• No results found

Uiteraard heeft de Regering niets te regelen omtrent de partij-

partij-waarde kunnen zijn. Maar voor een R.K. of een Prot. Chr. partij moest in het nieuwe

Nederland geen kans zijn. De gedachte was niet nieuw. Kohnstamm, De Sopper en

Paul Scholten hadden haar reeds lang voorbereid; sommige leidende figuren in de

Nederlandse Christen-Studentenvereniging, zoals Stufkens en Eykman, bevorderden

haar. Vooral in de theologie van Karl Barth werden aanknopingspunten gevonden.

Maar dat alles was vaak niet meer dan een academische verhandeling. Heel anders

werd het tijdens de bezetting, toen de Nederlandse Unie optrad, die niet alleen een

verzamelplaats werd van tegenstanders van de N.S.B., maar ook een enorme

organisatie, waarin door de leiders denkbeelden omtrent een totale vernieuwing

werden gepropageerd, soms in formuleringen, die deden denken aan een soort

Nederlands nationaal-socialisme. Prof. J.E. de Quay was een van de drie leiders,

Suurhoff de grote propagandist in Amsterdam... Het kader van deze Unie werd later,

met anderen, die evenzeer, maar op principieel andere wijze aan het verzet hun

aandeel hadden, geïnterneerd in het gijzelaarskamp te St. Michielsgestel, en daar

was de politieke heroriëntering het thema van elke dag. Daar werd ook de Nederlandse

Volksbeweging voorbereid, die een ruimer doel wilde nastreven, maar allengs in de

praktijk de basis legde voor de oprichting van de Partij van de Arbeid.

Aanvankelijk hebben een aantal leidende R.K. in het Zuiden van het land ook gespeeld

met de gedachte, geen nieuwe R.K. partij weer op te richten, maar slechts een zeer

kleine groep hield het vol. De meesten gaven al spoedig de voorkeur aan een wat

vernieuwde

R.K. Staatspartij onder de naam Katholieke Volkspartij en ingewijden hadden er

soms een heimelijk of openlijk plezier in, wanneer zij constateerden, hoe bij niet

weinigen het aanvankelijk neen tegenover die partij snel veranderde in een ja, waarbij

hetgeen in St. Michielsgestel was beweerd, niet veel profetische kracht bleek te

hebben behouden. Het Nederlandse episcopaat liet zijn voorkeur voor de K.V.P.

blijken.

De P.v.d.A. opgericht.

Zo moest de nieuwe partij het hoofdzakelijk hebben van de oude S.D.A.P. Zij

verenigde zich met de Vrijzinnig-Democratische Bond onder leiding van Mr. Oud

en met de kleine Christen-Democratische Unie in een nieuwe partij, de P.v.d.A. Een

aantal Christelijk-Historischen, zoals de heren Lieftinck, Van Walsum en Van Rhijn,

sloot er zich eveneens bij aan. Op 9 februari 1946 werd de P.v.d.A. op deze wijze te

Amsterdam gesticht als doorbraakpartij. De partij erkende, dat voor elke burger het

politieke handelen en de politieke keuze allereerst wordt bepaald door wat hem in

de diepte van zijn bestaan beweegt, nl. zijn levens- en wereldbeschouwing. Maar de

partij als partij heeft niet een dergelijk fundament, zij is de samenbundeling van

burgers die een zelfde politiek doel nastreven, zij het op zeer verschillende gronden.

Daarbij werd graag gesproken over de onvervangbare geestelijke waarden, die aan

ons volksbestaan inhoud geven en die ontleend zijn aan Christendom en Humanisme.

Dit náást elkaar stellen van deze twee was schering en inslag geweest bij de

Nederlandse Volksbeweging. Toen Mr. Oud zijn toetreden tot de P.v.d.A. verdedigde

(dat toetreden was niet van ganser harte, hij had liever een voorlopige formatie

geprobeerd) schreef hij over het thema Christendom en Humanisme: ‘Wij hebben

over de dogmatiek van het Christendom onze verschillende opvattingen. Men kan

wat de Bijbel vertelt over de schepping van de mens naar Gods beeld, gevolgd door

de val als gevolg van 's mensen ongehoorzaamheid, als historische waarheid

aanvaarden, men kan het ook zien als symbool. Maar de conclusie zal in beide

gevallen zijn, dat wij zowel het goddelijke als het demonische in de mens hebben te

erkennen. En wij begrijpen, dat uitspraken als die van de heidense dichter Ovidius:

“Ik zie de goede dingen en acht ze goed en ik doe de slechte dingen” en van de

christen-apostel Paulus: “Het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik

niet wil, dat doe ik” blijkens hun treffende overeenkomst

be-te kiezen. Leidende figuren in de Ned. Hervormde Kerk, die op kerkelijk gebied een

reformatie nastreefden, stonden sympathiek tegenover de P.v.d.A. en zagen een

parallel tussen wat in de Hervormde Kerk en in de staat gebeurde. De oude richtingen

gingen verdwijnen. Kopstukken van de P.v.d.A. verschenen ter synode, om haar te

informeren over de politieke doorbraak. De heer Vorrink beroemde er zich op, dat

de P.v.d.A. kon rekenen op 700 Hervormde predikanten. In een van de socialistische

bladen werd het vermoeden uitgesproken, dat in elk geval de C.H.U. vrijwel geheel

zou bezwijken. Misschien zou alleen Tilanus terugkeren. Een spreker verzekerde

zijn gehoor, dat een volstrekte meerderheid voor de P.v.d.A. in het verschiet lag, zo

niet reeds bij deze verkiezingen dan bij de volgende. Maar de uitslag was voor de

socialisten een grote teleurstelling. Niet de P.v.d.A., maar de K.V.P. bleek de sterkste

partij. De socialisten verwierven 29 zetels en kwamen zwakker terug dan in het

noodparlement. De Prot. Chr. partijen hadden zich goed weten te handhaven en de

communisten haalden meer dan 10% van de stemmen. Sedert schommelt de P.v.d.A.

steeds om de 30% van het electoraat.

Misschien was niemand meer teleurgesteld dan Mr. Oud. Hij besloot de bakens te

verzetten. De liberale partij was herleefd als Partij van de Vrijheid, onder leiding

van Mr. Stikker, maar had niet veel aanhang verworven. Mr. Oud verliet de P.v.d.A.,

die, naar hij constateerde, sedert 1947 weer een zuiver socialistische partij was

geworden, begon via het Handelsblad een soort wisseling van open brieven met Mr.

Stikker, stichtte een comité om een nieuwe democratische partij op te richten en

verschafte zich op

die manier een sterke onderhandelingspositie met de Partij van de Vrijheid. Het