• No results found

EEHSTE T I T E L .

Art. 313. Met betrekking tot de toepasselijkverklaring van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel op de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen, die daaraan nog niet onderworpen zijn, wordt het volgende opgemerkt. De rege-ling van het bestaande zeerecht gaat uit van een tweetal beginselen, welke in den tegenwoordigen tijd niet meer zoo streng zijn te handhaven als voorheen. Vooreerst is het zee-recht in het tweede Boek van het Wetboek van Koophandel geregeld blijkens het bepaalde bij art. 748 alleen toepasse-lijk op schepen, welke op Europeesche wijze zijn getuigd, behoudens de in art. 309 vermelde levering van schepen boven een zekeren inhoud. Ten andere worden de rechtsbetrekkin-gen van de schepelinrechtsbetrekkin-gen en de andere personen, die bij een bepaald schip belang hebben, geregeld naar het recht der be-volkingsgroep, waartoe elk dezer behoort, en niet naar de nationaliteit van het schip, op welken regel in het slotartikel van de Bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de Ned. Indische koopvaardijschepen (Ind. Stbl. 1873 n°. 119) ten aanzien van de voorschriften van den vierden Titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel eene uit-zondering is gemaakt.

Was er in het jaar 1848 wellicht een voldoende reden voor een zoo streng doorgevoerd dualisme van recht, onder-de tegenwoordige omstandigheonder-den behoort daarmeonder-de, vooral met het oog op het toenemend onderling verkeer der verschillende bevolkingsgroepen, gebroken te worden. Wel zijn de bepalingen van het Wetboek van Koophandel betref-fende de tot het zeerecht behoorende verbintenissen alleen toepasselijk ten aanzien van op Europeesche wijze getuigde schepen, maar daarom zijn zij nog niet toepasselijk op alle personen, die zich op een zoodanig schip bevinden. Het een-voudige aangaan eener overeenkomst in het voor de Euro-peanen geldende privaatrecht met name genoemd, is niet vol-doende om iemand van een andere bevolkingsgroep ter zake aan dat recht te onderwerpen, voor zoover de betrekkelijke bepalingen niet in de akte zijn opgenomen. Daartoe zou de in art. 13 der bestaande Algemeene Bepalingen van wetge-ving bedoelde onderwerping aan het Europeesche recht noo-dig zijn. En nu behoeft het geen betoog, dat er eene groote rechtsonzekerheid bestaat, wanneer ten aanzien van hetzelfde Europeesche schip sommige belanghebbenden bijv. voor de bevoorrechte schulden, de reederij, de monsterrol, de cherte-partij, de averijomslag en de assurantie aan een ander recht onderworpen zijn dan hetgeen het bestaande Indische Wet-boek van Koophandel bij deze rechtsverhoudingen ten aan-zien van de Europeanen op het oog heeft, ongeacht nog het aangenomen beginsel, dat men bij den rechter slechts de toepassing kan vragen van liet recht, waaraan de tegen-partij onderworpen is, en niet dat waaraan men zelf is onderworpen, en hetwelk men in de meeste gevallen bij het

aangaan van de overeenkomst voor oogen moet hebben geliad.

Evenzeer leidt liet verschil in recht tusschen de verschillende bevolkingsgroepen ingeval van overzeilen, aanvaren, aandrij-ven, schipbreuk, stranding en zeevonden tot gevolgen, welke stellig door niemand in besclierming worden genomen. De deur staat aldus open voor de met het rechtsbewustzijn meest strijdige uitvluchten, en voor benadeeling van derden, die te goeder trouw waren, en wat meer zegt de voor hen nadeelige gevolgen hunner handelingen onmogelijk konden voorzien.

Geen belanghebbende bij een schip of de lading daarvan zal immers in den regel Aveten, wie al zijne medebelanghebben-den zijn ' ) , en die wetenschap zoude tocli wormedebelanghebben-den vereischt, om vooraf te kunnen beoordeelen, of zich misschien daaronder personen bevinden, aan een ander recht dan dat van het be-staande Indische Wetboek van Koophandel onderworpen. Het liier geschetste bezwaar ten opzichte van op Europeesche wijze getuigde schepen kan omgekeerd, gelijk uit de toelichting op art. 752 zal blijken, reeds volgens de wetgeving van 1848, niet bestaau bij Inlanders en Vreemde Oosterlingen tegenover hunne Europeesche belanghebbenden bij zeeschepen, op In-Jandsche wijze getuigd, of de lading daarvan, doch wederom wel ten opzichte van de binnenscheepvaart. Alleen is bij laatstbedoelde vaart het bezwaar in de practijk van minder belang, doch dit is eene louter toevallige omstandigheid.

Het dualisme ten aanzien van het handelsrecht, waartoe liet zeerecht behoort, door de wetgeving van 1848 in het leven geroepen, bleek dan ook spoedig zoo onhoudbaar, dat reeds bij Ind. Stbl. 1855 n°. 79, op een kleine uitzondering na, het geheele Tweede Eoek van het Indische Wetboek van Koop-handel werd van toepassing verklaard op de Vreemde Ooster-lingen op Java en Madoera, d.w.z. op alle personen, bij wie destijds nog de Europeesche handel een dadelijk en overwe-gend financieel belang had. Te beginnen met Sumatra's

Westkust werd sedert 1874 deze maatregel ook tot de meeste Buitenbezittingen uitgebreid. In het slotartikel der Bepalin-gen op de huishouding en tucht op de Nederlandsch-Indi-sche koopvaardijscliepen (Ind. Stbl. 1873 n°. 119) werd voorts op de Inlanders aan boord van op Europeesche wijze getuig-de zeeschepen dienstdoengetuig-de als ,,schipper, scheepsofficier of scheepsgezel", behoudens eene kleine uitzondering, toepasse-lijk verklaard Titel I V van Boek I I van het Indische Wet-boek van Koophandel 2) . De Vreemde Oosterlingen zijn even-wel nog in een gedeelte der Buitenbezittingen aan hun natio-naal handelsrecht onderworpen, en de Inlanders zijn daaraan overal onderworpen gebleven, met uitzondering van hetgeen geregeld is in evengenoemden Titel IV van Boek I I . Om te doen inzien wat dit beteekent, acht men het. niet overbodig enkele voorbeelden aan te luden. De scheepsverklaring levert tegenover Inlandsche belanghebbenden bij schip of lading

»een ander bewijs op, dan hetwelk zij naar de gewone burger-lijke bewijsleer zoude opleveren. Een Inlandsche scheepsge-zagvoerder, ook op een Europeesch schip, behoeft naar de wet niet eens eene scheepsverklaring af te leggen, noch zelfs een journaal te houden ; elk Inlandsen belanghebbende bij schip of lading kan, ingeval van averij-grosse, de dispache met argu-menten, aan zijn eigen recht ontleend, bestrijden; de door een Inlandsch gezagvoerder van een Europeesch schip afge-gevene cognossementen hebben geene andere rechtsgevolgen dan gewone recieven, zonder dat zulks daaraan uitwendig te zien is, enz. Voor Vreemde Oosterlingen, bijv. in de gróote handelsplaatsen Palembang, Pontianak en Bandjer-masin, geldt hetzelfde. Daarbij is bovendien, wat Inlanders betreft, niet te vergeten, dat zij toevallig een niet aan den Islam ontleend, maar op eigen bodem ontstaan, en voor een deel zelfs beschreven zeerecht bezitten, en dat dus een beroep hunnerzijds op hun eigen recht ten deze dikwijls

gemakke-1 ) Bij aanleg van een schip op stukgoederen is h e t voor eiken individueelen inlader zelfs onmogelijk zich vooraf t e vergewissen v a n den r e c h t s t o e s t a n d van elk zijner mede-inladers.

2) V r e e m d is het, d a t niet tevens Titel I I I werd toepasselijk v e r k l a a r d .

6

\

20

lijker zoude zijn te staven dan zoodanig- beroep hij vele andere onderwerpen.

Dat de bezwaren uit liet dualisme met betrekking tot bet Handelsrecht zicb in de practijk tot dusver niet sterker deden gevoelen, is alleen te danken aan toevallige omstandigheden.

Vooreerst is gelukkig, zoowel onder Aziaten als onder Euro-peanen, de goede trouw nog niet uit de wereld. Daarbij komt de meegaandheid van Inlanders en van vele Yreemde Ooster-lingen, welke hen in den regel weerhoudt in rechten op te treden tegenover Europeesche handelaars, bij wier goede ge-zindheid zij maar al te dikwijls finantieel belang hebben.

Men meent aan al deze bezwaren tegemoet te komen, eens-deels door de rechtsbetrekkingen van alle belanghebbenden tot een schip en de lading te doen beheerschen door het recht van het schip, anderdeels door een deel van het Europeesche zeerecht op de Inlandsche schepen toepasselijk te verklaren.

Het eerstgenoemde beginsel heeft tengevolge, dat het Euro-peesche recht van toepassing zal zijn op alle rechtsverhou-dingen, welke betrekking hebben op schepen die, omdat zij als Europeesch worden aangemerkt, aan een speciaal recht zijn onderworpen. I n deze richting werd bij het slotartikel van Ind. Stbl. 1873 n°. 119 reeds een stap gedaan, welke in dit ontwerp wordt uitgebreid tot de onderwerpen in den tweeden, derden en vijfden Titel, handelende over de ree-derij, den schipper, en de vervrachtings- en verhuringsover-eenkomsten. W a t de Inlandsche zeeschepen betreft, zoo kan men het niet anders dan redelijk noemen, dat Europeanen, die daarop dienst nemen, daarmede hunne goederen verzen-den, of op eenige andere wijze daarmede in betrekking-komen, het recht volgen van het schip. Dit is eene toepassing bij analogie van den in het internationale recht bekenden regel „schip is territoir". Welke schepen als Europeesche of als Inlandsche zijn aan te merken, hangt volgens de bepa-lingen van Ind. Stbl. 1905 n°. 316 af van de wijze, waarop zij zijn getuigd, en is door ieder te constateeren en desnoods door inzage van den zeebrief, welke voor Europeesche, of den jaarpas, welke voor Inlandsche schepen vereischt is, te con-troleeren. De Staatscommissie tot herziening der Indische wetgeving had dan ook reeds bij haar voorstel, vernield in de Algemeene Beschouwingen der toelichting op liet ontwerp Koninklijk besluit betreffende rechtsconflicten, het beginsel aanvaard, dat het recht van het schip de bevoegdheden en verplichtingen van alle daarbij betrokken personen, zonder onderscheid van landaard of godsdienst, moet beheerschen.

Door de algemeene toepasselijkheid van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel wordt nu op eenvoudige wijze aan dit beginsel uitvoering gegeven. De aard der Inlandsche scheepvaart laat in het algemeen niet toe daarop de Titels I I t / m V van dit Boek van toepassing te verklaren. Die scheep-vaart wordt dus als regel aan de bepalingen van genoemde Titels onttrokken, onverschillig door wie deze scheepvaart wordt uitgeoefend, of wie, daar overigens als inladers, enz.

bij geïnteresseerd zijn. U i t het voor ieder zichtbare karakter van het schip, d.w.z. of het een zeebrief dan wel een jaarpas voert, zal men dadelijk gewaar worden, naar welk recht eenige quaestie beoordeeld moet worden. Welk recht voor de Inlandsche zeeschepen zal gelden, in de gevallen, waarin het recht der op Europeesche wijze getuigde schepen niet daarop toepasselijk is, zal uit art, 752 aan het slot van dit Boek blijken.

Met betrekking tot het tweede punt is men een stap verder gegaan dan de wetgever van 1848 deed, door niet slechts de bepalingen omtrent de overschrijving op Inlandsche getuigde zeeschepen, maar Titel I in zijn geheel, benevens Titel V I t / m X I I op deze schepen van toepassing te verklaren. W a t de in genoemde Titel I behandelde onderwerpen betreft, zoo schijnt unificatie van liet recht ten aanzien van bevoorrechte schulden en van verbanden op schepen een dringende eiscli van het handelsverkeer; bodemerij en assurantie, in Titel V I I I t / m X geregeld, zijn instellingen, welke slechts aan de ont-wikkeling der Inlandsche scheepvaart en van den Inlandschen

handel kunnen ten goede komen. De toepasselijkverklaring van het Europeesche assurantierecht brengt van zelve mede, dat ook het averijrecht van Titel X I toepasselijk moet zijn en ernstige bezwaren moeten op den duur voortspruiten uit verschil in recht ten aanzien van overzeilen, aanzeilen, aan-varen, aandrijven, schipbreuk, stranding en zeevonden, waarover Titel VI en V I I handelen, welke bezwaren des te bedenkelijker zijn, omdat bedoelde onderwerpen niet zelden een internationaal karakter dragen. Aanvaringen tusschen Inlaiidsehe schepen worden thans volgens veler opvat-ting nog steeds beheerscht door eene ordonnantie van Karel V en een plakaat van Philips I I ^ . B i j schipbreuk, stranding en zeevonden dringen de bevoegdheden van het administra-tief gezag tot handhaving van de orde en van de rechten der belanghebbenden op het schip en de lading zoozeer naar voren, dat liet niet te verdedigen is de toepasselijkheid van de bepalingen van den V i l d e n Titel tot Europeesche schepen te beperken. Eindelijk is de toepasselijkverklaring van den twaalfden Titel over het te niet gaan der verbintenissen

in den zeehandel noodzakelijk, omdat, daargelaten in boe-ver het Inlandsche recht de boe-verjaring in deze kent, dan wel in hoever het volksrecht ten aanzien van dit onderwerp door het bepaalde bij Ind. Stbl. 1832 n°. 41 is afgeschaft, de rege-ling van het zeerecht in dit ontwerp het noodzakelijk maakt, dat er ook met opzicht tot het te niet gaan der verbintenis-sen van den zeehandel eenheid van recht is tusschen de ver-schillende bevolkingsgroepen van Nederlandsch-Indië.

W a t de redactie van art. 313 betreft, zoo heeft men de eerste alinea van het Nederlandsche artikel weggelaten als overbodig. Zie hiervoor en ook met opzicht tot de vraag, welke voorwerpen als schepen zijn aan te merken, art. 633 ontwerp B. W. en de toelichting daarop. Al. 2 geeft al. 2 van art. 309 Ind. Wb. v. K. terug, doch in zoover gewij-zigd, dat voor de levering of opdracht van den eigendom der daarin genoemde zeeschepen geene afzonderlijke organieke regeling noodig zal zijn. Die levering of opdracht kan ge-schieden voor dezelfde autoriteiten en op dezelfde wijze als met betrekking tot lichamelijke onroerende zaken is voor-geschreven. Allerminst zal daardoor worden belet, dat uit een administratief oogpunt de boekhouding van scheepseigendom in andere registers plaats heeft dan die van den eigendom van vaste goederen, en dat bijv. de voor de levering te pro-duceeren stukken aan bijzondere administratieve eischen moeten voldoen. De van de Nederlandsche wet afwijkende bepaling van het vigeerende Indische Wetboek van Koop-handel, dat alleen van schepen van een zekeren inhoud open-bare titels zullen bestaan, heeft men ten aanzien van zee-schepen bij dit artikel en ten aanzien van zee-schepen, welke uit-sluitend de rivieren en binnenwateren bevaren bij art. 753 gehandhaafd. Men wenscht namelijk het stelsel van genoemd wetboek te behouden, dat het voorschrift omtrent de openbare titels van schepen ook geldt voor schepen op Inlandsche wijze getuigd 2) . Van deze nu zijn er zeer vele, welke, anders dan in Nederland, eene te geringe waarde vertegenwoordigen om ze te onderwerpen aan de formaliteiten en kosten aan de instelling der openbare titels verbonden. Men heeft echter de maat van het bestaande Indische artikel thans uitgedrukt in kubieke meters, in overeenstemming met de regeling der scheepsmeting van Ind. Stbl. 1881 n°. 66. Kleinere schepen of vaartuigen zullen door de enkele overgave worden geleverd als tot dusver. Ten allen overvloede heeft men zulks door handhaving van het bestaande art. 309 al. 3 Ind. W b . v. K.

uitgesproken. W a t onder zeeschepen is te verstaan, wordt noch in het Nederlandsche, noch in het bestaande Indische Wetboek van Koophandel aangegeven. Bij Ind. Stbl. 1905 n°. 316 art. 1 wordt alleen eene definitie van zeeschepen

ge-!) Zie o.a. h e t a r r e s t van h e t Hooggerechtshof dd. 2 November 1876 ( H e t R. i. N . - I . , dl. X X V I I I , bladz. 30 v v . ) .

2) Zie artikel 748 Indisch W e t b o e k v a n Koophandel.

22

geven ten aanzien van de vraag, welke zeeschepen voorzien moeten zijn van een zeebrief, dan wel van een jaarpas.

, Artt. 314 t / m 317 = artt. 310 en 312 t / m 314 Ned. W b . v. K. met de wijziging in de beide eerstgenoemde artikelen, reeds door het bestaande Indische Wetboek gebracht en met verandering in art. 314 van ,,buiten 's lands" in „buiten Nederlandsch-Indië". Art. 311 Ned. W b . v. K. werd niet overgenomen, omdat het ook in Nederland overbodig is, en het bovendien eene ingrijpende wijziging zoude vereischen om te kunnen werken onder het thans nog bestaande dualisme in de burgerlijke rechtspleging.

Art. 318 = art. 316 Ned. W b . v. K. Art. 315 van genoemd wetboek is vervallen, vooreerst wegens de afwijkende regeling van het scheepsverband in de artt. 319 t / m 321 ; terwijl in de tweede plaats, nu op het scheepsverband onder anderen art.

1306 van het ontwerp Burgerlijk Wetboek toepasselijk wordt, voor de schepen, waarop dit verband kan worden gevestigd, geenerlei behoefte meer bestaat aan een bijzonder privilege voor onbetaalde kooppenningen, wat meer zegt het mogelijke conflict tusschen zoodanig privilege en het verband wegens onbetaalde kooppenningen genomen, zoude stellig niet bevor-derlijk zijn aan de ontwikkeling van het maritieme crediet.

Bij de schepen, welke niet voor scheepsverband vatbaar zijn, kan met het gewone voorrecht van onbetaalde kooppenningen van roerend goed worden volstaan. Zie de artt. 1262 n°. 3, 1267 en 1268 van het ontwerp Burgerlijk Wetboek.

Artt. 319 t / m 321. Evenals het voorschrift van art. 309 al. 2 werd het laatste lid van art. 315 Ind. W b . v. K. in 1848 bij de artt. 48 vv. Ov. buiten werking gehouden, en het voor schuld verbinden van schepen van vier lasten of meer x) op den ouden voet bestendigd. Deze maatregel ging echter verder dan het handhaven van den vorm, gelijk bij de leve-ring van schepen het geval was, omdat hét in 1848 geldende Indische recht schepen van bedoelden inhoud in het alge-meen als onroerende goederen aanmerkte, en daarop niet het verband van de Nederlandsche wet, maar de hypotheek kende 2) . Ten einde te doen uitkomen, dat het scheepsver-band van het Nederlandsche recht door de hypotheek was vervangen, ook quoad materiam : i), werden bij art. 30 Ov. de schepen in quaestie onder de in art. 1164 Ind. B. W . voor hypotheek vatbaar verklaarde goederen opgenomen. In Indië heeft men dus in stede van liet scheepsverband de scheeps-hypotheek, welke door alle bepalingen voor hypotheken gel-dende wordt beheerscht. Het schijnt overbodig te wijzen op het gewicht van deze afwijking van het Nederlandsche recht-en op het feit dat de wetgever, deze noodzakelijk achtrecht-ende, zich niet had mogen bepalen tot het noemen van schepen als voor hypotheek vatbaar, doch dat hij dan ook de vele arti-kelen van het Indische Burgerlijk Wetboek zoowel over de hypotheek als over andere onderwerpen handelende, aan eene herziening had moeten onderwerpen. Tal van artikelen immers zijn blijkbaar slechts voor hypotheken op onroerende zaken geschreven, en kunnen bezwaarlijk op scheepshypothe-ken worden toegepast ' ) . Alleen de geringe beteescheepshypothe-kenis, welke het maritieme crediet tot nu toe in Indië had, in vergelijking met Europa, kan verklaren dat de gebrekkige en hoogst onlo-gische wetgeving omtrent het vestigen van scheepsverband niet al lang ernstige ongelegenheden heeft veroorzaakt. Men heeft geene specifiek Indische behoefte kunnen ontdekken om de bestaande afwijking van de Nederlandsche wet

onge-' ) N i e t v a n t i e n of meer, gelijk h e t b e s t a a n d e W e t b o e k v o r d e r t .

=) Zie a r t . 1 van I n d . S t b l . 1834 n ° . 27.

•') V e r g l . D E R KINDEREN, t. a. p . , b l a d z . 295.

i ) Zoo v e r m e e n t men, d a t bijv. voogden, die h y p o t h e e k m o e t e n stellen, niet mogen volstaan m e t eene scheepshypotheek, en d a t de voorrechten in a r t . 316 vermeld v o o r r a n g m o e t e n h e b b e n boven d e scheepshypotheek in s t e d e van, gelijk h e t Burgerlijk W e t b o e k v o r d e r t , n a g e n o e g allen daarbij a c h t e r t e staan.

23

wijzigd te laten voortbestaan, en daarom liet scheepsverband in liet Wetboek van Koophandel als eene afzonderlijke instel-ling behouden. W a a r dus in het ontwerp Burgerlijk Wet-boek of elders van hypotheek gesproken wordt, is daaronder liet scheepsverband niet begrepen ' ) , tenware zulks uit de hier toegelichte artikelen mocht voortvloeien. Men meent namelijk, dat de behoeften der zeevaart meer en meer mede-brengen het scheepsverband uit de ondergeschikte beteekenis, welke hei alsnog in de Nederlandsche wet inneemt, op te heffen, en het van een privilege te maken tot zakelijk recht, hetwelk in karakter en vorm zooveel mogelijk de hypotheek nadert. Op dezen grond, en wegens de omstandigheid dat het scheepsverband thans in Indië reeds eene gewone hypotheek is, heeft men bedoeld verband, met behoud van zijnen naam en zijne verhouding tot de bevoorrechte scheepsschulden, in dit ontwerp wel is waar afzonderlijk geregeld, doch die regeling zooveel mogelijk doen aansluiten bij de regeling der hypo-theek in de artt. 1286 vv. van het ontwerp Burgerlijk Wetboek. Dit schijnt een stelsel, hetwelk men vermeent, dat tegenwoordig ook in Nederland vrij algemeen als aanbeve-lenswaardig wordt beschouwd 2) . Be onzekerheid waartoe de bestaande Indische wet aanleiding geeft, bijv. omtrent de verhouding tusschen de scheepshypotheek en het pandrecht of de privileges van het Burgerlijk Wetboek en de bevoegd-heid van voogden, enz. om hypotheek op schepen te geven, wordt in het ontwerp Burgerlijk Wetboek voorzien.

wijzigd te laten voortbestaan, en daarom liet scheepsverband in liet Wetboek van Koophandel als eene afzonderlijke instel-ling behouden. W a a r dus in het ontwerp Burgerlijk Wet-boek of elders van hypotheek gesproken wordt, is daaronder liet scheepsverband niet begrepen ' ) , tenware zulks uit de hier toegelichte artikelen mocht voortvloeien. Men meent namelijk, dat de behoeften der zeevaart meer en meer mede-brengen het scheepsverband uit de ondergeschikte beteekenis, welke hei alsnog in de Nederlandsche wet inneemt, op te heffen, en het van een privilege te maken tot zakelijk recht, hetwelk in karakter en vorm zooveel mogelijk de hypotheek nadert. Op dezen grond, en wegens de omstandigheid dat het scheepsverband thans in Indië reeds eene gewone hypotheek is, heeft men bedoeld verband, met behoud van zijnen naam en zijne verhouding tot de bevoorrechte scheepsschulden, in dit ontwerp wel is waar afzonderlijk geregeld, doch die regeling zooveel mogelijk doen aansluiten bij de regeling der hypo-theek in de artt. 1286 vv. van het ontwerp Burgerlijk Wetboek. Dit schijnt een stelsel, hetwelk men vermeent, dat tegenwoordig ook in Nederland vrij algemeen als aanbeve-lenswaardig wordt beschouwd 2) . Be onzekerheid waartoe de bestaande Indische wet aanleiding geeft, bijv. omtrent de verhouding tusschen de scheepshypotheek en het pandrecht of de privileges van het Burgerlijk Wetboek en de bevoegd-heid van voogden, enz. om hypotheek op schepen te geven, wordt in het ontwerp Burgerlijk Wetboek voorzien.

GERELATEERDE DOCUMENTEN