vermoedelijk
aangifte doen van een vermissing, men had hier, zoals gebleken was, een gezonde
hekel aan stadsmensen. En bovendien, een ongeluk lag in een klein hoekje.
De amechtige klipgeit moet gevoeld hebben wat er in mij omging; met een laf
lachje keek hij omhoog en zei bijna smekend: ‘Nog even, Florian, nog even.’
‘Moeilijker dan je dacht, hè?’
Hij knikte.
‘Slijpen met de dochter van de kapitein is gemakkelijker.’
Gesnuif, gerochel, geproest.
‘Ze is anders wel willig. Of heeft ze je nooit verteld dat ze haar hoerescheur ook
aan mij heeft geoffreerd?’
‘Klets niet, Florian,’ hijgde Hardenberg, ‘ga liever een eindje opzij, zodat ik over
de rand kan klimmen.’
Ik liet hem zweven tussen hemel en aarde, overgeleverd aan mijn luimen en grillen.
Ik dwong hem naar mijn stompzinnig gebral te luisteren, terwijl hij zich, zwevend
in het door hem zo geroemde niemandsland, op zijn gemak kon afvragen wat waar
was van mijn verhalen en wat niet.
Van zijn spotzieke glimlach, eerder die dag, was niet veel meer over, hij maakte
bepaald een gemartelde indruk. Ik vertelde hem uitvoerig hoe Erika zich voor mij
had uitgesloofd, hoe krengig ze was geworden toen ik niet op haar avances inging.
En schaterlachend vertelde ik hem dat ik desnoods nog liever de getikte Eulchen
naaide en dat Erika's man daar kennelijk net zo over dacht. Hij vond Wiesen een
gifmengershol? Ik zou hem uitroken met de meest liederlijke walm van vuilbekkerij
en laster die ik maar bedenken kon. ‘Met die syfilitische hoer naar bed? Nog liever
trek ik me af op dat zadel waar dat wijf met haar pruim op heeft gezeten, hoor je
me?’
‘Toe, Florian, ik ben bekaf.’
‘Die onschuldige jongen van een Wondrascheck, die heeft ze natuurlijk weten te
verleiden. En met die ouwe bok van een Witold kruipt ze nog wekelijks in het hooi.
En weet je waarom ze met Weininger getrouwd is? Omdat ze een kind
van haar vader verwachtte. Dat heeft ze jou natuurlijk nooit verteld. En ze heeft je
natuurlijk ook niet verteld dat dat kind een doodgeboren monstertje was. In de beerput,
achter de stallen, kun je misschien nog het skeletje vinden.’
‘Het is van a tot z gelogen, Florian.’
‘Weet je wat haar man zegt, en die kan het weten, want hij heeft er een studie van
gemaakt. Otto zegt dat ze zo hysterisch is als een ui. Hij zegt dat alle vrouwen dat
in wezen zijn, maar dat dat bij haar wel de spuigaten uitloopt. Stel je voor, hij heeft
haar eens betrapt in de stallen. Ze lag op haar knieën onder een hengst, het paardegeil
droop langs haar smoel. Nu is Otto in onderhandeling met de universiteit om haar
als studieobject te verhuren. Moet je je voorstellen, Hardenberg, dat ze, blootgesteld
aan de geile en brutale blikken van de studenten, een hengst pijpt. Maar... wat zie ik
nu, Hardenberg, ik geloof verdomd dat het je opwindt, vuile smeerlap die je bent.
Godallemachtig, je broek staat bijna op springen. Jezus, wat ben jij een vuil zwijn.’
Ik krabbelde grinnikend overeind en trok Hardenberg over de rand. Hij bleef wel
drie minuten lang glazig voor zich uitstaren. Toen sprong hij plotseling overeind en
keek jachtig om zich heen.
‘Waar is dat beest?’ riep hij hees.
‘Dat heb ik allang kapot geschoten, herinner je je dat niet meer?’
‘Daar is hij,’ brulde hij, toen hij het wijfje angstig maar agressief op de eieren zag
wiebelen. ‘Die moet ik hebben.’
Met grote passen beende hij op het nest af. Ik probeerde hem nog tegen te houden,
maar de ontreddering, de waanzin of wat het ook mocht zijn, had hem reuzekrachten
gegeven. Toen ze zijn zware, bespijkerde bergschoen zag naderen, rekte het wijfje
zich klapwiekend en met haar snavel hakkend, uit. De schoen trof haar in de borst.
Krijsend probeerde ze op hem toe te fladderen, maar de afstand was te kort om een
maximaal gebruik van de vleugels te maken. Het bleef een treurig, maar van
ontroerende moederliefde bezield strompe
len. Haar snavel pikte een gapende wonde in zijn dijbeen. Vloekend en scheldend
bleef hij schoppen. Het krijsen van de vogel ging over in gereutel. Het dier viel opzij,
probeerde weer op de poten te komen en in de richting van het nest te klapperen.
Maar alweer daalde Hardenberg's schoen neer. Nu op de kop die, zacht krakend,
vermorzeld werd tussen het graniet en de bespijkerde zolen.
Vol walging keerde ik me van het tafereel af. Vóór me strekten de alpenweiden
zich uit in hun onbezoedelde pracht. In de diepte lag het dorp waar de bewoners zich,
onbewust van het weerzinwekkende schouwspel dat zich hier afspeelde, misschien
vrolijk maakten over die twee snuiters die zo nodig een huzarenstukje moesten
leveren.
En heel, heel ver weg, zag ik de eerste bij Wiesen behorende bossen en ik begreep
In document
Louis Ferron, Het stierenoffer · dbnl
(pagina 99-102)