerde criminaliteit Domein: Achtergrond-factoren Domein: Ouder- factoren Adolescentie Migratie- achtergrond Intelligentie Geslacht Gezinssituatie Toezicht en begeleiding Normen en waarden Generatie-kloof Mishandeling en huiselijk geweld

(23)

79

Figuur 2. Factoren betrokkenen gedigitaliseerde criminaliteit volgens politie-agenten.

Uit het onderzoek zijn verschillende persoonlijke factoren naar voren gekomen die de participanten opmerkten als kenmerkend voor betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Met betrekking tot de leeftijd ervaarden de participanten dat een groot deel van de betrokkenen bij gedigitaliseerde criminaliteit jong waren en in de puberteit zaten. Puberende jongeren zouden volgens de participanten minder de gevolgen van hun daden inzien en zouden te maken hebben met hormoonveranderingen in hun lichaam die kunnen leiden tot meer risicovol gedrag.

De rol van geslacht was wat minder eenduidig. De participanten gaven aan dat zij geslachtsverschillen zagen voor de verschillende vormen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Zo zouden meisjes vaker dader zijn van cyberpesten en zagen zij jongens vaker terug als dader van sexting en delicten als hacking en oplichting.

(24)

79 Ook over de rol van intelligentie waren de participanten wat meer verdeeld. Zo gaven sommige participanten aan dat zij vaker een lage intelligentie en opleidingsniveau zagen bij betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit, terwijl andere participanten benoemden dat voor gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit een bepaald niveau van intelligentie en expertise nodig was. Ook hierbij ervaarden participanten dat er mogelijk verschillen waren tussen de verschillende specifieke (sub)typen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit.

Over de invloed van migratieachtergrond kwam naar voren dat een groot gedeelte van de participanten moeite had om aan te geven of gedigitaliseerde criminaliteit bij jongeren met een migratieachtergrond vaker voorkwam. Dit kwam onder andere doordat sommige participanten werkzaam waren in een wijk waar jongeren met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd waren. Een deel van de participanten benoemde dat gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit bij deze doelgroep minder aan het licht kwam door een lagere intelligentie, minder gebruik van internet en de rol van schaamte en eerwraak binnen bepaalde culturen. Een grotere generatiekloof en minder toezicht vanuit ouders kwamen echter naar voren als argumenten waarom gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit vaker voor zou komen bij jongeren met een migratieachtergrond.

Naast persoonlijke factoren zijn er ook bepaalde ouder- en omgevingsfactoren naar voren gekomen die participanten ervaarden bij betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Een groot deel van de participanten ervaarde dat groepsdruk een belangrijke factor was die ervoor kon zorgen dat jongeren betrokken raakten bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Participanten gaven aan dat het plegen van delicten voor jongeren een manier kon zijn om een bepaalde status te verwerven in de groep en om ergens bij te horen.

Naast vrienden speelden ouders en de thuissituatie volgens de respondenten ook een belangrijke rol in de betrokkenheid van jongeren bij gedigitaliseerde criminaliteit. Zo benoemden de participanten dat een inadequate opvoeding een risicofactor was voor jongeren

(25)

79 om in aanraking te komen met criminaliteit. Met name een gebrek aan toezicht vanuit ouders op het gebied van online activiteiten werd ervaren als een belangrijke risicofactor. Participanten benoemden ook dat er op het gebied van digitalisering sprake was van een generatiekloof tussen ouders en kind, waardoor ouders hun kind geen adequate begeleiding konden bieden in hun online activiteiten. Andere risicofactoren die door de participanten werden genoemd omtrent de thuissituatie waren: éénoudergezinnen, mishandeling/geweld en armoede. Participanten ervaarden dat gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit een makkelijke manier kon zijn om geld te verdienen waardoor jongeren die in armoede leefden snel hiertoe verleid konden worden. Daarnaast benoemden participanten dat zij in éénoudergezinnen vaak zagen dat er minder toezicht was en minder betrokkenheid bij het kind. Het kind kon dan mogelijk aandacht en liefde ergens anders gaan zoeken en door verkeerde vrienden in de criminaliteit terecht komen. Ten slotte ervaarden participanten dat betrokkenen van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit regelmatig ook betrokken waren bij jeugdzorg of andere hulpverlening. Participanten benoemden dat deze doelgroep meer risico liep op betrokkenheid bij criminaliteit door hun kwetsbaarheid, intelligentie, beïnvloedbaarheid voor groepsdruk en bepaalde normen en waarden die zij meekregen in de opvoeding.

De laatste factor die is benoemd door participanten is slachtofferschap. Slachtoffers van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit zouden mogelijk meer risico lopen om dader te worden door gewenning en doordat drempels van wat ‘normaal’ is zouden vervagen.

(26)

79 3. Wat is de huidige aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit en welke

knelpunten ervaren agenten in de aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit?

Huidige aanpak

Aan de participanten is gevraagd wat er ten tijde van het interview werd gedaan om gedigitaliseerde criminaliteit aan te pakken. In Tabel 3 is een overzicht gegeven van de antwoorden van de respondenten ten aanzien van de aanpak van gedigitaliseerde criminaliteit.

Tabel 3

Overzicht huidige maatregelen aanpak gedigitaliseerde criminaliteit volgens respondenten

Huidige maatregelen N % Advies en voorlichting Voor ouders Aan/op scholen Via internet/televisie 10 1 5 4 83.3% 8.3% 41.7% 33.3%

(27)

79 Huisbezoeken Haltverbaal ‘Pak je Kans’ Seminars/voorlichting voor de politie

Specialisatie binnen de politie Professionele hackers aannemen Stappenplan sexting 1 2 1 2 2 1 1 8.3% 16.7% 8.3% 16.7% 16.7% 8.3% 8.3% Knelpunten

In Tabel 4 is een overzicht gegeven van de knelpunten die de participanten ervaarden bij het aanpakken van gedigitaliseerde criminaliteit.

Tabel 4

Overzicht ervaren knelpunten

Knelpunten N %

Gebrek aan kennis Gebrek aan personeel Anonimiteit online

Gebrekkige samenwerking met het buitenland

Groot dark number van criminaliteit Te weinig middelen beschikbaar Verplicht openbaren gebruik bijzondere opsporingsmiddelen 9 9 4 3 2 2 1 75% 75% 33.3% 25% 16.7% 16.7% 8.3%

(28)

79 Voor onderzoeksvraag 3 is gekeken naar de huidige aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit en de knelpunten die de participanten ervaarden bij de aanpak ervan. Naar voren is gekomen dat op dit moment advies en voorlichting de meest gebruikte maatregelen zijn om gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit aan te pakken. Zo benoemden de participanten dat er voorlichting wordt gegeven aan ouders en leerkrachten hoe om te gaan met de digitale wereld. Ook is er voorlichting op scholen aan jongeren en zijn er bepaalde campagnes en reclames op televisie en internet. Als een jongere betrokken is bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit kan Bureau HALT worden ingeschakeld. Ook het traject ‘Pak je Kans’ is benoemd als huidige beschikbare maatregel voor jongeren die betrokken zijn bij criminaliteit. Maatregelen die momenteel binnen de politie worden ingezet om gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit beter aan te pakken zijn het opzetten van speciale cyberteams, seminars en voorlichtingen voor de politie en het aannemen van professionals zoals professionele hackers. Daarnaast was één van de participanten bezig met het opstellen van een stappenplan voor sexting die de politie kan gebruiken als handvat bij het oppakken van een sextingzaak.

Naast de maatregelen die binnen de politie al getroffen worden, ervaarden zij ook nog steeds meerdere knelpunten bij het aanpakken van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Met name het gebrek aan kennis en een tekort aan personeel werden door veel participanten ervaren als knelpunten. Ondanks dat sommige participanten aangaven wel eens voorlichtingen of seminars te ontvangen of te volgen, ervaarde het grootste gedeelte van de participanten dat zij te weinig kennis hadden over gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Ook het personeelstekort werd als groot knelpunt ervaren. Participanten gaven aan een personeelstekort te ervaren op bijna alle afdelingen en dat veel zaken door het tekort aan personeel niet of onvoldoende werden opgepakt. Het opleiden van nieuwe studenten werd als noodzakelijk ervaren. Naast het gebrek aan personeel en kennis gaven participanten ook aan dat de politie beperkt was in de middelen voor het aanpakken van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Een ander knelpunt waar de

(29)

79 participanten met name bij gedigitaliseerde criminaliteit mee te maken hadden, was de anonimiteit waarmee daders online delicten konden plegen. Door deze anonimiteit waren daders moeilijk te traceren en duurde het vaak lang voor de politie de dader kon stoppen. Dit hangt samen met een ander knelpunt die door de participanten werd benoemd, namelijk de gebrekkige samenwerking met het buitenland. Door deze gebrekkige samenwerking is het voor de Nederlandse politie moeilijk om informatie te verkrijgen van een dader die via internet een delict heeft gepleegd, aangezien hiervoor rechtshulpverzoeken nodig zouden zijn. Met name informatie verkrijgen van sociale media als Facebook, Instagram en Whatsapp werd als knelpunt benoemd. Verder werd het grote dark number van criminaliteit benoemd als knelpunt en dat het verplicht openbaren van het gebruik van bijzondere opsporingsmiddelen een nadeel was van het Nederlandse rechtssysteem.

Verdere uitwerking van onderzoeksvraag 3, inclusief citaten, is te vinden in bijlage 3. Discussie

In dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen beantwoord: 1) in hoeverre krijgen agenten signalen van een mogelijke verschuiving van traditionele naar gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit, 2) zien agenten bepaalde factoren (zoals leeftijd, intelligentie, migratieachtergrond, geslacht, gezinssituatie en ouder- en vriendschapsfactoren) vaker naar voren komen bij betrokkenen of verdachten van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit, 3) en wat is de huidige aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit en welke knelpunten ervaren agenten in de aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit.

Uit de resultaten blijkt dat de participanten duidelijke signalen ontvangen dat er de afgelopen jaren een verschuiving heeft plaatsgevonden van traditionele naar gedigitaliseerde criminaliteit. Eén van deze signalen die is benoemd, is de afname van traditionele criminaliteit en high-impact crime zoals woninginbraken en overvallen. Daarnaast signaleerden participanten dat er de afgelopen jaren een toename heeft plaatsgevonden van gedigitaliseerde

(30)

79 criminaliteit. Deze resultaten komen overeen met wat in de literatuur naar voren komt, namelijk dat gedigitaliseerde criminaliteit de laatste jaren sterk is toegenomen en traditionele criminaliteit is gedaald (Stol & Jansen, 2013).

Deze toename zou volgens participanten verklaard kunnen worden door de anonimiteit waarmee gedigitaliseerde criminaliteit gepleegd kan worden. Daarnaast blijkt uit de resultaten dat het geweten mogelijk ook een belangrijke rol heeft gespeeld in de toename van gedigitaliseerde criminaliteit. Doordat daders minder geconfronteerd worden met de gevolgen voor het slachtoffer, wordt het geweten van de dader minder aangetast.

Uit de literatuur kwam naar voren dat geslacht, leeftijd, sociaaleconomische status, opleidingsniveau, persoonlijkheidskenmerken en relatiepatronen samenhangen met internetgebruik (Spoormans, 2019; Stol & Jansen, 2013). Vanuit de resultaten van dit onderzoek zijn op vier domeinen (achtergrondkenmerken, ouderkenmerken, vriendkenmerken en overige kenmerken) kenmerken naar voren gekomen die de participanten vaker zagen bij verdachten of betrokkenen van gedigitaliseerde criminaliteit. Achtergrondkenmerken die in dit onderzoek zijn genoemd, zijn adolescentie, geslacht, migratieachtergrond, intelligentie en gezinssituatie. De adolescentiefase werd door participanten in dit onderzoek ervaren als risicofactor voor betrokkenheid bij gedigitaliseerde criminaliteit. Als verklaring hiervoor werd genoemd dat jongeren in deze periode nog niet goed de gevolgen en consequenties van hun daden kunnen inzien en impulsief kunnen handelen. De invloed van deze impulsiviteit op het plegen van zowel traditionele als gedigitaliseerde criminaliteit, kan ook verklaard worden vanuit de general theory of crime (Holt, Bossler, & May, 2012). Deze theorie stelt dat een lage zelfcontrole kan leiden tot meer impulsief en risicovol gedrag, wat weer aanleiding kan zijn voor het plegen van criminaliteit. Wat betreft de invloed van geslacht is uit de literatuur naar voren gekomen dat jongens zich over het algemeen vaker schuldig lijken te maken aan meerdere soorten cyberdelicten zoals veilingfraude, cyberpesten en kinderporno dan meisjes (Kerstens &

(31)

79 Stol, 2012; Ruiter & Bernaards, 2013; Weulen Kranenbarg, 2018). Uit dit onderzoek komen echter minder eenduidige resultaten naar voren over de invloed van geslacht op betrokkenheid bij gedigitaliseerde criminaliteit. Zo ervaarden de participanten dat jongens oververtegenwoordigd waren als verdachten of daders als het gaat om sexting en delicten met een financieel gewin. Kijkend naar cyberpesten blijkt uit de resultaten echter dat de participanten ervaarden dat meisjes juist oververtegenwoordigd waren als verdachten of daders. Uit de interviews kwam ook een wisselend beeld naar voren wat betreft de invloed van intelligentie op daderschap bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Zo is voor hacking bepaalde expertise nodig en ervaarden de participanten dat deze delicten daarom vaker werden gepleegd door jongeren met een hoge intelligentie. Delicten als marktplaatsoplichting en cyberpesten zouden echter niet afhankelijk zijn van intelligentie en konden ook worden gepleegd door jongeren met een lage intelligentie. Ook uit de literatuur komt dit wisselende beeld naar voren wat betreft de invloed van intelligentie op daderschap bij gedigitaliseerde criminaliteit. Zo is uit onderzoek van Weulen Kranenbarg (2018) gebleken dat de kans op het plegen van een cyberdelict groter is wanneer iemand een opleiding volgt, terwijl Kersens en Stol (2012) in hun onderzoek hebben ontdekt dat jongeren met een hoger opleidingsniveau minder vaak betrokken waren als dader bij cyberpesten en sexting.

Ook de gezinssituatie van de jongeren is naar voren gekomen als kenmerk dat mogelijk van invloed is op betrokkenheid bij gedigitaliseerde criminaliteit. Zowel uit het huidige onderzoek als uit onderzoek van Weulen Kranenbarg (2018) is gebleken dat alleenstaand ouderschap de kans vergroot op daderschap van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Dit zou verklaard kunnen worden door een ander kenmerk die de participanten in dit onderzoek hebben genoemd, namelijk gebrek aan toezicht en begeleiding vanuit de ouders. Met name dit gebrek aan toezicht en begeleiding is een belangrijk kenmerk die zowel in dit onderzoek als uit eerder onderzoek naar voren is gekomen. Bepaald gedrag van het kind wordt hierdoor mogelijk niet

(32)

79 of onvoldoende bijgestuurd waardoor het kind in de criminaliteit belandt. Ook het missen van een vaderfiguur of liefde en aandacht op straat zoeken zijn mogelijke verklaringen voor de invloed van alleenstaand ouderschap op betrokkenheid bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Daarnaast is gebleken dat ook de financiële situatie van het gezin van invloed kan zijn op het gedrag van een kind. Andere ouderkenmerken die de participanten hebben benoemd zijn de generatiekloof tussen ouder en kind, de normen en waarden van de ouders, mishandeling en huiselijk geweld in het gezin. Met name de generatiekloof tussen ouder en kind is een factor die volgens de geinterviewde agenten bij gedigitaliseerde criminaliteit een belangrijke rol speelt. Uit onderzoek van Greenfield (2004) komt naar voren dat adolescenten grenzen nodig hebben, omdat zij kennis missen over de wereld en de betekenis van hun gedrag voor anderen. De invloed van ouders op de online activiteiten van hun kinderen is echter sterk afhankelijk van hun kennis en bewustzijn van de online wereld. Als ouders te weinig kennis hebben, bestaat er een grote kans dat zij geen adequate grenzen stellen en/of dat er ‘opvoedingsverlegenheid’ bestaat. In voorliggend onderzoek is ook benoemd dat er mogelijk een relatie is tussen migratieachtergrond en een generatiekloof tussen ouder en kind. Ouders met een migratieachtergrond zouden minder kennis hebben van de digitale wereld, doordat zij hier minder gebruik van maken. Dit verklaart mogelijk dat de generatiekloof tussen ouder en kind groter is binnen gezinnen met een migratieachtergrond.

Naast de invloed van ouders is door de geinterviewde agenten ook de invloed van vrienden als belangrijke factor benoemd voor gedigitaliseere criminaliteit. Uit eerder onderzoek van Skinner en Fream (1997) en Wissink (2020) is gebleken dat de omgang met vrienden die zich bezighouden met gedigitaliseerde criminaliteit een risicofactor is voor het zelf plegen van online delicten. Een opvallend resultaat uit onderzoek van Weulen Kranenbarg (2018) is dat cyberdaders vaker zouden omgaan met andere cyberdaders dan met traditionele daders. Voorliggend onderzoek bevestigt dat de invloed van vrienden als belangrijke factor wordt

(33)

79 ervaren. Jongeren die omgaan met vrienden die zich bezighouden met criminele activiteiten, kunnen druk voelen om mee te gaan in dit gedrag. Uit angst om gepest te worden of niet bij de groep te horen kunnen jongeren dan meegaan in criminele activiteiten, zowel offline als online.

In verschillende onderzoeken is beschreven dat er bij de Nationale Politie een gebrek aan kennis is over de aard van gedigitaliseerde criminaliteit, digitalisering, bevoegdheden en kenmerken van cybercriminelen (Spoormans, 2019; Stol & Jansen, 2013; Stol, 2018). De vraag voor dit onderzoek was of dit ook daadwerkelijk op die manier door de agenten werd ervaren en of zij mogelijk nog andere knelpunten ervaarden in de aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Gebleken is dat 75.0% van de participanten ervaarden dat zij te weinig kennis hadden om gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit adequaat aan te pakken. Dit gebrek aan kennis verklaart mogelijk ook een ander knelpunt die de participanten ervaarden, namelijk een groot dark number en een lage anagiftebereid bij burgers en bedrijven voor gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Burgers en bedrijven zouden weinig vertrouwen hebben in de effectiviteit van de politie in de aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit waardoor de aangiftebereidheid laag is.

Naast dat de participanten een gebrek aan kennis ervaarden, ervaarden zij ook een gebrek aan capaciteit. Deze twee knelpunten vormen samen een verklaring voor de lage pakkans bij gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit. Deze delicten zijn vaak arbeidsintensief voor de politie om op te pakken, wat niet altijd mogelijk is door het capaciteitsprobleem binnen de Nationale Politie.

De huidige aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit zou ook worden beperkt door een gebrekkige samenwerking met nationale en internationale partners. Veel delicten worden gepleegd vanuit het buitenland waardoor internationale samenwerking essentieel is voor het aanpakken van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit (Leukfeldt, Domenie, & Stol, 2010; Stol & Jansen, 2013. Gebleken is dat de participanten ervaarden dat er momenteel te weinig

(34)

79 mogelijkheden zijn voor internationale samenwerking en dat het de Nationale Politie niet voldoende lukt om bepaalde belangrijke daderinformatie te verkrijgen. Met name het niet kunnen verkrijgen van informatie vanuit sociale media zoals Facebook, Instagram en Whatsapp is volgens de geinterviewde agenten een knelpunt die een adequate aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit in de weg staat.

Sterke punten en beperkingen

Een beperking van dit onderzoek is het enigszins kleine aantal geïnterviewden. Zo zijn er in dit onderzoek in totaal twaalf interviews afgenomen, wat mogelijk niet representatief is voor de gehele populatie. Hierdoor kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden en is het mogelijk dat onderzoek bij een grotere steekproef andere resultaten oplevert. In vervolgonderzoek is het aan te bevelen om een groter aantal participanten te interviewen. Daarnaast was de onderzoeksgroep selectief gekozen en is het onderzoek alleen uitgevoerd met participanten werkzaam in de omgeving van de vier grote steden in Nederland: Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht.

Een ander beperking van dit onderzoek was de onduidelijkheid over de verschillende termen die gebruikt worden zoals cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit. Zo verschilden de participanten in hun beeld over wat cybercrime omvatte en wat gedigitaliseerde criminaliteit. Daarnaast waren er grote verschillen tussen de participanten wat betreft hun kennis en begrip over gedigitaliseerde criminaliteit waardoor niet alle vragen van het interview door alle participanten beantwoord konden worden.

Een derde beperking in dit onderzoek is dat het tijdens de interviews niet altijd duidelijk was of een bepaalde uitspraak een mening was van de participant of dat hij/zij dit daadwerkelijk observeerde in zijn/haar werkzaamheden. Hierdoor is het mogelijk dat participanten bepaalde

(35)

79 uitspraken hebben gedaan die zij overgenomen hebben van anderen, zonder dit zelf daadwerkelijk op die manier te hebben ervaren tijdens hun werkzaamheden.

Een sterk punt van dit onderzoek was dat er gebruik gemaakt is van interviews. Aangezien dit onderzoek een pilot onderzoek is en het een redelijk ‘nieuw’ onderwerp betreft, kon er door middel van interviews beter doorgevraagd worden en het onderwerp met open blik onderzocht worden.

Een ander sterk punt van dit onderzoek is de diversiteit aan participanten die geïnterviewd is wat positief bijdraagt aan de representativiteit van de resultaten. Zo zijn er wijkagenten geïnterviewd, een jeugdagent en agenten die werkzaam zijn binnen de Basis Politiezorg. Verder zijn er zowel mannen als vrouwen geïnterviewd en loopt de leeftijd van de participanten uiteen van 28 tot 61 jaar. Het interviewen van diverse agenten is een sterk punt van dit onderzoek aangezien hierdoor een bredere kijk op het onderwerp is verkregen.

Aanbevelingen voor onderzoek en praktijk

Gezien het kleine aantal geïnterviewden, is het voor vervolgonderzoek aan te bevelen om het onderwerp breder uit te zetten aan de hand van bijvoorbeeld een online enquete onder veel meer agenten. Door het onderwerp breder uit te zetten kunnen meer gefundeerde uitspraken gedaan worden over de frequentie en breder gedeelde wensen en ervaringen van agenten.

Een tweede aanbeveling voor vervolgonderzoek is het doen van daderonderzoek om meer gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de daderkenmerken die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen. Zo heerst het beeld van de intelligente online pleger, maar wijst de praktijk dit niet altijd uit. Bij vervolgonderzoek is het ook aan te bevelen om onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van gedigitaliseerde criminaliteit. Daarnaast is ook uit dit onderzoek een mogelijke relatie naar voren gekomen tussen slachtofferschap en daderschap.

(36)

79 Ook deze relatie dient door middel van vervolgonderzoek onder daders verder onderzocht te worden.

Vanuit voorliggend onderzoek kunnen echter al verschillende aanbevelingen worden gedaan voor de praktijk. Zo is één van de grootste knelpunten voor een adequate aanpak van gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit een gebrek aan kennis. Het gaat hierbij om een gebrek aan kennis bij zowel de politie, als bij de jongeren, zijn of haar ouder(s)/verzorger(s) en leerkrachten. Om gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit beter aan te kunnen pakken is het daarom van belang dat er meer kennis komt over de online wereld en de criminele activiteiten die hier plaatsvinden. Om de kennis binnen de politie te vergroten kan extra voorlichting en bijscholing worden ingezet, zodat niet alleen agenten werkzaam op speciale afdelingen over deze kennis beschikken. Daarnaast kan gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit beter worden aangepakt door mensen aan te nemen met de juiste kennis, zoals professionele hackers.

Naast het vergroten van kennis binnen de Nationale Politie, is vanuit de resultaten van huidig onderzoek ook het vergroten van kennis bij kinderen, ouder(s)/verzorger(s) en leerkrachten van belang gebleken. Met name bij ouders met een migratieachtergrond is gebleken dat er een grote generatiekloof is tussen ouders en kind wat betreft online activiteiten. Om gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit beter aan te kunnen pakken is het aan te bevelen dat ouders beter op de hoogte zijn van wat er online gebeurt en hoe zij bijvoorbeeld om moeten gaan met hun kinderen die een smartphone krijgen. Daarnaast moet er ook meer voorlichting worden gegeven aan de kinderen en jongeren zelf. Aanbevolen wordt om hier al op de basisschool mee te beginnen, zodat kinderen al op jonge leeftijd bepaalde normen en waarden meekrijgen. Belangrijk is dat deze voorlichting vervolgens wordt doorgetrokken naar de middelbare school en regelmatig plaatsvindt. Daarnaast kan gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit mogelijk beter worden aangepakt als voorlichtingen niet alleen worden gegeven door politie of

(37)

79 leraren op school, maar bijvoorbeeld ook op sportverenigingen of andere plekken waar jongeren veel tijd doorbrengen.

Om jongeren beter te bereiken en gedigitaliseerde criminaliteit beter aan te kunnen pakken, kan de politie ook meer gebruik gaan maken van influencers op sociale media. De hoeveelheid influencers is de laatste jaren wereldwijd enorm toegenomen. De invloed die zij uitoefenen op de ontwikkeling en het gedrag van jongeren is steeds groter geworden. De politie zou deze influencers kunnen inzetten om kennis te verspreiden over gedigitaliseerde criminaliteit en kinderen en jongeren beter te bereiken. Ook zou de politie zelf beter bereikbaar kunnen zijn via sociale media om op deze manier gedigitaliseerde criminaliteit beter aan te kunnen pakken.

Een andere aanbeveling die vanuit voorliggend onderzoek gedaan kan worden, is dat er meer aandacht besteed wordt aan de slachtoffers van gedigitaliseerde criminaliteit. Vanuit de politie kan er gewerkt worden aan meer besef in de maatschappij wat het met de slachtoffers doet en meer aandacht vragen voor hoe slachtoffers behandeld moeten worden. Met name bij sextingzaken is namelijk gebleken dat de focus ligt op een gepaste straf voor de dader, maar dat er vervolgens te weinig aandacht is voor de gevolgen voor het slachtoffer. Door meer aandacht en hulp te bieden aan de slachtoffers van gedigitaliseerde criminaliteit komt er mogelijk meer vertrouwen vanuit burgers en bedrijven in de politie. Hierdoor zal de aangiftebereidheid hopelijk stijgen en het dark number dalen en komt er meer zicht op deze steeds toenemende vorm van jeugdcriminaliteit.

(38)

79 Literatuurlijst

Boeije, H., & Bleijenbergh, I. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek: Denken en doen. Amsterdam: Boom Lemma uitgevers.

Bossler, A.M., & Holt, T.J. (2012). Patrol officers’ perceived role in responding to

cybercrime. Policing: An International Journal of Police Strategies & Management,

35(1), 165-181. doi: 10.1108/13639511211215504

Bree, R. van, Nijeboer, R., Klerkx, G., Witteveen, L., & Monsma, E. (2016). Cybercrime strategie 2020: voor een veiliger Nederland, ook in het digitale domein. Geraadpleegd van https://www.regioburgemeesters.nl/save430/

Bree, R. van, Klerkx, G., Nijeboer, R., & Witteveen, L. (2016). Plan van aanpak: intensivering aanpak cybercrime. Geraadpleegd van: ….

Bruggen, van der M. (2018). Georganiseerde kinderpornonetwerken op het darkweb. Justitiële verkenningen, 44(5), 40-53. doi: 10.1177/0886260517742046

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2018). Bevolking. Geraadpleegd van: https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/47/bevolking

(39)

79 analyse van de Wet computercriminaliteit III. Justitiële verkenningen, 44(5), 100-117. doi: 10.5553/JV/016758502018044005002

Dake, J. A., Price, J. H., Maziarz, L., & Ward, B. (2012). Prevalence and correlates of sexting behavior in adolescents. American Journal of Sexuality Education, 7(1), 1-15. doi: 10.1080/15546128.2012.650959

Gordon-Messer, D., Bauermeister, J.A., Grodzinski, A., & Zimmerman, M. (2013). Sexting among young adults. Journal of Adolescent Health, 52(3), 301-306. doi:

10.1016/j.jadohealth.2012.05.013

Greenfield, P. M. (2004). Developmental considerations for determining appropriate Internet use guidelines for children and adolescents. Applied Developmental Psychology 25, 751–762. doi: 10.1016/j.appdev.2004.09.008

Holt, T.J., Bossler, A.M., & May, D.C. (2012) Low self-control, deviant peer associations, and juvenile cyberdeviance. American Journal of Criminal Justice, 37, 378-396. doi: 10.1007/s12103-011-9117-3

Kerstens, J., & Stol, W. (2012). Jeugd en Cybersafety: Online slachtoffer- en daderschap

onder Nederlandse jongeren. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Lanning, K. (2018). The evolution of grooming: Concept and term. Journal of Interpersonal

Violence, 33(1), 5-16. doi: 10.1177/0886260517742046

Leukfeldt, E.R., Domenie, M.M.L., & Stol, W.P. (2010). Verkenning cybercrime in

Nederland 2009. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Leukfeldt, E.R., Veenstra, S., Domenie, M.M.L., & Stol, W.P. (2012). De strafrechtketen in

een gedigitaliseerde samenleving: Een onderzoek naar de strafrechtelijke afhandeling

van cybercrime. Geraadpleegd van:

https://cybersciencecenter.nl/media/1052/2013-09-16-afhandeling-cyberzaken.pdf

(40)

79 explain cyberbullying perpetration? Crime & Delinquency, 64(5), 674-700.

doi: 10.1177/0011128717714204

Madigan, S., Ly, A., Rash, C. L., Van Ouytsel, J., & Temple, J. R. (2018). Prevalence of multiple forms of sexting behavior among youth: A systematic review and meta-analysis.

JAMA Pediatrics, 172(4), 327-335. 10.1001/jamapediatrics.2017.5314 doi:

10.1001/jamapediatrics.2017.5314

Morelli, M., Bianchi, D., Baiocco, R., Pezzuti, L., & Chirumbolo, A. (2016). Sexting, psychological distress and dating violence among adolescents and young adults.

Psicothema, 28(2), 137. Geraadpleegd van:

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/27112809

Odinot, G., Poot, C. de, & Verhoeven, M. (2018). De aard en aanpak van georganiseerde cybercrime. Bevindingen uit een internationale empirische studie. Justitiële

verkenningen, 44(5), 9-22. doi: 10.5553/JV/016758502018044005002

Oudolf, I.M. (2016). Het verband tussen cybercrime en traditionele criminaliteit: slachtoffers en daders (Masterscriptie, Universiteit van Amsterdam). Geraadpleegd van:

http://scriptiesonline.uba.uva.nl/document/657612

Ruiter, S., & Bernaards, F. (2013). Verschillen crackers van andere criminelen? Een vergelijking op basis van Nederlandse verdachtenregistraties. Tijdschrift voor

criminology, 55(4), 342-359. doi: 10.5553/TvC/0165182X2013055004002

Shannon, D. (2008). Online sexual grooming in Sweden – Online and offline seks offences against children as described in Swedish police data. Journal of Scandinavian Studies

in Criminology and Crime Prevention, 9, 160-180. doi: 10.1080/14043850802450120

Skinner, W.F., & Fream, A.M. (1997). A social learning theory analysis of computer crime among college students. Journal of Research in Crime and Delinquency, 34(4), 495- 518. doi: 10.1177/0022427897034004005

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The decreased recruitment of prefrontal, premotor, inferior parietal regions by the random practice par- ticipants during the test trials is especially important because it supports

BlueSpec SystemVerilog (BSV) [49] is a hardware description language with a syn- tax similar to SystemVerilog [35]. It is a high-level language that features guarded atomic

contrast to Dworkin’s history of the engagement of the intellectuals mentioned above with the Congo, this work executes longue durée readings that give an in-depth analysis of

Berard, who developed the auditory integration training method , asserts that people who have auditory peaks in their hearing based on the audio test, will likely

The case studies present operational production flow, measurement points, energy drivers and energy carriers which are based on actual mining operations.. This information

Ook meta-analyse valt onder de noemer van replicatie, in die zin dat via meta-analyse getoetst kan worden welke variaties van replicaties invloed hebben op de uitkomsten, en of

In totaal worden 12 delicten bij de 10- tot 12-jarigen geschikt bevonden voor een factoranalyse omdat deze in voldoende mate voorkomen (zie tabel 3.1 waar deze items roze

Voor alle methoden wordt nagegaan welke typen vragen er mee zijn te beantwoorden, bijvoorbeeld vragen naar modus operandi en daderkenmerken en of er bijzonderheden gelden bij