• No results found

Duur les: 120 minuten Duur huiswerk: 75 minuten Toets?: Ja, bepalen niveau Thema: Kennismaken

Gezamenlijke activiteit: Lezen

Grammaticale constructies: Werkwoorden (tijden en vervoeging)

Doelwoorden: Hobby, voorstellen (verder afhankelijk van gekozen teksten) Genre: Verhalen

Les

Voor de les begint (10 minuten)

Het is vandaag de eerste les. Kennismaken staat dus centraal. Het is belangrijk dat de docent de les begint met zichzelf voorstellen. Hierin kunnen de doelwoorden van de les (hobby en voorstellen) al meegenomen worden, door deze alvast uit te leggen en eventueel uit te beelden en uit te breiden. Na het voorstellen volgt een namenrondje voor de leerlingen en begint opdracht 1 - ‘Kennismaak-quiz’.

Opdracht 1 Kennismaak-quiz

Materiaal: pen en papier, vooraf bedachte vragen voor de quiz Groepsvorm: in paren en klassikaal

Tijdsduur: 20 minuten

Doel: de leerlingen leren elkaar kennen en oefenen al met het schrijven van eenvoudige zinnen.

Uitleg: de leerlingen vormen tweetallen. Ze stellen elkaar vragen over elkaar: over hobby’s, opleiding, school, huisdieren, enzovoorts. Ze krijgen hiervoor 4 minuten. Vervolgens stelt de docent klassikaal een vraag, die de leerlingen moeten beantwoorden over hun partner

(bijvoorbeeld ‘Wat is de hobby van je partner?’, ‘Naar welke school is je partner gegaan?’). De leerlingen schrijven de antwoorden op, in volledige zinnen (‘Wat is de hobby van je partner?’ leidt dus tot ‘Ben houdt van voetbal’ of ‘Bens hobby is voetbal’). Fouten in de vorm maken niet uit. De partner kijkt het antwoord na. Als het juiste antwoord gegeven is, ontvangt de leerling een punt. Er mag in deze fase niet overlegd worden.

66 Dit herhaalt zich vier keer, met iedere keer andere partners. Wie uiteindelijk de meeste goede

antwoorden heeft gegeven, heeft gewonnen.

Uitleg lesmethode en stellen van doelen voor de lesmethode en les (10 minuten)

De docent licht de lesmethode toe: de lesmethode is bedoeld om het schriftelijk Nederlands van de leerlingen te verbeteren. De weken hebben afwisselend als thema ‘Arbeidsmarkt’ en ‘Anders’. In de arbeidsmarkt-weken wordt aandacht besteed aan solliciteren, mails op het werk, jezelf presenteren via sociale media en belangrijke, schriftelijke documenten die je tegen kan komen op het werk. In de andere weken wordt aandacht besteed aan verschillende genres, zoals verhalen, gedichten en informatieve teksten. Deze weken zijn bedoeld voor de verbetering van de algemene schriftelijke vaardigheden.

Interactief lezen en schrijven is een belangrijk onderdeel van de methode en worden per les afgewisseld. De ene les zal er dus gezamenlijk een tekst worden geschreven, de andere week een tekst worden gelezen.

Per les staan er grammaticale structuren op het programma en zijn er doelwoorden op voorhand bepaald. Deze worden elke twee lessen uitgebreid tot 10-15 doelwoorden, afhankelijk van de gekozen tekst.

In de weken dat er nog geen thema bepaald is, kunnen de leerlingen een thema aandragen. Bijvoorbeeld een onderwerp waar ze graag meer over willen weten of een leuk verhaal of krantenbericht dat ze tegengekomen zijn.

De doelen van de lesmethode worden klassikaal besproken en bepaald. De docent schrijft deze duidelijk zichtbaar op. Eventueel kunnen de leerlingen hun eigen doelen voor de

lesmethode op post-its zetten en deze in de klas opplakken. Ze kunnen ze bijvoorbeeld op het bord plakken of op een stukje van de muur. Na elke les zullen de lesdoelen besproken worden en op een aantal momenten in de module zullen de cursusdoelen besproken worden. Er wordt dan gekeken wat de voortgang hiervan is en of de leerlingen nog ergens behoefte aan hebben.

Pauze (5 minuten)

Toets om het niveau te bepalen (30 minuten)

Nu volgt een toets om het lees- en schrijfvaardigheidsniveau van de leerlingen te bepalen. De docent kan deze toets zelf opstellen of een gestandaardiseerde test, al dan niet aangepast, gebruiken.

Optioneel: pauze (5 minuten)

Afhankelijk van of de leerlingen na de toets behoefte hebben aan een korte pauze.

Uitleg onderwerp en persoonsvormen (10 minuten)

Differentiatiemogelijkheid: betrek de leerlingen met een hoger niveau in de uitleg. De docent legt de leerlingen uit hoe een zin opgebouwd is: met een onderwerp en een persoonsvorm. Vervolgens legt hij uit hoe het onderwerp van de zin bepaald kan worden (wie/wat plus werkwoordgroep  Wie loopt over straat? Ik). De uitleg eindigt met de standaard-vervoeging.

De volgende voorbeeldzinnen kunnen gebruikt worden. Uiteraard kan de docent ook eigen voorbeeldzinnen bedenken:

‘Ik loop over straat’ ‘Hij fietst naar huis’

‘Wij eten vanavond pannenkoeken’ ‘Mijn broer houdt van dansen’ ‘Thomas en Eva trouwen morgen’ ‘Jan pakt een pen’

Opdracht 2 - Samen lezen verhaal Materiaal: vergrote tekst

Groepsvorm: klassikaal Tijdsduur: 20 minuten

Doel: de leerlingen lezen samen met de docent een verhaal en krijgen voorgedaan hoe een ervaren lezer (de docent) het lezen van een tekst aanpakt.

Differentiatie: een leerling met een hoog niveau kan eventueel de rol van de ervaren lezer tijdens (een deel van) het verhaal op zich nemen.

Uitleg: De docent zorgt ervoor dat het verhaal vergroot zichtbaar is, bijvoorbeeld op een digibord of door het groot uit te printen en op te hangen. Op deze manier kunnen de leerlingen zowel naar de docent kijken voor de gebarentaal, als meelezen. De docent leest het verhaal voor in gebarentaal. Hij wijst het woord aan dat hij op dat moment gebaart. Laat de leerlingen hun hand opsteken als ze iets niet begrijpen en bespreek met de hele groep hoe dit probleem opgelost kan worden. Als de leerlingen dit niet weten, laat dan als docent zien hoe je dit oplost. Laat de leerlingen aan het einde van het lezen samen het verhaal kort samenvatten, gebruik hiervoor de 5 w’s en 1 h (wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe).

68 De weerwolf van het bos van Engbergen

Marie trok haar omslagdoek strakker om zich heen en tuurde in het struikgewas. Hoewel de maan net nog op het pad scheen, was het bos hier te dicht om veel te kunnen zien. "Daan?" zei Marie. Haar vriend liet niets van zich horen. Na het feest in de herberg had hij er op gestaan om weer over het bospad naar huis te lopen. Hij wilde niet de langere weg om het bos heen nemen. Als hij dronken was, kon ze beter niet tegen hem ingaan. Ze stond nu te wachten tot hij verderop zijn blaas had geleegd.

"Daan?" riep ze nu wat harder. Nog steeds kreeg ze geen antwoord.

"Ik loop vast door.", riep ze. Nijdig begon ze te lopen. Ze wilde hier geen minuut langer blijven. Iedereen wist dat de bossen bij Engbergen onveilig waren. Of het daadwerkelijk een weerwolf was, zoals gezegd werd, wist ze niet. Maar dat het bos eng was, dat was zeker. Ze was nog geen tien meter verder toen geritsel haar deed omkijken.

Achter haar stond nu een zwarte wolf, groter dan ze ooit had gezien. Hij stond klaar om te springen. Vanaf dat moment reageerde ze instinctief. Ze draaide zich om en rende de resterende kilometers dwars door het bos naar de boerderij waar ze woonde. Hoewel ze niet nogmaals achterom durfde te kijken, hoorde ze aan het gekraak van takken dat de wolf haar op de voet volgde. Voor ze de deur thuis achter zich dicht kon trekken, waagde het dier nog een uitval. Het hapte naar haar schenen, maar nam alleen een stuk uit haar rode omslagdoek. Daan kwam niet veel later bij de boerderij aan. Marie wilde eerst de deur niet voor hem opendoen, omdat ze zo bang was. Uiteindelijk liet ze hem toch binnen en vertelde bevend van schrik wat er gebeurd was. Daan moest lachen, met wijd opengesperde mond. Tussen zijn tanden zag Marie allemaal rode draadjes, in precies dezelfde kleur als haar omslagdoek… Aangepaste versie

http://www.beleven.org/verhaal/de_weerwolf_van_het_bos_van_engbergen

Nabespreken toets, les en bespreken huiswerk (10 minuten)

De leerlingen kunnen even kort vertellen hoe ze de toets ervaren hebben en of ze met specifieke dingen moeite hadden. Vervolgens bespreekt de docent de les na en geeft het huiswerk op.

Huiswerk

Opdracht 3 Verhaal lezen

Materiaal: het in de les gekozen verhaal Groepsvorm: individueel

Tijdsduur: 30 minuten

Doel: de leerlingen oefenen met lezen en worden met de vragen gemotiveerd om na te denken over de tekst en hun begrip.

Differentiatie: de leerlingen met een hoger niveau krijgen een moeilijkere tekst dan de leerlingen met een lager niveau.

Uitleg: De leerlingen hebben in de les een verhaal gekozen. Elk verhaal wordt door 3-4 leerlingen gelezen, die de opdracht in de volgende les bespreken. De leerlingen beantwoorden de volgende vragen tijdens de les:

1. Wat is de titel van de tekst?

2. Uit hoeveel paragrafen bestaat de tekst? 3. Wie is het hoofdpersoon van het verhaal? 4. Waar speelt het verhaal zich af?

5. Wat is het doel van de hoofdpersoon in het verhaal? En hoe bereikt hij deze? 6. Welke woorden vind je lastig?

7. Begrijp je het verhaal? Wat vond je moeilijk?

8. Hoe ging je om met de dingen die je moeilijk vond?

De docent kan een keuze uit de volgende verhalen maken, of natuurlijk zelf verhalen

opzoeken. Verhalen van bijvoorbeeld Annie M.G. Schmidt en Roald Dahl zijn ook geschikt. Bij de gekozen verhalen is het belangrijk dat de teksten niet te lang zijn, want het niveau zal in deze les nog niet hoog genoeg zijn om de aandacht lang bij een tekst te houden. De verhalen zijn gerangschikt naar niveau. Eventueel kan in de verdeling van verhalen dus gedifferentieerd worden naar niveau.

http://www.beleven.org/verhaal/de_haas_en_de_schildpad http://www.beleven.org/verhaal/het_biggetje_bengel

http://www.dbnl.org/tekst/tell003lang01_01/tell003lang01_01_0001.php http://www.dbnl.org/tekst/tell003lang01_01/tell003lang01_01_0008.php

70 Opdracht 4 Moeilijke woorden

Materiaal: verhaal opdracht 3 Groepsvorm: individueel Tijdsduur: 30 minuten

Doel: de leerlingen schrijven hun lastige woorden met betekenis op. Zo oefenen ze zelfstandig de betekenis te vinden.

Uitleg: de leerlingen schrijven de woorden in de tekst die ze lastig vonden over en zoeken de definities zelfstandig op in het woordenboek of op internet. In de volgende les kunnen de woorden van alle leerlingen gebruikt worden om de doelwoorden uit te breiden tot 10-15 woorden.

Opdracht 5 Werkwoorden Materiaal: verhaal opdracht 3 Groepsvorm: individueel Tijdsduur: 15 minuten

Doel: de leerlingen worden bewust van de doelstructuur

Uitleg: de leerlingen markeren in hun verhaal de doelstructuren, namelijk de persoonsvormen en onderwerpen. De docent markeert deze zelf ook in de uitgedeelde verhalen en gebruikt deze als correctiemodel.

Docentenhandleiding – Les 2 Duur les: 120 minuten

Duur huiswerk: 90 minuten Toets?: Nee

Thema: Kennismaken

Gezamenlijke activiteit: Schrijven

Grammaticale constructies: Werkwoorden (tijden en vervoeging)

Doelwoorden: Hobby, voorstellen (verder afhankelijk van gekozen teksten) Genre: Verhalen

Les

Opdracht 1 – Voorbereiding Materiaal: doelwoorden leerlingen Groepsvorm: klassikaal

Tijdsduur: 10 minuten

Doel: bepalen lesdoelen en doelwoorden Uitleg:

a) Stel de lesdoelen op, samen met de leerlingen. Schrijf deze duidelijk zichtbaar op. b) Laat de leerlingen samen beslissen over de doelwoorden van de week. Er zijn er twee

vooraf vastgesteld (‘hobby’ en ‘voorstellen’), vul het aantal aan tot 10-15. Laat bijvoorbeeld elke leerling een van zijn doelwoorden opnoemen en bepaal vervolgens hoeveel leerlingen deze ook hadden. De woorden met de meeste stemmen ‘winnen’.

Opdracht 2 – In groepjes opdrachten bespreken Materiaal: verhaal huiswerkopdracht 3 – les 1 Groepsvorm: groepjes

Tijdsduur: 20 minuten

Doel: overleggen over gelezen verhaal.

Uitleg: de groepjes zijn ingedeeld aan de hand van de gekozen verhalen in de vorige les. De docent laat de leerlingen in groepjes zitten. De leerlingen overleggen over de antwoorden. De docent loopt rond om te helpen indien nodig.

a) De leerlingen bespreken eerst de antwoorden op opdracht 3 (les 1). Oplossingen en moeilijkheden die ze ervaren hebben, bespreken ze met elkaar.

72 b) Vervolgens bespreken de leerlingen opdracht 5. Zijn er verschillen in wat ze

gemarkeerd hebben en waarom dan?

Opdracht 3 Materiaal: -

Groepsvorm: tweetallen Tijdsduur: 15 minuten

Doel: het nadenken over tekststructuur

Uitleg: in de opdracht van de leerlingen is onderstaande, geknipte tekst te vinden. De alinea’s van de tekst staan niet in de goede volgorde. Het is aan de leerlingen om deze met elkaar in de juiste volgorde te zetten. Bespreek aan het einde van de opdracht de antwoorden klassikaal.

Verhaal Toon Tellegen

[2 - A] De eekhoorn en de mier hoorden hem roepen en liepen op hem af. ‘Waar ga je heen?’ vroegen zij.

‘Zien jullie die wolk?’ vroeg de olifant en wees naar een klein wit wolkje. ‘Daarachter ga ik verdwijnen. En dan zie ik wel verder.’

‘Maar waar zijn dan je vleugels?’

‘Vleugels?’ vroeg de olifant. ‘Denk je dat ík vleugels nodig heb? Heb je wel eens een stofje gezien, of een berkenblad? Hebben die soms vleugels?’

De mier en de eekhoorn zwegen. ‘Nou dan,’ zei de olifant.

Er waren langzamerhand veel dieren samengestroomd op de open plek in het bos. Zij keken allemaal even ongelovig.

[4 - B] Toen hoorden zij een reusachtige klap, achter de bomen. Stof warrelde omhoog en even later klonk er een zwak en klaaglijk getrompetter.

Iedereen die kon knikken knikte. De mier riep: ‘Ga mee.’ en holde er met de eekhoorn op af. Achter de bomen troffen ze de olifant aan, op de bodem van een gat in de grond. Hij zag er grauw en rimpelig uit, en zijn slurf was gebroken.

‘Ach olifant...’ zei de eekhoorn zacht.

‘Daar achter die wolk,’ kreunde de olifant, ‘daar kon je niet verder. Maar dat wist ík toch niet?’

De olifant knikte en zuchtte toen zo diep dat alle bladeren in zijn buurt aan hun boom begonnen te ritselen.

[1 - C] Op een dag had de olifant genoeg van het bos. Altijd maar lopen, staan en weer lopen, dacht hij, nee, dat is eigenlijk niets voor mij. Ik ga vliegen.

Hij liep nog eenmaal door het hoge gras bij de rozestruik, botste nog één keer tegen de beuk en riep toen, zwaaiend met zijn slurf: ‘Tot ziens. Maar ik weet niet waar.’

[3 - D] De olifant wierp zijn slurf omhoog, nam een aanloop en vloog de lucht in, tot boven de bomen. Het was een schitterend gezicht, een grijze wolk met een slurf, die zich boven het bos verhief.

‘Zien jullie wel?’ hoorden de dieren nog heel zacht, ver boven zich roepen. En de zwaluw scheerde rakelings langs hem heen en vloog naar beneden om te vertellen dat hij het echt was, de olifant, die daar vloog.

Het was een prachtige dag. De geur van hars kringelde tussen de bomen door en alles bloeide wat maar bloeien kon. De dieren die hun hoofd konden schudden, schudden hun hoofd. En de anderen mompelden: ‘Niet te geloven.’

(Toon Tellegen, 1990)

http://www.dbnl.org/tekst/tell003lang01_01/tell003lang01_01_0010.php

Pauze (10 minuten)

Interactief schrijven (30 minuten)

De docent en leerlingen gaan samen een verhaal schrijven. Dit gaat volgens het volgende stappenplan:

1. De leerlingen kiezen een hoofdpersoon, waar en wanneer het verhaal zich afspeelt, wat de hoofdpersoon wil doen en waarom en hoe hij dit gaat bereiken.

2. Vervolgens wordt stap voor stap de tekst geschreven: a. Waar begint de tekst mee?

b. Wat gebeurt er in het midden van de tekst? c. Hoe eindigt de tekst?

74 3. De leerlingen bespreken elke zin. De docent stelt tussendoor vragen over het hoe en

waarom. Op deze manier worden leerlingen zich bewuster van de schrijfstrategieën en ontwikkelen ze metacognitieve kennis.

4. Als de tekst af is, wordt de tekst klassikaal nog een keer doorgelezen en waar nodig verbetert, op samenhang en vormfouten.

Opdracht 4 Grammaticale structuren

Materiaal: tekst opdracht 3 (zie werkblad 1 en 2 voor de gatenteksten) Groepsvorm: tweetallen

Tijdsduur: 10 minuten

Differentiëren: op werkblad 1 staan de gatenteksten, waar alleen persoonlijke

voornaamwoorden, zelfstandige naamwoorden en regelmatige werkwoorden zijn weggelaten. Op werkblad 2 staat dezelfde tekst, maar dan zijn ook onregelmatige werkwoorden, dummy- onderwerpen en ellipsen weggelaten. Afhankelijk van het niveau van het tweetal, kan een van beide teksten gegeven worden.

Doel: de leerlingen worden zich bewust van de doelstructuur

Uitleg: de leerlingen werken samen om de tekst compleet te maken. Er is sprake van een informatiekloof: de ene leerling ontvangt versie A, de tweede versie B. Ze moeten de tekst met elkaars kennis aanvullen tot een volledige tekst. Vervolgens wordt de tekst klassikaal nagekeken.

Opdracht 5 Voorbereiden schrijfopdracht Materiaal: -

Groepsvorm: groepjes Tijdsduur: 20 minuten

Doel: het nadenken over tekststructuur

Uitleg: de leerlingen schrijven in de huiswerkopdracht een verhaal. Het laatste deel van de les wordt gebruikt om dit verhaal in groepjes voor te bereiden. Dit verloopt volgens het volgende stappenplan:

1. De leerlingen brainstormen ongeveer 5 minuten over het verhaal: a. Wie is de hoofdpersoon?

b. Waar en wanneer speelt het verhaal zich af?

c. Wat is het doel van de hoofdpersoon en waarom wil hij dit bereiken? d. Hoe gaat hij zijn doel bereiken?

2. Informatie ordenen en structuur bepalen (10 minuten): a. Wat staat er in de inleiding?

b. Wat staat er in het middenstuk? c. Wat staat er in het slot?

3. De docent legt de opdracht van het huiswerk uit (5 minuten):

 De leerlingen schrijven een verhaal, naar aanleiding van wat ze net besproken hebben. Voor de volgende les kijkt de docent de teksten na. Hij let hierbij vooral op de juiste structuur van het verhaal en het correcte gebruik van de werkwoorden.

Terugblik op de les (5 minuten)

Zijn de lesdoelen behaald? Daarnaast geeft de docent het huiswerk op.

Huiswerk

Opdracht 6 - woordkaartjes maken Materiaal: -

Groepsvorm: individueel Tijdsduur: 15 minuten Doel: oefenen doelwoorden

Uitleg: de leerlingen bedenken een manier waarop zij de woorden goed kunnen leren. Bijvoorbeeld: de woorden op de ene kant van een kaartje schrijven en de definitie op de andere kant; het internet gebruiken; of een lijst maken. Het idee is dat ze dit systeem gedurende de hele cursus gebruiken en de woorden regelmatig oefenen.

Opdracht 7 – woordspinnen Materiaal: -

Groepsvorm: individueel Tijdsduur: 15 minuten Doel: oefenen doelwoorden

76 Opdracht 8 – werkwoorden

Materiaal: -

Groepsvorm: individueel Tijdsduur: 30 minuten

Doel: oefenen met doelstructuur Uitleg:

a) De leerlingen bepalen in onderstaand verhaal de juiste vorm van het werkwoord. b) De leerlingen beantwoorden de volgende vraag: In de tekst staan veel werkwoorden in

de verleden tijd. Wat valt je op aan de vorm van deze werkwoorden?

Antwoord: het verschil tussen de regelmatige en onregelmatige werkwoorden.

Machiel en de tijger

In het moeras bevond zich een zoute plek, waar alle dieren van het woud graag kwam/kwamen

om er te likken, want ze houden van zout. Maar eens vestigt/vestigde er zich een oude tijger, die dagelijks enige dieren doodde en toen durfden zij er niet meer heen te gaan. Machiel, een berggeit, wist echter wel raad.

"Neef," zei hij eens tegen de tijger, "waarom sta/staan je mij niet toe, je dagelijks een lekker boutje te brengen, dan hoef je zelf niet meer op jacht te gaan?"

Nu, dat stond/staat de tijger wel aan en Machiel begaf zich op weg, om een van de dieren over te halen met hem mee te gaan. Niemand heeft/had daar echter zin in, en zo keerde hij na drie dagen terug, alleen vergezeld van Kim, een klein vliegend eekhoorntje.

Toen ze bij de tijger kwamen, zei/zegt Machiel: "Ik kon geen ander dier meebrengen, want een oude, dikke, vette tijger versperren/verspert de weg. Op zijn kop zit Kim, de vliegende

GERELATEERDE DOCUMENTEN